uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2013 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. S.R. Kwee,
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. T. Visser.
Op 30 januari 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 13 februari 2012 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Op 14 februari 2012 heeft eiseres haar zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 15 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen en is (ambtshalve) besloten geen uitstel van vertrek te verlenen op medische gronden (artikel 64 Vw 2000).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
23 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, in die zin dat verweerder de uitzetting van eiseres achterwege laat tot één week nadat op het beroep is beslist.
Eiseres heeft op 28 februari 2012 de beroepsgronden aangevuld en op 11 april 2012 een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft op 17 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede haar man R. Rashid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig F.H.G.H. Said, tolk in de taal Koerdisch (Sorani).
1. Eiseres, geboren op [datum] 1980, bezit de Iraakse nationaliteit. Haar man is als kind vanuit Irak naar Nederland gekomen en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit, evenals de in Nederland verblijvende minderjarige kinderen van eiseres en haar man. Eiseres is eind december 2011 naar Nederland gereisd en heeft vervolgens een asielaanvraag ingediend. Zij vreest vervolging in Irak door de islamitische groepering Ansar Al Islam, in verband met de werkzaamheden die haar man in de jaren 2004 - 2008 in Irak heeft uitgevoerd als tolk voor de Amerikanen en als lid van de veiligheidsdienst Asayish.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Eiseres is toerekenbaar niet in het bezit van documenten ter staving van haar identiteit en nationaliteit. Bovendien heeft eiseres onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van haar reisroute, nu zij er niet in is geslaagd om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen af te leggen over haar reis per vrachtwagen naar Nederland. Hierdoor is de oprechtheid van het asielrelaas van eiseres op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas.
Verweerder acht het aannemelijk dat eiseres problemen heeft gehad met haar familie vanwege het feit dat zij niet met haar echtgenoot mocht trouwen. Verweerder acht het eveneens aannemelijk dat haar echtgenoot als tolk heeft gewerkt, dat er thuis in 2008 is ingebroken en dat er een incident in de apotheek heeft plaatsgevonden waarbij eiseres is flauwgevallen. Echter, de verklaringen van eiseres over de veronderstelling dat de inbraak en het incident in de apotheek verband houden met de werkzaamheden van haar man en dat mensen specifiek naar haar op zoek zijn, hebben geen positieve overtuigingskracht en worden door verweerder ongeloofwaardig geacht.
Verder kan eiseres geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 worden verleend, aldus verweerder.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning.
Eiseres voert aan dat haar niet kan worden verweten dat ze geen documenten met betrekking tot haar identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. Zij was afhankelijk van de reisagent en moest aan hem haar documenten afgeven. Tijdens de reis in de vrachtwagen ging het psychisch en fysiek zeer slecht met eiseres, zodat van haar niet kan worden verlangd dat zij meer verklaart over haar reis. Bovendien heeft ze gelegaliseerde documenten betreffende haar identiteit, nationaliteit en huwelijk, op grond waarvan aan haar echtgenoot en kinderen de Nederlandse nationaliteit is verleend.
Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte niet aannemelijk gevonden dat zij vanwege het werk van haar echtgenoot doelwit is van de Ansar Al Islam, in het bijzonder dat de inbraak in de woning in 2008 en het incident in de apotheek in 2011 verband houden met deze groepering. Ter onderbouwing van haar betoog wijst eiseres op de feitelijke omstandigheden waaronder deze gebeurtenissen hebben plaatsgevondenen en op de toelichting in de e-mails van haar man van 14 en 26 februari 2012. Verder beroept zij zich op objectieve bronnen waaruit volgt dat de Ansar Al Islam een radicale en militante beweging is en dat directe familieleden van mensen in een risicoberoep een hoog risico lopen slachtoffer te worden.
Tot slot heeft verweerder ten onrechte geen uitstel van vertrek verleend op basis van artikel 64 van de Vw 2000. Zij staat onder medische behandeling en bij een negatieve beslissing wordt psychische decompensatie gevreesd, aldus eiseres.
4. Het wettelijke kader voor deze zaak wordt gevormd door artikel 31 van de Vw 2000. Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt een asielaanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Verweerder voert blijkens paragraaf C14/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) het beleid dat bij het toerekenbaar ontbreken van documenten een positieve overtuigingskracht moet uitgaan van het asielrelaas om dit geloofwaardig te kunnen achten.
