ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB13/7406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd. Eiser, een vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo, was op 15 maart 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 26 maart 2013 heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen nieuw terugkeerbesluit was genomen voordat eiser in bewaring werd gesteld. Eiser stelde dat hij voldoende middelen van bestaan had en dat hij bereid was om vrijwillig naar België terug te keren, waar hij een verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft de afstandsverklaringen van het Detentiecentrum Rotterdam onderzocht, die onvolledig waren ingevuld, en heeft vastgesteld dat eiser niet op de hoogte was van zijn afwezigheid tijdens de zitting. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de maatregel van vreemdelingenbewaring rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om een nieuw terugkeerbesluit te nemen, omdat eiser niet aan zijn vertrekverplichting had voldaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de procedure correct was gevolgd en dat de afstandsverklaringen niet voldoende waren om aan te nemen dat eiser niet gehoord wilde worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Afdeling bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/7406
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2013 in de zaak tussen de vreemdeling hier te lande bekend onder de persoonsgegevens:
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum],
burger van de Democratische Republiek Congo,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder (gemachtigden: mr. R.R. de Groot en B.H. Wezeman).
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 15 maart 2013 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij op 18 maart 2013 bij de rechtbank ingekomen formulier heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft eiser verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Bij faxbericht van 20 maart 2013 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna: het procesdossier) ingediend. Bij faxbericht van 25 maart 2013 heeft verweerder nadere informatie verstrekt.
1.4. Ter openbare zitting van 26 maart 2013 is (om 11:55 uur) een aanvang gemaakt met de behandeling van het beroep. Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde. Als toehoorder is aanwezig [naam vriendin], de vriendin van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.R. de Groot.
1.5. Aan het begin van de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het hem verbaast dat eiser niet in persoon aanwezig is omdat, voor zover hij (gemachtigde) weet, eiser ter zitting aanwezig wilde zijn.
De behandelend rechter heeft partijen meegedeeld dat aan haar hedenochtend, voor de aanvang van de zitting, door de griffier een stuk met opschrift "Formulier: afstandverklaring" is overhandigd, afkomstig van het Detentiecentrum Rotterdam, waarin is vermeld dat eiser niet ter zitting wenst te verschijnen. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij niet beter weet dan dat eiser wel degelijk wil worden gehoord door de rechtbank.
1.6. De rechtbank heeft partijen vervolgens meegedeeld dat zij de mededeling van het Detentiecentrum Rotterdam dat eiser niet ter zitting wenst te verschijnen, zal onderzoeken op juistheid en dat zij daartoe het onderzoek ter zitting zal schorsen. Alvorens daartoe over te gaan, heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om, desgewenst, ter zitting een begin te maken met het bepleiten van de zaak. De gemachtigde van eiser heeft meegedeeld van die gelegenheid gebruik te willen maken.
1.7. Daarop is een aanvang gemaakt met de inhoudelijke behandeling van het beroep.
1.8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser - onder verwijzing naar een (ter zitting overgelegde) brief van 1 maart 2013 van verweerder betreffende het beroep van een andere vreemdeling tegen diens maatregel van vreemdelingenbewaring - betoogd dat verweerder in de zaak van eiser ten onrechte niet een nieuw terugkeerbesluit heeft genomen alvorens hem in vreemdelingenbewaring te stellen. De gemachtigde van verweerder heeft de rechtbank verzocht om hem in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op dit betoog te reageren. De rechtbank heeft, gehoord de gemachtigde van eiser, aan partijen meegedeeld dat de reeds aangekondigde schorsing van het onderzoek ter zitting daartoe mede kan worden benut.
1.9. De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst.
1.10. Nog diezelfde dag heeft de griffier opnieuw een stuk met opschrift "Formulier: afstandverklaring", afkomstig van het Detentiecentrum Rotterdam, aan de behandelend rechter overhandigd.
1.11. Bij haar onderzoek naar de juistheid van de mededelingen op de beide afstandsverklaringen, heeft de rechtbank het volgende vastgesteld.
- De eerste afstandsverklaring is over de fax bij de rechtbank ingekomen op 26 maart 2013 om 8:50 uur. Eiser heeft de verklaring niet zelf ondertekend.
