ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/6093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortzetting van vreemdelingenbewaring en strafdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Egyptische vreemdeling. De vreemdeling had op 5 maart 2013 een beroepschrift ingediend, gericht tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 december 2012, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd. De openbare behandeling vond plaats op 22 maart 2013, waarbij de vreemdeling en de staatssecretaris zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld door de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die de voortzetting van de bewaring in strijd met de Vreemdelingenwet 2000 zouden maken. De vreemdeling had aangevoerd dat hij op 1 maart 2013 zes maanden in vreemdelingenbewaring en strafdetentie had verbleven, en dat er vóór deze datum een verzwaarde belangenafweging gemaakt had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de belangenafweging op 7 maart 2013, hoewel te laat, niet tot schade voor de vreemdeling had geleid, omdat er een continue belangenafweging plaatsvond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2013. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/6093
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2013, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1972 en de Egyptische nationaliteit te hebben.
Op 5 maart 2013 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 18 december 2012 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 22 maart 2013. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 15 januari 2013. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 27 februari 2013 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring rechtmatig was.
Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2 De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij op 1 maart 2013 zes maanden aansluitend in vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie verbleef. De vreemdeling is immers op 1 september 2012 in bewaring gesteld en de bewaring is op 17 december 2012 één dag opgeheven in verband met een ten uitvoer te leggen straf. De minister was derhalve gehouden vóór 1 maart 2013 een verzwaarde belangenafweging te maken. De verzwaarde belangenafweging is eerst op 7 maart 2013 verricht. In dit verband wordt een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 februari 2013 (LJN: BZ1336).
Voorts bestaat geen redelijk vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. In het verleden is geen laissez-passer voor de vreemdeling verstrekt en ook tijdens de huidige bewaring zal geen laissez-passer worden verstrekt nu het bijna zes maanden geleden is dat de vreemdeling is gepresenteerd.
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting betoogd dat er nog steeds een redelijk vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn bestaat.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de inhoud en strekking van de uitspraak van
6 februari 2013 niet de algemene regel kan worden afgeleid dat de verzwaarde belangenafweging altijd gemaakt moet zijn voordat de aansluitende periode van vreemdelingenbewaring en strafdetentie in totaal een periode van zes maanden heeft geduurd.
Er wordt elke dag een belangenafweging gemaakt en zo ook op 1 maart 2013. Deze is op
7 maart 2013 op schrift gesteld. Verweerder stelt voorts dat gelet op het korte tijdsverloop tussen 1 en 7 maart de belangenafweging op 1 maart niet anders uitvalt dan op 7 maart.
Verweerder wijst erop dat de uitspraak van 6 februari 2013 betrekking heeft op een verlengingsbesluit. In geval van een verlengingsbesluit zijn de gevolgen groter, zodat het in dat geval zwaarder weegt indien niet tijdig een belangenafweging is gemaakt.
4 Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
In aanmerking wordt genomen dat de vreemdeling onbetwist op 1 maart 2013 zes maanden aansluitend in vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie verbleef.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 moet bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel ook de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling worden betrokken.
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling niet de algemene regel kan worden afgeleid dat de verzwaarde belangenafweging altijd gemaakt moet zijn voordat de aansluitende periode van vreemdelingenbewaring en strafdetentie in totaal een periode van zes maanden heeft geduurd, overweegt de rechtbank dat het in de rede ligt dat de verzwaarde belangenafweging kort voor of op de datum wordt gemaakt waarop de aansluitende periode van vreemdelingenbewaring en strafdetentie in totaal een periode van zes maanden heeft geduurd. In het onderhavige geval zou een belangenafweging kort voor of op 1 maart 2013 moeten zijn gemaakt.
De rechtbank overweegt dat uit de voortgangsrapportage kan worden afgeleid dat de belangenafweging op 7 maart 2013 op schrift is gesteld. Uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 kan worden afgeleid dat het dossier uit het oogpunt van zowel kenbaarheid als toetsbaarheid stukken dient te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van het verrichten van de verzwaarde belangenafweging. Nu de verzwaarde belangenafweging in het onderhavige geval op 7 maart 2013 op schrift is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in feite te laat is gemaakt, maar dat de vreemdeling als gevolg hiervan niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er, zoals door verweerder is verklaard, een continue belangenafweging wordt gemaakt die eerst op 7 maart 2013 op schrift is gesteld. Gelet op de korte tijdspanne tussen 1 maart 2013 en 7 maart 2013 ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat aannemelijk is dat de belangenafweging op 7 maart 2013 anders uitvalt dan dat deze op 1 maart 2013 zou zijn uitgevallen.
5 Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.