5. De rechtbank oordeelt tegen deze achtergrond als volgt.
5.1. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of verweerder terecht de verzwaarde toetsing van de positieve overtuigingskracht heeft toegepast op het asielrelaas.
5.1.1. Ter uitwerking van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is onder C4/3.6.3 van de Vc 2000 bepaald dat bij het ontbreken van documenten dient te worden onderzocht of het aannemelijk is dat dit niet aan de betreffende asielzoeker is toe te rekenen. In dit kader is in de Vc 2000 een aantal algemene en een aantal specifieke (te onderscheiden naar documenten betreffende identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas) aandachtspunten geformuleerd.
Een algemeen aandachtspunt voor het geval de asielzoeker verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, is dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is.
Vervolgens is voor het element reisroute vooropgesteld dat zowel bij een reis over land als een reis per vliegtuig het onaannemelijk is dat een asielzoeker niets aan indicatief bewijs in diens bezit heeft. Verder is als specifiek aandachtspunt geformuleerd: “In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen”.
5.1.2. Voor wat betreft de door eiseres aan de reisagent afgegeven documenten betreffende identiteit en nationaliteit geldt derhalve dat dit eiseres niet kan worden tegengeworpen indien zij aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en zij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is.
Voor wat betreft eventuele reisdocumenten, stelt de rechtbank voor de verdere beoordeling voorop dat door verweerder - aansluitend bij het reisverhaal van eiseres - niet wordt aangenomen dat eiseres in het bezit is geweest van reisdocumenten. Derhalve is volgens verweerders beleid uitgangspunt dat het ontbreken van reisdocumenten haar niet kan worden tegengeworpen indien zij omtrent de reisroute een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt.
5.1.3. In het rapport van het eerste gehoor is omtrent de documenten, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen (met onderstrepingen door de rechtbank):
“Waar is het paspoort?
Ik weet niet waar het nu is. De reisagent heeft het van mij afgenomen. Ik had het bij me. Hij zei dat ik niets bij mij mocht hebben. Ik moest het afgeven voordat ik in de vrachtauto stapte. Ik weet niet in welke stad dat was.
Weet u in welk land u was?
Dat weet ik niet. Hij sprak geen Koerdisch. Ik had alles bij mij, maar moest het afgeven.
Was u op dat moment nog in Irak?
Nee.
Wat zou er gebeuren als u het niet zou afgeven?
Hij werd erg boos en ik kon hem niet verstaan. Hij heeft mij gedwongen.
Waaruit bleek die dwang?
Omdat het zo slecht met mij ging en ik hem zo boos zag, dacht ik dat ik het moest afgeven. Je bent helemaal afhankelijk van die persoon.(…)”
5.1.4. In het voornemen van 13 februari 2012 is aangegeven dat aan de verklaringen van eiseres de eis van positieve overtuigingskracht wordt gesteld, omdat documenten aangaande identiteit, nationaliteit en reisroute ontbreken en dit aan eiseres wordt toegerekend. Ten aanzien van het ontbreken van een identiteits- en/of nationaliteitsbewijs is overwogen dat de omstandigheid dat eiseres afhankelijk zou zijn geweest van de reisagent niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om zorgvuldig met haar documenten om te gaan en haar asielaanvraag met alle mogelijke documenten te onderbouwen. Ten aanzien van de reisroute is overwogen dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute, nu zij er niet in is geslaagd de gestelde reisroute aannemelijk te maken door middel van gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over deze reisroute (in het bijzonder: door welke landen eiseres is gereisd, waar zij in de vrachtwagen is gestapt, uit welk land de vrachtwagen afkomstig was en waar zij uit de vrachtwagen is gegaan).
In de zienswijze van 14 februari 2012 heeft eiseres op dit punt aangevoerd dat het ontbreken van documenten haar niet kan worden toegerekend omdat zij gedwongen is geweest om haar paspoort, identiteitskaart en nationaliteitskaart af te geven aan de reisagent. Aangaande de reis heeft eiseres, onder verwijzing naar het rapport van het eerste gehoor en een rapport van Medifirst van 7 februari 2012, aangevoerd dat zij de reis illegaal, verborgen in een vrachtwagen, heeft afgelegd, terwijl zij er psychisch zeer slecht aan toe was, in welke omstandigheden van haar niet meer dan de reeds gegeven informatie kan worden gevergd. Eiseres concludeert dat ten onrechte de toets van de positieve overtuigingskracht is gehanteerd.