De verklaring is niet volledig ingevuld; zo is niet aangevinkt dat het om een zitting bij de vreemdelingenkamer gaat. Ook is niet ingevuld ten overstaan van wie de verklaring is afgelegd. De verklaring is ondertekend door het afdelingshoofd, E. Jansen (voor zover leesbaar).
- De tweede afstandsverklaring is over de fax bij de rechtbank ingekomen op 26 maart 2013 om 10:02 uur. Eiser heeft de verklaring niet zelf ondertekend. Aangevinkt is dat het om een zitting bij de vreemdelingenkamer gaat. Niet is ingevuld ten overstaan van wie de verklaring is afgelegd. De verklaring is ondertekend door het afdelingshoofd, E. Jansen (voor zover leesbaar). Op deze verklaring is met de pen het volgende vermeld: "Dhr. [naam] weigert op transport te gaan omdat hij volgens zijn zeggen hierover niet voortijdig is ingelicht."
1.12. Bij faxbericht van 28 maart 2013 heeft verweerder een schriftelijke reactie ingezonden naar aanleiding van het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte niet een nieuw terugkeerbesluit heeft genomen alvorens hem in vreemdelingenbewaring te stellen.
1.13. Bij faxbericht van eveneens 28 maart 2013 heeft de gemachtigde van eiser daarop gereageerd.
1.14. Ter openbare zitting van 29 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek hervat. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als toehoorder is aanwezig [naam vriendin], de vriendin van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.H. Wezeman. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
Feiten
2.1. In het procesdossier bevindt zich een proces-verbaal van aanhouding waarop twee keer met de pen is geschreven: "Systeemuitdraai". In het proces-verbaal is vermeld dat het is opgemaakt en ondertekend op 14 maart 2013 door verbalisanten [naam verbalisant 1] (op ambtsbelofte) en [naam verbalisant 2] (op ambtseed).
In het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat eiser op 14 maart 2013 te 20:50 uur op de locatie Kerklaan, Groningen, is aangehouden als verdachte. Als grond van de aanhouding is vermeld:
"Op heterdaad als verdachte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht".
In het proces-verbaal van aanhouding is onder 'Bevindingen' vermeld:
"Op donderdag 14 maart 2013 omstreeks 20:45 uur controleerden wij, verbalisanten, een voertuig in de Kerklaan te Groningen. Wij, verbalisanten, reden op dat moment in een onopvallend dienstvoertuig en waren belast met het toezicht op overlast in de stad Groningen.
Tijdens de staandehouding zagen wij, verbalisanten, dat de bijrijder van het voertuig dat door ons was staandegehouden de ons ambtshalve bekende [naam] betrof. Het was ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat de verdachte kon worden aangehouden in verband met het feit dat verdachte zich illegaal ophield in Nederland en om die reden ook stond gesignaleerd.
Hierop is de verdachte door ons, verbalisanten, aangehouden."
2.2. In het procesdossier bevindt zich een proces-verbaal van overbrenging en ophouding (art. 50 tweede of derde lid van de Vreemdelingenwet 2000) van 16 maart 2013 waarin is vermeld dat eiser na aanhouding en onderzoek ter zake van overtreding van een strafbaar feit door een (hulp)officier van Justitie [werd] heengezonden en direct aansluitend (..) op 15 maart 2013 om 11:40 uur opgehouden op een plaats van verhoor (..).
2.3. Op 15 maart 2013 te 14:00 uur is eiser, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring, gehoord. In het van het gehoor opgemaakte proces-verbaal is vermeld dat eiser het volgende heeft verklaard:
"Ik heb geen tolk nodig. Ik versta en begrijp de Nederlandse taal goed. Mijn eigen advocaat is Van Wieringen (..). Ik ben momenteel vrij emotioneel. Ik ben gisteravond aangehouden, omdat ik ongewenst ben verklaard. Ik mag dus niet in Nederland verblijven. Ik weet dat wel, maar ik heb hier een kind dat ik graag wil zien. Ik wil dus zo snel mogelijk Nederland verlaten. Ik hoop dat ik snel naar een detentiecentrum wordt vervoerd. Verder zal ik met mijn advocaat overleggen."
