ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/3503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en de gevolgen voor terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, geboren in 1980 en van Sierra Leoonse nationaliteit, was illegaal op het Nederlandse grondgebied en had zich daarvan bewust. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser onrechtmatig was staande gehouden, dit niet automatisch betekende dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat er rechtmatig een terugkeerbesluit had kunnen worden uitgevaardigd, waarin eiser op zijn vertrekplicht was gewezen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die ten grondslag lagen aan het besluit om eiser een vertrektermijn te onthouden, waren gebaseerd op gegevens die na de onrechtmatige staandehouding waren verkregen. Deze gegevens werden beschouwd als 'verboden vruchten' en konden niet worden gebruikt om de beslissing om de vertrektermijn te verkorten te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatige staandehouding leidde tot de onrechtmatigheid van het besluit dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat het opleggen van een inreisverbod niet mogelijk was, omdat verweerder de vertrektermijn niet had mogen verkorten tot nul dagen. Eiser had recht op een vertrektermijn en de rechtbank verklaarde het beroep gegrond, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3503
V-nr: 278.452.9594
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [1980], van (gestelde) Sierra Leoonse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 31 januari 2013 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van 2 jaar. Het terugkeerbesluit en inreisverbod zullen hierna tezamen worden aangeduid als het bestreden besluit.
Op 5 februari 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 19 februari 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft per faxbericht van 25 februari 2013 nadere informatie verstrekt. De gemachtigde van eiser heeft hierop per faxbericht van 4 maart 2013 gereageerd.
Beide partijen hebben op 11 maart 2013 de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1 Eiser voert aan dat de rechtbank in het beroep tegen de inbewaringstelling heeft geoordeeld dat de staandehouding onrechtmatig is geweest, waarna de bewaring is opgeheven. Dit heeft ook gevolgen voor het bestreden besluit. Eiser is namelijk staande gehouden voordat hem het terugkeerbesluit is uitgereikt. Het staande houden ingevolge artikel 52 Wetboek van Strafvordering is een dwangmiddel. Dit gaat verder dan het enkele vragen naar de personalia van een verdachte. Het gaat hier om toepassing van een dwangmiddel waarvan buiten kijf staat dat het een onrechtmatig karakter droeg. Indien het onrechtmatig toepassen van een dwangmiddel geen gevolg heeft voor beslissingen die daarop volgen, betekent dit dat het de overheid vrij staat iedere burger op een volstrekt willekeurige wijze staande te houden en vervolgens, indien van toepassing, een terugkeerbesluit op te leggen. Eiser meent dan ook dat het onrechtmatig staande houden ertoe moet leiden dat het terugkeerbesluit een onrechtmatig karakter draagt. Van een belangenafweging kan geen sprake meer zijn. Voor zover deze wel dient plaats te vinden, constateert eiser dat verweerder geen belangen heeft gesteld welke er toe nopen het onrechtmatige terugkeerbesluit in stand te laten. Dit geldt tevens voor het inreisverbod.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat hem op basis daarvan een terugkeerbesluit/inreisverbod kan worden opgelegd. Het nemen van een terugkeerbesluit krachtens artikel 62a, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is er naar haar aard niet op gericht de vreemdeling onder de macht van de tot uitzetting bevoegde autoriteiten te brengen en te houden. Een terugkeerbesluit hoeft niet zonder meer tot een inbewaringstelling te leiden. De vraag of voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit sprake is geweest van een rechtmatige staandehouding speelt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit geen rol. Verweerder wijst er verder op dat de Terugkeerrichtlijn separate bepalingen kent waarin de rechtsbescherming tegen een terugkeerbesluit is geregeld. Deze bepalingen staan los van de bepalingen die de rechtsbescherming tegen een vrijheidsontnemende maatregel regelen. Blijkens het gestelde in artikel 3, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn is een terugkeerbesluit niet meer dan de administratieve beslissing waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een dergelijk besluit is derhalve slechts van belang of terecht is geconcludeerd dat niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf en of op goede gronden een vertrektermijn is onthouden. Verweerder meent dat hij gelet hierop, ongeacht de vraag of er sprake is van een onrechtmatige staandehouding, de bevoegdheid heeft om eiser een terugkeerbesluit/inreisverbod op te leggen.
1.3 De rechtbank oordeelt de navolgende regelgeving relevant.
Op grond van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000, stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
Op grond van artikel 62, eerste lid van de Vw 2000 dient een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen 4 weken te verlaten.
Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vw 2000, is verweerder bevoegd de vertrektermijn van vier weken te verkorten dan wel te bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, jo. 5.1b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, voor zover van toepassing, kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 worden aangenomen indien feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid van het Vb 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn.
2.1 De rechtbank heeft in het beroep tegen de inbewaringstelling van eiser de staandehouding van eiser en zijn daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig geacht.
In geschil is of de onrechtmatige staandehouding met zich meebrengt dat het na de staandehouding van eiser ten aanzien van hem genomen terugkeerbesluit onrechtmatig is.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser illegaal op het Nederlandse grondgebied verblijft en dat eiser zich daarvan bewust was. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser gegeven deze feiten rechtmatig een terugkeerbesluit had kunnen worden uitgereikt, waarin hij formeel op zijn vertrekplicht was geattendeerd, ook al was hij onrechtmatig staandegehouden.
2.3 Voor wat betreft het besluit ten aanzien van de termijn waarbinnen eiser aan die verplichting moet voldoen, te weten in het onderhavige geval het besluit om eiser een vertrektermijn te onthouden, ligt zulks naar het oordeel van de rechtbank anders.
De feiten en omstandigheden waarop verweerder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken heeft gebaseerd en naar aanleiding waarvan verweerder in het onderhavige geval heeft besloten eiser een vertrektermijn te onthouden zijn immers afgeleid uit de door eiser verstrekte gegevens in de gehoren die na de onrechtmatige staandehouding hebben plaatsgevonden. Deze gegevens zijn te beschouwen als verboden vruchten vergaard na een onrechtmatige staandehouding en verweerder kan deze gegevens dientengevolge niet ten grondslag leggen aan de beslissing om eiser een vertrektermijn te onthouden.
2.4 Gelet op de belangen ter bescherming waarvan de voorschriften ten aanzien van een vreemdelingenrechtelijke staandehouding strekken, waartegenover verweerder geen belangen heeft gesteld, leidt het voorgaande tot het oordeel dat de onrechtmatige staandehouding met zich meebrengt dat het onderhavige daaropvolgende besluit dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten onrechtmatig is.
2.5 Ten aanzien van het inreisverbod overweegt de rechtbank dat uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 volgt dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten volgens artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vertrektermijn niet had mogen verkorten tot nul dagen, was het opleggen van een inreisverbod niet mogelijk.
3. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderd vier en veertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, rechter, in aanwezigheid van
M.M.J. Mooijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MM
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.