ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/6017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling vreemdeling in het belang van de openbare orde

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan een vreemdeling was opgelegd. De vreemdeling had op 4 maart 2013 een beroepschrift ingediend, waarin ook om schadevergoeding werd verzocht. De openbare behandeling vond plaats op 18 maart 2013, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant op basis van beschikbare informatie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf had en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtmatig was en wees het beroep ongegrond. Er was geen grond voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/6017
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2013, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A.M. te Braake),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. de Wit).
Procesverloop
Op 4 maart 2013 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 maart 2013. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M.G.A. Bink, tolk in de Engelse taal.
Overwegingen
1 De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1982 en de Nigerse nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
3 maart 2013 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde in bewaring gesteld, omdat er een risico bestaat dat betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken en de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de volgende gronden.
De vreemdeling is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken; heeft zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 gehouden; heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven; werkt niet dan wel onvoldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; heeft meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; heeft in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens verstrekt met betrekking tot identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
3 De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft het volgende aangevoerd. De staandehouding is onrechtmatig, omdat ten tijde van de staandehouding geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Aangezien de vreemdeling een geldig W-document toonde, bestond geen aanleiding voor de politie zijn rechtmatig verblijf na te gaan in de systemen. Voorts stelt de vreemdeling dat hij is gehoord in de Engelse taal, terwijl hij deze taal niet geheel verstaat en spreekt. Ook is de vreemdeling voorafgaand aan en tijdens het opleggen van de maatregel niet bijgestaan door een raadsman. Zijn gemachtigde had twee uur de tijd moeten krijgen zich naar de vreemdeling te begeven en hem zodoende bij te staan. Daarnaast heeft de vreemdeling gemotiveerd aangevoerd dat het dossier met betrekking tot de ophouding tegenstrijdig is.
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 5 maart 2013 blijkt dat de verbalisant, op dat moment belast met noodhulp district surveillance, van de centrale meldkamer de opdracht kreeg naar het NS station te [plaats] te gaan. Aldaar zou in de nachtbus gevochten worden door inzittenden van de bus. Ter plaatse werd de verbalisant aangesproken door de buschauffeur welke aangaf dat het viertal personen die geheel achter in de bus zaten zojuist aan het vechten waren. De vier personen zijn gescheiden buiten de nachtbus gezet alwaar het verhaal is aangehoord. Drie personen overhandigde aan de verbalisant een geldig Nederlands identificatiedocument. De vreemdeling overhandigde aan de verbalisant een geldig W-document. De verbalisant heeft met betrekking tot het
W-document navraag gedaan in de voor hem beschikbare politiesystemen, waaruit bleek dat de vreemdeling een verwijderbaar 150-asiel Vw 2000 HBV open had staan. Daarbij stond de aantekening dat contact gezocht moest worden met de Vreemdelingendienst. Daarop is de vreemdeling staandegehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000 en overgebracht naar het politiebureau te [plaats].
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant op grond van de verkregen informatie uit de beschikbare politiesystemen een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kon ontlenen ingevolge waarvan de vreemdeling op grond van artikel 50 van de Vw kon worden staande gehouden.
Het betoog van de vreemdeling dat de verbalisant de beschikbare politiesystemen niet mocht raadplegen teneinde na te gaan of de vreemdeling rechtmatig verblijf had omdat de vreemdeling een geldig W-document had overhandigd, volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 9, eerste lid, juncto artikel 8, eerste lid onder f van de Vw verschaft de Minister de vreemdeling een document waaruit rechtmatig verblijf blijkt indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens de wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven tot dat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 4.52, eerste lid en onder a van het Vb 2000 dient de vreemdeling het document in te leveren zodra hij niet meer rechtmatig verblijft doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62 van de Vw verstrijkt.
Uit het voorgaande volgt dat uit het door de vreemdeling overhandigde W-document weliswaar kon worden afgeleid dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft hangende zijn asielprocedure, maar dit rechtmatig verblijf naar zijn aard een eindig karakter heeft. Op de vreemdeling rust de verplichting het document in te leveren zodra hij – kort gezegd – is uitgeprocedeerd en zijn vertrektermijn is verlopen. Derhalve is de geldigheidsdatum op het W-document niet doorslaggevend voor de vraag of de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Gelet hierop kan in casu aan de verbalisant niet de bevoegdheid worden ontzegd de actuele verblijfsstatus van de vreemdeling na te gaan.
Ten aanzien van de stelling van de vreemdeling dat hij in de Engelse taal is verhoord terwijl hij deze taal niet geheel machtig is, overweegt de rechtbank als volgt. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor inzake artikel 59 van de Vw 2000 van 3 maart 2013 staat vermeld dat de vreemdeling de Engelse taal in voldoende mate beheerst. Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat de vreemdeling uitgebreid antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat sprake is van enig communicatieprobleem tussen de verbalisant en de vreemdeling. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De vreemdeling heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad omdat hij in het Engels is gehoord. Dat geldt temeer nu de vreemdeling niet concreet heeft aangegeven welke onjuistheden het proces-verbaal zou bevatten dan wel op welk punt het proces-verbaal onvolledig zou zijn.
Met betrekking tot de stelling dat de gemachtigde van de vreemdeling twee uur de tijd had moeten krijgen zich naar de vreemdeling te begeven en hem zodoende bij te kunnen staan, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens paragraaf A6/5.3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt de vreemdeling vóór de inbewaringstelling gehoord in het bijzijn van een advocaat, tenzij de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor aanwezig wenst. In dat geval kan met het gehoor worden begonnen en dient de advocatenpiketdienst alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden.
Uit het proces-verbaal van gehoor inzake artikel 59 van de Vw 2000 van 3 maart 2013 blijkt dat de vreemdeling heeft afgezien van bijstand door een raadsman tijdens het gehoor. De vreemdeling heeft aangegeven gedurende de verdere procedure wel behoefte te hebben aan bijstand door een raadsman. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisant vervolgens de piketcentrale alsnog heeft ingelicht. Nu de vreemdeling voorafgaand aan het gehoor heeft aangegeven geen raadsman bij het gehoor te willen, hoefde verweerder de gemachtigde van de vreemdeling ook niet in de gelegenheid te stellen zich binnen twee uur naar de vreemdeling te begeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met deze gang van zaken het recht op rechtsbijstand van de vreemdeling niet is geschonden.
De rechtbank volgt de vreemdeling niet in zijn stelling dat het dossier voor wat betreft de ophouding tegenstrijdig is. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 3 maart 2013 staat onder het kopje ‘ophouden onderzoek’ dat het ophouden voor onderzoek is ingegaan op zondag 3 maart 2013 te 6.23 uur en dat dit beëindigd zal worden op zondag 3 maart 2013 te 12.23 uur. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, wordt hier slechts mee bedoeld dat de totale duur van de ophouding maximaal zes uur mag duren en derhalve uiterlijk om 12.23 uur beëindigd dient te worden. Dit houdt echter niet in dat de ophouding daadwerkelijk om 12.23 uur is beëindigd. Immers, uit het M110-A formulier blijkt dat de vreemdeling om 10.50 uur in bewaring is gesteld. Hieruit volgt dat de ophouding om 10.50 uur is beëindigd en dat de vreemdeling derhalve binnen zes uur na de ophouding in bewaring is gesteld.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)