2.4. Vervolgens is eiser bij besluit van 15 maart 2013, 14:30 uur, in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In het besluit is vermeld dat de maatregel wordt gevorderd in het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Aan de maatregel zijn de volgende gronden ten grondslag gelegd:
1) eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
2) eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats; 3) eiser is tot ongewenst vreemdeling verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000 of tegen hem is een inreisverbod uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000.
Ter motivering hiervan is in de maatregel het volgende vermeld:
"Betrokkene [= eiser] heeft zich bij binnenkomst in Nederland niet bij de autoriteiten gemeld. Betrokkene toont daarmee aan bewust onrechtmatig in Nederland te willen verblijven. Het gedrag van betrokkene in strijd met de Nederlandse wetgeving laat zien dat deze de Nederlandse rechtsregels en verplichtingen niet naleeft, waardoor niet valt in te zien waarom hij de verplichtingen ten aanzien van medewerking aan het toezicht op vreemdelingen, dan wel de voorbereiding aan uitzetting dan wel verwijderingsprocedure wel zou nakomen.
Hieruit blijkt het risico tot het onttrekken aan het toezicht. Betrokkene is tot ongewenst vreemdeling verklaard en is hiervoor meerdere keren aangehouden, in het jaar 2012 drie maal, waarna hij is uitgezet naar België waar hij verblijfsrecht heeft. Op 21 december 2012 is betrokkene voor het laatst in vreemdelingenbewaring gesteld waarna hij wederom is uitgezet naar België. Betrokkene is nu wederom in Nederland.
Het verblijf in Nederland terwijl betrokkene weet dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard toont aan dat hij eerder kiest voor het plegen van een misdrijf dan inspanningen te verrichten tot het vertrek uit Nederland.
Betrokkene heeft geen vaste woon- en verblijfplaats. Door geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben onttrekt betrokkene zich daarmee aan toezicht en ontwijkt/belemmert betrokkene de voorbereidingen van zijn vertrek en/of verwijderingsprocedure. Gezien vorenstaande acht ik een lichter middel dan vreemdelingenbewaring niet op zijn plaats."
2.5. Bij faxbericht van 25 maart 2013 heeft verweerder aanvullend bericht dat eiser op 19 maart 2013 is geplaatst in het Detentiecentrum Rotterdam; dat het dossier bij DT&V is binnengekomen op 20 maart 2013 en die dag is ingedeeld op een regievoerder; en dat er op 22 maart 2013 een claimprocedure richting België is opgestart door Bureau Dublin.
Standpunt van eiser
2.6. Namens eiser zijn ter zitting van 26 maart 2013 de volgende beroepsgronden aangevoerd.
1) Het is onduidelijk hoe eiser in de macht van verweerder is gekomen. Het zich in het procesdossier bevindend proces-verbaal van aanhouding van 14 maart 2013 is daarover onduidelijk. Dit klemt te meer nu dat proces-verbaal niet is ondertekend. In dat proces-verbaal is onvoldoende duidelijk omschreven wat precies de aanleiding tot de aanhouding is geweest. Eiser en een vriend van hem - de bestuurder van de auto - reden "gewoon" op de Kerklaan en deden niets bijzonders, zodat er geen enkele reden was om de auto staande te houden. Eiser weet zeker dat de verbalisanten hem niet kenden. De vermelding van de verbalisanten in het proces-verbaal, te weten dat zij hem ambtshalve kenden, is onwaar. Volgens eiser wisten de verbalisanten pas wie hij was nadat zij zijn papieren hadden gezien. Eiser meent dat de staandehouding is gedaan in het kader van het vreemdelingentoezicht. Omdat er geen reden was om over te gaan tot controle op identiteit, heeft de staandehouding niet rechtmatig plaatsgevonden en is de daaropvolgende inbewaringstelling eveneens onrechtmatig.
