ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6969
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de voortzetting van vreemdelingenbewaring en strafdetentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Egyptische vreemdeling. De vreemdeling had op 5 maart 2013 een beroepschrift ingediend, gericht tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 december 2012, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd. De openbare behandeling vond plaats op 22 maart 2013, waarbij de vreemdeling en de staatssecretaris zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld door de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die de voortzetting van de bewaring in strijd met de Vreemdelingenwet 2000 zouden maken. De vreemdeling had aangevoerd dat hij op 1 maart 2013 zes maanden in vreemdelingenbewaring en strafdetentie had verbleven, en dat er vóór deze datum een verzwaarde belangenafweging gemaakt had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de belangenafweging op 7 maart 2013, hoewel te laat, niet tot schade voor de vreemdeling had geleid, omdat er een continue belangenafweging plaatsvond.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2013. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.