zaaknummer: SGR AWB 11/3796
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).
Procesverloop
Op 1 oktober 2008 heeft eiser verzocht in aanmerking te komen voor een militair invaliditeitspensioen (hierna: MIP).
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat bij de vaststelling van de MIP rekening wordt gehouden met een mate van invaliditeit met dienstverband van 10%.
Bij besluit van 25 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft verweerder zijn eerdere beslissing op bezwaar herzien. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat eiser te rekenen vanaf 1 oktober 2007 aanspraak kan maken op een MIP van 20%.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep mede betrekking op het besluit van 21 december 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij de beoordeling van dit geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Op 10 januari 1979 is eiser opgekomen als dienstplichtige militair. Gedurende de periode van september 1979 tot maart 1980 is eiser uitgezonden geweest in Libanon.
1.2 In verband met eisers aanvraag in aanmerking te komen voor een MIP heeft op
26 januari 2009 een geneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts, [A], plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van
28 april 2009. Geconstateerd wordt dat eiser lijdt aan een psychische aandoening van traumatische aard, dat de uitoefening van de militaire dienst heeft bijgedragen aan het blijvend verergeren van deze aandoening, dat oorzakelijk dienstverband niet aannemelijk is en dat verergerend dienstverband wel aannemelijk is. De (gemiddelde) mate van invaliditeit ten gevolge van de psychische aandoening van traumatische aard op 1 oktober 2008 en op
1 oktober 2007 wordt vastgesteld op 10 %. Dit is een voorlopig percentage omdat nog geen sprake is van een medische eindtoestand.
2.1 In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een oorzakelijk dienstverband, maar uitgaat van een verergerend dienstverband. Voordat eiser werd uitgezonden naar Libanon had hij geen psychische klachten en leed hij niet aan een post traumatische stressstoornis (PTSS). Ook voert eiser aan dat het door verweerder vastgestelde invaliditeitspercentage van 10 te laag is geschat. De onderbouwing dat het een voorlopige inschatting is omdat nog geen eindtoestand is bereikt, is onjuist.
2.2 Op 11 oktober 2011 heeft eiser een rapport van 17 september 2011 van de psychiater, [B], overgelegd. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:
- op peildatum 1 oktober 2008 en op peildatum 1 oktober 2007 leed eiser aan een PTSS en was sprake van drankmisbruik;
- er sprake is van een psychische aandoening die is veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst;
- de mate van invaliditeit met dienstverband is op de peildatum 44%;
- door behandeling kan de vastgestelde mate van invaliditeit nog dalen;
- er zijn arbeid gerelateerde beperkingen die in verband staan met de dienstverband-aandoening. Eiser is in zijn werk vastgelopen omdat hij problemen ervaart in intermenselijk contact;
- de mate van invaliditeit is niet toegenomen op het moment van het onderzoek in vergelijking met de peildata.
2.3 Dit rapport is door verweerder voorgelegd aan de medisch adviseur/verzekeringsarts, [C], die bij brief van 7 december 2011 schriftelijk heeft gereageerd. Deze medische adviseur komt tot de conclusie dat een score 1 te rechtvaardigen is voor ‘structuur aanbrengen’ en‘huishoudelijke activiteiten’ en een score 2 te rechtvaardigen is voor ‘adaptatie stressvolle gebeurtenissen’. Zij stelt vast dat er argumenten zijn de mate van invaliditeit te verhogen naar 20%.
2.4 Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij besluit van 21 december 2011 de eerdere beslissing op bezwaar herzien. Verweerder heeft eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2007 aanspraak kan maken op een MIP van 20%.
2.5 Bij brief van 30 augustus 2012 heeft verweerder de rechtbank een herbeoordelings- rapportage van 23 juli 2012, opgesteld door de verzekeringsarts, [D], toegestuurd. Ten behoeve van die rapportage is eiser onderzocht door [E], die zijn bevindingen heeft vastgelegd in het psychiatrisch rapport van 5 mei 2012. De mate van invaliditeit ten gevolge van de dienstverbandaandoening wordt vastgesteld op 25% en er is nog geen sprake van een medische eindtoestand. Verweerder heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de mate van invaliditeit op de peildatum 1 oktober 2007 25% bedroeg.