2) De aan eiser opgelegde maatregel van bewaring is onrechtmatig omdat verweerder ten onrechte niet een terugkeerbesluit heeft genomen, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. Eiser beroept zich in dit verband op de - hiervoor onder 1.8. vermelde - brief van 1 maart 2013 van verweerder. Eiser bestrijdt op zichzelf niet dat het ten aanzien van hem genomen besluit tot ongewenstverklaring van 8 november 2004 tevens geldt als terugkeerbesluit, maar omdat hij na dat besluit aantoonbaar is teruggekeerd naar België had er, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, opnieuw een terugkeerbesluit moeten worden genomen.
3) Verweerder handelt onvoldoende voortvarend nu pas op 22 maart 2013 een claimprocedure is opgestart.
4) Verweerder is ermee bekend is dat eiser een Belgische verblijfsvergunning heeft. Die Belgische verblijfsvergunning is gesteld op naam van [naam], geboren op [geboortedatum]. Dit zijn de echte personalia van eiser. Verweerder weet dat ook; alleen omdat eiser, na aankomst in Nederland, aanvankelijk een valse naam heeft opgegeven - [naam], geboren op [geboortedatum] -, blijft verweerder in procedures van eiser hier te lande hardnekkig vasthouden aan (het gebruik van) die valse naam. Daarnaast had eiser, op het moment van zijn staandehouding op 14 maart 2013, voldoende middelen van bestaan, hetgeen ook is af te leiden uit het feit dat verweerder niet als grond voor de oplegging van de maatregel van bewaring heeft vermeld dat niet wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan. Uit dit samenstel van factoren volgt dat verweerder hem, na de staandehouding, in de gelegenheid had moeten stellen om vrijwillig terug te keren naar België, aldus eiser.
Reactie van verweerder ter zitting van 26 maart 2013
2.7. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting allereerst verzocht om hem in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren op hetgeen is aangevoerd als beroepsgrond nr. 2. Zoals hiervoor is vermeld onder 1.8., is verweerder daartoe in de gelegenheid gesteld.
2.8. Voor wat de overige beroepsgronden betreft, is namens verweerder als volgt gereageerd.
Verweerder volgt eiser niet in zijn kritiek op het proces-verbaal van aanhouding van 14 maart 2013 omdat de onderbouwing van die kritiek te summier is. Verweerder acht het proces-verbaal voldoende duidelijk. Het proces-verbaal is niet ondertekend omdat het een systeemuitdraai betreft. Er is sprake van een strafrechtelijk voortraject dat niet door de vreemdelingenrechter kan worden getoetst.
Verweerder volgt eiser evenmin in zijn stelling dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen. Verweerder wijst erop dat de maatregel van bewaring dateert van 15 maart 2013 en de claimprocedure richting België is opgestart op 22 maart 2013. Deze termijn is niet onredelijk lang. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat dit sneller had gekund en gemoeten omdat het om België gaat, volgt verweerder eiser evenmin. Daarbij komt dat de verblijfsvergunning voor België die eiser heeft overgelegd, op een andere naam is gesteld dan de naam waaronder hij in Nederland bekend is, hetgeen een complicerende factor kan zijn, aldus verweerder.
Standpunt van verweerder met betrekking tot beroepsgrond nr. 2, ingezonden bij faxbericht van 28 maart 2013
2.9. Verweerder stelt zich in het faxbericht op het standpunt dat eisers beroep op de brief van 1 maart 2013 faalt omdat het daar gaat om een vreemdeling die is teruggekeerd naar zijn land van herkomst (Albanië). Door de terugkeer naar het land van herkomst heeft die betreffende vreemdeling aan zijn vertrekverplichting voldaan waardoor er in die zaak, voorafgaand aan de inbewaringstelling, een nieuw terugkeerbesluit moest worden genomen, aldus verweerder.
Verweerder benadrukt dat in de zaak van eiser geldt dat niet is gebleken dat hij aan zijn vertrekverplichting heeft voldaan; hij is immers niet teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Daarom blijft de vertrekverplichting, neergelegd in het besluit tot ongewenstverklaring van 8 november 2004, van kracht, aldus verweerder. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat hij niet verplicht was om een nieuw terugkeerbesluit te nemen alvorens eiser in vreemdelingenbewaring te stellen.
