zaaknummers: AWB 12/31181
AWB 12/40161
V-nrs: [nummer] en [nummer1]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1976, eiser,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum1] 1976, eiseres,
beiden van Filippijnse nationaliteit,
samen genoemd: eisers,
gemachtigde: mr. B. Wegelin, advocaat te Amsterdam
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluiten van 20 september 2012 heeft verweerder aan eisers terugkeerbesluiten uitgereikt waarbij hen is aangezegd dat zij de Europese Unie onmiddellijk dienen te verlaten. Bij deze besluiten heeft verweerder tevens inreisverboden aan eisers opgelegd voor een periode van twee jaar, die ingaan op het moment van uitreis. Bij bezwaarschrift van 27 september 2012 heeft eiseres tegen het aan haar opgelegde besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 december 2012, door de rechtbank ontvangen op 27 december 2012, heeft verweerder het bezwaarschrift als beroepschrift doorgestuurd. Op 1 oktober 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het aan hem opgelegde besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. De rechtbank heeft de zaken op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd behandeld. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.1 Verweerder heeft de aan eisers opgelegde inreisverboden gebaseerd op artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 en daarmee op de aan hen gelijktijdig opgelegde terugkeerbesluiten. Verweerder heeft deze terugkeerbesluiten aan eisers opgelegd, omdat gebleken zou zijn dat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Aan deze conclusie heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen. Voorts heeft eiseres zich niet aan een eerdere vertrektermijn én aan een of meer verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 gehouden. Wat betreft eiser heeft verweerder aan zijn conclusie tevens ten grondslag gelegd dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats.
1.2 Eisers hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat ten tijde van het uitvaardigen van de besluiten er geen risico bestond dat zij zich aan het toezicht zouden onttrekken. Zij bevonden zich bij de paspoortcontrole op de luchthaven Schiphol, waren ingecheckt voor hun vlucht naar de Filippijnen en stonden op het punt de grens naar het “niet-Schengendeel” van het vliegveld te passeren.
2.1 Op grond van artikel 66a van de Vw 2000 wordt een inreisverbod uitgevaardigd tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
2.2 Op grond van artikel 6.1 van het Vb 2000 kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 (onttrekkingsrisico) worden aangenomen indien feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, van het Vb 2000, is artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000 van overeenkomstige toepassing.
3.1 Naar bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 14 november 2011, LJN: BU5033) dient voor de vraag naar het onttrekkingrisico het gedrag van de betrokken vreemdeling van geval tot geval te worden beoordeeld.
3.2 Nu niet in geschil is dat eisers zich op de luchthaven Schiphol bevonden, waren ingecheckt voor hun vlucht naar de Filippijnen en op het punt stonden de grens naar het “niet-Schengendeel” van het vliegveld te passeren, acht de rechtbank zonder nadere toelichting de hiervoor weergegeven gronden ontoereikend voor het oordeel dat ten tijde van het uitvaardigen van de bestreden besluiten voldoende grond bestond om aan te nemen dat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De omstandigheden waaronder eisers zijn staande gehouden, wijzen op vrijwillig vertrek naar het land van herkomst, terwijl er voorts van moet worden uitgegaan dat het risico dat eisers zich vanuit het “niet-Schengendeel” van het vliegveld alsnog aan het (grens)toezicht zouden (kunnen) onttrekken, klein is. De door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat de kans bestond dat eisers in de toekomst het Schengengebied illegaal zouden inreizen, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte afgezien van het verlenen van een termijn voor vrijwillig vertrek en heeft verweerder de inreisverboden niet op artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 kunnen baseren. De beroepen worden gegrond verklaard. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft bij dit resultaat geen bespreking.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,-- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,-- (zegge: veertienhonderdzestien euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.