3.1 Eiser stelt dat verweerder oorzakelijk dienstverband had moeten aannemen omdat hij gezond de dienst is ingegaan en ten gevolge van zijn uitzending naar Libanon lijdt aan een PTSS. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser gewezen op het rapport van [E], waarin staat dat er geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis of traumatiserende gebeurtenissen in eisers ontwikkeling voor de diensttijd. Voorts zijn er volgens [E] geen aanwijzingen voor een psychotische stoornis of een organisch syndroom en ook niet voor een depressieve stoornis.
De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat bij een PTSS bij de vaststelling of sprake is van een verergerend dienstverband of een oorzakelijk dienstverband verweerder de regels opgenomen in 6.2 van het PTSS Protocol toepast. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het gestelde in 6.2 van het PTSS Protocol in strijd is met de uitspraak van deze rechtbank van 22 augustus 2012 (zaaknummer: AWB 11/3992) en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarnaar in die uitspraak wordt verwezen. De rechtbank stelt vast dat in die uitspraak ter beoordeling voorlag de vraag of verweerder een te beperkte betekenis had toegekend aan het begrip verergerend dienstverband door de terminologie “in overwegende mate” te interpreteren als “meer dan 50%”. In dit geval is aan de orde of verweerder, die heeft vastgesteld dat eisers PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, terecht heeft aangenomen dat sprake is van een verergerend dienstverband. Nu in het geval van eiser een andere rechtsvraag voorligt, is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is.
3.2 Ter beantwoording van de vraag of terecht verergerend dienstverband is aangenomen, stelt de rechtbank het volgende vast. In bijlage 3, onder C, van de ministeriële regeling van 27 juni 2008, nr. P/2008011730 (gepubliceerd in de Staatscourant 2009 nr. 11661) is de wettelijke definitie van de begrippen ‘oorzakelijk en verergerend’ opgenomen en is in de toelichting bij het begrip ‘oorzakelijk dienstverband’ vermeld: “Het vermoeden op oorzakelijk dienstverband wordt uitgesproken indien de aandoening rechtstreeks verband houdt met het ongeval of de blootstelling tijdens de bijzondere omstandigheden. Bij een oorzakelijk verband wordt de volledige invaliditeit, inclusief alle verergeringen in de toekomst toegerekend aan Defensie. Dit geldt ook voor verergeringen veroorzaakt door omstandigheden waarvoor Defensie niet verantwoordelijk is”. In de toelichting bij het begrip ‘verergerend dienstverband’ is vermeld: dat “Het vermoeden op een verergerend dienstverband wordt uitgesproken indien de aandoening in overwegende mate verband houdt met het ongeval of de blootstelling tijdens de buitengewone omstandigheden. Aandoening welke multicausaal zijn bepaald en dus door meer factoren worden veroorzaakt dan alleen de bijzondere omstandigheden vallen normaliter in de categorie ‘verergerend dienstverband’. Bij een verergerend verband wordt de volledige invaliditeit toegerekend aan Defensie, echter, verergeringen in de toekomst niet of nauwelijks”.
In 2.3.2 en 2.3.3 van het PTSS Protocol wordt onderscheid gemaakt tussen een PTSS na een enkelvoudige traumatische gebeurtenis (T1 PTSS), zoals een overval, een hinderlaag, een ernstig schietincident en een kortdurende gijzeling, en een PTSS na complexe traumatische gebeurtenissen (T2 PTSS). Een T2 PTSS ontstaat meestal na zeer ernstige en/of multiple en/of langdurige schokkende gebeurtenissen, zoals langdurige opsluiting met doodsbedreigingen, dagenlange beschietingen, martelingen, gijzeling met doodsbedreigingen. Een T2 PTSS gaat vaak gepaard met een persoonlijkheidsverandering en tevens ook vaak, vanaf het begin, met comorbiditeit.
In 6.2.1 van het PTSS Protocol onder het hoofd “Oorzakelijk versus verergerend dienstverband bij PTSS” is vermeld: “De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausaal verklaringsmodel geldt. Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband”. Onder het hoofd “Regels causaliteit bij PTSS in relatie tot oorzakelijk en verergerend dienstverband” is vermeld: “Het gaat te ver om conform het protocol van de Gezondheidsraad altijd uit te gaan van een verergerend dienstverband bij PTSS. Militairen kunnen worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen waarbij praktisch iedereen een PTSS oploopt. Dit geldt dan met name voor de T2 traumatische gebeurtenissen. De volgende causaliteit regels worden daarom gehanteerd. Bij een T1 PTSS moet worden uitgegaan van een vergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Voor de T2 PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van een vergerend dienstverband”.