Schriftelijke reactie van eiser, ingezonden bij faxbericht van 28 maart 2013
2.10. Eiser bestrijdt het door verweerder in het faxbericht van 28 maart 2013 ingenomen standpunt. Daartoe voert eiser aan dat in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat 'terugkeer' het proces is waarbij de vreemdeling vrijwillig of gedwongen terugkeert naar a) zijn land van herkomst; b) een land van doorreis of een land waarmee een regeling bestaat (bijvoorbeeld Dublin, Benelux e.a.); of c) een derde land waar de vreemdeling wordt toegelaten. Eiser wijst erop dat hij eerder is teruggekeerd naar België en dat hij daarom valt onder artikel 3, derde lid, onder b en c, van de Terugkeerrichtlijn. Het door verweerder in het faxbericht van 28 maart 2013 gemaakte onderscheid kan niet worden gevolgd, aldus eiser.
Verhandelde ter nadere zitting van 29 maart 2013
2.11. Aan het begin van de nadere zitting van 29 maart 2013 heeft de rechtbank aan partijen de twee van het Detentiecentrum Rotterdam ontvangen afstandsverklaringen, gedateerd 26 maart 2013, met bevestiging van ontvangst door de rechtbank, overhandigd. De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij naar aanleiding van enerzijds het gestelde in de afstandsverklaringen en anderzijds de uitdrukkelijke mededeling van eisers gemachtigde ter zitting van 26 maart 2013 dat eiser wenst te worden gehoord door de rechtbank, heeft besloten dat eiser alsnog - op de nadere zitting van heden, derhalve binnen de termijn van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 - wordt gehoord.
2.12. De gemachtigde van verweerder heeft meegedeeld dat de claim bij België inmiddels is ingediend, en wel op 27 maart 2013.
2.13. Eiser zelf heeft ter zitting - in zijn laatste woord - verklaard dat hij in de vroege ochtend van 26 maart 2013 ineens hoorde dat hij vijf minuten had om zich gereed te maken voor vertrek met een busje naar de rechtbank in Groningen; dat hij, toen hij was aangekleed, te horen kreeg dat hij te laat was en dat het busje zonder hem was vertrokken; dat hij de door het Detentiecentrum Rotterdam aan de rechtbank toegezonden afstandsverklaringen vandaag, ter zitting, voor het eerst ziet; en dat het Detentiecentrum Rotterdam hem niet heeft gevraagd, zo'n formulier te ondertekenen.
Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat hij banden heeft met Nederland, in het bijzonder met Groningen, en dat die banden er de reden van zijn dat hij regelmatig vanuit België terugkeert naar Groningen. Zo woont zijn dochter van tien jaar oud in Groningen en ook heeft hij medische behandelaars in Groningen (UMCG, Lentis). Voorts heeft eiser verklaard dat hij bij zijn staandehouding € 750,- op zak had en dat hij aan de politie heeft gezegd dat hij bereid was om via Duitsland vrijwillig naar België te gaan, waar zijn toelating is gewaarborgd omdat hij een Belgische verblijfsvergunning heeft.
Beoordeling
2.14. De rechtbank overweegt allereerst het volgende.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling ten aanzien van wie een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel is genomen, uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank gehoord.
Het beroepschrift in de zaak van eiser is op 18 maart 2013 bij de rechtbank ingekomen. Eiser is op 29 maart 2013 in persoon door de rechtbank gehoord. Het horen is derhalve tijdig geschied. Dit is ook niet in geschil.
De rechtbank merkt wel op dat het horen van eiser ter zitting veel voeten in de aarde heeft gehad doordat het transport, op 26 maart 2013, van eiser naar de rechtbank geen doorgang heeft gevonden. Nog daargelaten wat zich precies heeft afgespeeld tussen eiser en (het bevoegd gezag van) het Detentiecentrum Rotterdam voorafgaand aan zijn geplande vertrek op dinsdagochtend 26 maart 2013 naar de rechtbank, feit is dat de van de kant van het Detentiecentrum Rotterdam ingezonden afstandsverklaringen (allebei) onvolledig zijn ingevuld (zie het hiervoor vermelde onder 1.11.).