5.1.5. In het bestreden besluit is gehandhaafd dat het ontbreken van documenten eiseres wordt toegerekend. Ter weerlegging van hetgeen eiseres in dit kader in de zienswijze heeft aangevoerd, heeft verweerder aangegeven dat hoewel kan worden meegegaan in het feit dat eiseres voor haar reis "wellicht afhankelijk was" van haar reisagent, uit de verklaringen niet blijkt dat zij "letterlijk gedwongen werd" haar documenten aan hem af te staan. Voor wat betreft het reisverhaal, heeft verweerder daarbij opgemerkt dat de aard van de reis en de psychische situatie van eiseres onvoldoende verklaren waarom eiseres niet in staat is gebleken voldoende gedetailleerd te verklaren. Verwacht mocht worden dat ze bijvoorbeeld kan aangeven door welke landen zij is gereisd, waar ze in de vrachtwagen is gestapt, uit welk land de vrachtwagen afkomstig was en waar ze uit de vrachtwagen is gegaan.
5.1.6. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit geen toereikende motivering, gelet op hetgeen is gebleken uit de stukken, met name het rapport van het eerste gehoor, alsmede gelet op hetgeen door eiseres is aangevoerd over de reis en de omstandigheden waarin zij zich tijdens die reis bevond. De feitelijke weergave door eiseres van haar reis en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden zijn door verweerder niet betwist of in twijfel getrokken. Dit betreft, naast de door verweerder onderschreven afhankelijkheid van eiseres ten opzichte van de reisagent, onder andere de omstandigheden:
- dat eiseres tijdens haar illegale reis geconfronteerd werd met een reisagent die niet verstaanbaar was maar haar wel duidelijk maakte dat zij haar papieren aan hem moest afgeven, voordat zij in de vrachtauto stapte, en die vervolgens boos werd;
- dat het (zeer) slecht met eiseres ging, zowel psychisch als fysiek;
- dat de vrachtwagen maar heel weinig stopte, bovendien altijd in het donker.
De gegeven motivering geeft er geen blijk van dat deze omstandigheden (voldoende) zijn betrokken bij de besluitvorming. Deze omstandigheden in aanmerking genomen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een met dwang op één lijn te stellen situatie van indirecte dwang door intimidatie en/of bedreiging ten aanzien van het afgeven van documenten en derhalve van niet-toerekenbaarheid ter zake van het afgeven daarvan. Verder geldt dat in genoemde omstandigheden niet valt in te zien dat het voor eiseres mogelijk moet zijn geweest (relevante) nadere informatie te verstrekken over de landen en plaatsen waarlangs zij is gereisd. Op basis van de gegeven motivering kan eiseres daarom niet worden tegengeworpen dat zij omtrent de reisroute niet een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring heeft afgelegd.
5.1.7. Uit het voorgaande volgt dat de gegeven motivering niet dragend is voor de toegepaste toetsing van het asielrelaas aan de hand van de positieve overtuigingskracht. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal om deze reden worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Dit betekent dat het asielrelaas van eiseres opnieuw dient te worden bezien, maar dan niet op basis van de norm van de positieve overtuigingskracht. Daarbij komt betekenis toe aan hetgeen door eiseres is aangevoerd omtrent de verhoogde aandacht van Ansar Al Islam voor directe familie van een tolk voor de Amerikanen, die in dit geval ook heeft gewerkt voor de Asayish, alsmede omtrent de actieve en gewelddadige wijze van optreden van Ansar Al Islam.
5.2. Ten aanzien van het besluit om artikel 64 Vw 2000 niet toe te passen, heeft eiseres aangevoerd dat zij onder medische behandeling staat en dat psychische decompensatie wordt gevreesd. Dit is ontleend aan het rapport van Medifirst van 7 februari 2012, waarin is vermeld dat het zal worden ingevoegd in het IND-dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in beroep terecht aangevoerd dat noch uit het voornemen noch uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dit rapport bij de besluitvorming heeft betrokken als onderbouwing van hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar gezondheid. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoend gemotiveerd. Verweerder dient bij de nieuw te nemen beslissing opnieuw na te gaan of op dat moment sprake is van een medische noodzaak om uitzetting achterwege te laten.
6. Het beroep is dus gegrond wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,= en wegingsfactor 1).
Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 152,= vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,= en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.