3.3 De rechtbank stelt vast dat het PTSS Protocol uitgaat van een multicausaal verklaringsmodel waarbij in beginsel sprake is van een verergerend dienstverband (T1-trauma) en alleen in bijzondere omstandigheden een oorzakelijk dienstverband kan worden aanvaard (T2-trauma). Deze bijzondere omstandigheden omvatten zeer ernstige en/of multiple en/of langdurige schokkende gebeurtenissen, die vaak gepaard gaan met complexe PTSS-beelden, zoals persoonlijkheidsveranderingen en tevens ook vaak, vanaf het begin, met comorbiditeit. Gelet op het feit dat de Gezondheidsraad bij PTSS uitgaat van een multicausaal verklaringsmodel is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid in het PTSS Protocol eveneens van een (in beginsel) multicausaal verklaringsmodel heeft kunnen uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat, uitgaande van een –in beginsel- multicausaal verklaringsmodel, de door verweerder in het PTSS Protocol gehanteerde causaliteitsregels bij PTSS in relatie tot oorzakelijk en verergerend dienstverband niet in strijd zijn met de wettelijke omschrijving van die begrippen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser onvoldoende aanwijzingen zijn voor een T2-trauma, zodat verweerder terecht verergerend dienstverband heeft aangenomen.
3.4 Ten aanzien van de vastgestelde mate van invaliditeit, overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft eiser meegedeeld zich te kunnen vinden in de mate vaninvaliditeit, zoals die door [E] is vastgesteld. Uit de rapportage van [E] van 5 mei 2012 blijkt dat hij een inschatting van de beperkingen van eiser heeft gemaakt op peildatum 1 oktober 2007 en uitkomt op een mate van invaliditeit van 30%. Verweerder volgt ook de inschatting van [E], maar komt uit op een mate van invaliditeit van 25,42 % die wordt afgerond naar 25%. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [E] ten onrechte aan de beperkingen van eiser wat betreft de seksuele functie een score 3 toekent. De rechtbank stelt vast dat in het PTSS Protocol, bijlage 1, (pag. 37) is vermeld dat het hier gaat om nauwelijks objectiveerbare gegevens, zodat beperkingen slechts dienen te worden aangenomen, indien uit eerdere verslaglegging blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling of hulp is gezocht bij een professioneel deskundige. Nu eiser niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat dit het geval is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de toegekende score voor de seksuele functie niet heeft meegewogen. De rechtbank is echter, met verwijzing naar haar uitspraak van 22 augustus 2012 (zaaknummer: AWB 11/9734), waarin is bepaald dat noch afronding naar boven, noch afronding naar beneden van het op basis van het PTSS Protocol berekende invaliditeitspercentage dient plaats te vinden, van oordeel dat verweerder ten onrechte de mate van invaliditeit heeft afgerond van 25,42% naar 25%. Het beroep is op dit punt gegrond.
3.5 Ter zitting heeft eiser niet langer betwist dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand, zodat de rechtbank niet nader op deze beroepsgrond zal ingaan.
3.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van het Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser ingaande 1 oktober 2007 aanspraak heeft op een MIP berekend onder meer naar een mate van invaliditeit van 25,42% van de pensioengrondslag.
3.7 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.8 Aangezien het primaire besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en ook voor het overige aan de voorwaarden van artikel 7:15 van de Awb is voldaan, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb verweerder veroordelen tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. De rechtbank zal verweerder voorts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.818,-, te weten € 437.- voor het bezwaarschrift, € 437,- voor het verschijnen op de hoorzitting, € 472,- voor het beroepschrift en € 472,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Ten aanzien van het verzoek tot vergoedingvan de gevorderde reiskosten op basis van openbaar vervoer in de tweede klasse, ten bedrage van € 37,40 welke kosten eiser in verband met de procedure redelijkerwijze heeft moeten maken, is de rechtbank van oordeel dat dit voor toewijzing in aanmerking komt. Van de door eiser verzochte vergoeding van de kosten van het rapport van [B] komt, gelet op artikel 2 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 535,50. De rechtbank is daarbij uitgegaan van 5 uur werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, juncto het tweede lid van genoemd Besluit.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en de herziene beslissing op bezwaar van 21 december 2011;
- herroept het primaire besluit van 10 juni 2009;
- bepaalt dat eiser met ingang van 1 oktober 2007 aanspraak heeft op een MIP berekend onder meer naar een mate van 25,42 van de pensioengrondslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van bezwaar en beroep ten bedrage van
€ 2.390,90 welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.