De rechtbank wijst er op dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 31 maart 2003, 200300504/1, JV 2003/212), zij de mededeling dat een vreemdeling niet wenst te worden gehoord, ambtshalve op juistheid dient te onderzoeken. Hieromtrent overweegt de Afdeling in voornoemde uitspraak onder meer als volgt:
"Dat zich zodanige situatie voordoet, kan blijken uit een door de vreemdeling zelf ondertekend stuk, waarin deze verklaart dat hij omtrent de aan hem opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring niet door de rechtbank wenst te worden gehoord, dan wel uit een door het bevoegd gezegd van de penitentiaire inrichting ondertekend verslag, waarin het bevoegd gezag op basis van eigen waarneming verklaart dat de vreemdeling weigert zodanige verklaring te ondertekenen."
Volledigheidshalve en ter voorkoming van mogelijk misverstand in toekomstige zaken merkt de rechtbank op dat in het (standaard-)formulier met opschrift "Formulier: afstandverklaring" waarvan het Detentiecentrum Rotterdam gebruik maakt, weliswaar ruimte is vrijgemaakt voor (mede)ondertekening door "het afdelingshoofd (bij afwezigheid waco)" in het geval "ingeslotene weigert te tekenen", doch dat in dat formulier niet is aangegeven dat (er sprake van dient te zijn dat) het bevoegd gezag op basis van eigen waarneming verklaart dat de vreemdeling weigert de afstandsverklaring te ondertekenen. Het komt de rechtbank voor dat het gebruikte (standaard-)formulier "Formulier: afstandverklaring" waarvan het Detentiecentrum Rotterdam gebruik maakt, op dit punt kan worden verbeterd. Meer in het algemeen merkt de rechtbank met betrekking tot het afstandsformulier nog op dat het haar voorkomt dat volledige invulling ervan de voorkeur verdient.
2.15. Ten aanzien van de beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
2.16. Volgens het op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 16 maart 2013 is eiser na aanhouding en onderzoek ter zake van overtreding van een strafbaar feit door een (hulp)officier van Justitie heengezonden en direct aansluitend op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000 opgehouden op een plaats van verhoor. Vervolgens is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
2.17. Op basis van het hiervoor onder 2.16 vermelde proces-verbaal kan worden vastgesteld dat in dit geval eiser strafrechtelijk is aangehouden (op verdenking van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht) en het vreemdelingenrechtelijk traject is aangevangen nadat hij na die aanhouding was heengezonden.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 juni 2008 in zaak nr. 200803632/1, LJN: BD6912) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Niet is gebleken dat een daartoe bevoegde rechter heeft vastgesteld dat er sprake van is dat de aanwending van de strafrechtelijke bevoegdheden onrechtmatig was. De rechtbank ziet zich dan ook niet gesteld voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling.
2.18. Anders dan eiser betoogt, behoefde verweerder geen nieuw terugkeerbesluit te nemen alvorens eiser in vreemdelingenbewaring te stellen. Niet is gebleken dat eiser aan de terugkeerverplichting, vervat in het besluit tot ongewenstverklaring van 8 november 2004, heeft voldaan. Aan die verplichting is eerst voldaan bij terugkeer naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). Nu eiser niet naar een land als bedoeld in die bepaling is teruggekeerd, is de werking aan het in het besluit tot ongewenstverklaring vervatte terugkeerbesluit niet komen te ontvallen.
2.19. Eiser is op 15 maart 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 22 maart 2013 is de claimprocedure opgestart. Niet kan worden gezegd dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen door verweerder.
2.20. Tot slot heeft eiser aangevoerd - zo begrijpt de rechtbank hem althans - dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld omdat hij te kennen had gegeven dat hij bereid was Nederland te verlaten en daartoe voor hem ook de gelegenheid bestond omdat hij een Belgische verblijfsvergunning heeft en voldoende middelen van bestaan om de reis naar België te kunnen bekostigen.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden om in het geval van eiser toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, reeds nu eiser ongewenst vreemdeling is.
2.21. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is.
2.22. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
2.23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van M.J. 't Hart, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2013.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.