ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/4624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vreemdelingenbewaring en kostenvergoeding

Op 28 februari 2013 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, uitspraak gedaan in de zaak van eiser, geboren op 1975, van Marokkaanse nationaliteit, die in vreemdelingenbewaring was gesteld. Eiser was op 17 juni 2012 in bewaring gesteld, maar deze maatregel was op 25 januari 2013 tijdelijk opgeheven in verband met een straf die hij moest uitzitten. Na het uitzitten van deze straf werd eiser op 31 januari 2013 opnieuw in bewaring gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze bewaringsmaatregel behandeld en op basis van de feiten en omstandigheden geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafrechtelijke antecedenten van eiser niet relevant waren voor de gronden van de inbewaringstelling, zoals ook blijkt uit het Kadzoev-arrest van het HvJEU. De rechtbank heeft de belangenafweging in het voordeel van eiser laten uitvallen, mede gezien zijn medische klachten en de lange duur van de detentie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bewaring opgeheven, terwijl het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Eiser heeft recht op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn vastgesteld op € 944,--. De rechtbank heeft de beslissing mondeling genomen na sluiting van het onderzoek ter zitting, waarbij partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4624
V-nummer: [nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975, van Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
M. Essebai, als tolk in de Arabische taal.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 944,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Motivering
1. Eiser is op 17 juni 2012 in bewaring gesteld. De maatregel is op 25 januari 2013 opgeheven voor zes dagen in verband met de aansluitende tenuitvoerlegging van een straf die eiser moest uitzitten. Eiser is aansluitend op het uitzitten van deze straf op 31 januari 2013 wederom in bewaring gesteld. De rechtbank merkt het onderhavige beroep aan als een eerste beroep tegen de bewaringsmaatregel van 31 januari 2013.
2. Ter zitting heeft verweerder aangegeven, dat de grond dat eiser verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld, niet langer wordt gehandhaafd. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden zijn niet betwist. Er zijn dan ook voldoende gronden om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Gelet op de gronden en het overwogene in het verlengingsbesluit van 11 december 2012 behoefde verweerder dan ook geen toepassing te geven aan een lichter middel. Verweerder meent dat de verzwaarde belangenafweging ondanks de totale detentieduur nog niet in eisers voordeel behoeft uit te vallen. Verweerder heeft oog voor de medische klachten van eiser, maar meent dat de omstandigheid dat eiser zelf niets onderneemt om zijn verwijdering te bespoedigen en daarnaast zijn criminele antecedenten zwaarder dienen te wegen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de criminele antecedenten geen grond voor bewaring kunnen vormen, niet meebrengt dat deze niet in de belangenafweging kunnen worden meegewogen.
3. De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat de resterende gronden de maatregel van bewaring kunnen rechtvaardigen.
4. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, er nog steeds sprake is van zicht op uitzetting. Eiser is op 27 september 2012 gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Het onderzoek loopt nog niet zodanig lang dat gelet op de presentatiedatum geen zicht op uitzetting meer bestaat. De rechtbank verwijst voorts naar haar uitspraak op het verlengingsberoep in de voorafgaande bewaring van 23 januari 2013 (AWB13/286). Daarin is onder meer overwogen dat eiser onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Er bestaat thans geen aanleiding daar anders over te oordelen.
5. Gelet op de gronden waarop de bewaring rust en eisers gebrek aan medewerking heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden een lichter middel achterwege gelaten.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de omstandigheid dat het onderzoek naar eisers mogelijke detentieongeschiktheid nog niet is afgerond, niet leidt tot het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Niet in geschil is dat de aanvraag daartoe pas compleet was op 30 januari 2013. Het lag op de weg van eiser om een volledige aanvraag in te dienen. Dat het onderzoek daarna op 8 februari 2013 in gang is gezet en nog niet tot een beslissing heeft geleid, acht de rechtbank onvoldoende om een voortvarendheidsgebrek aan te nemen. De rechtbank betrekt daarbij dat op 25 januari 2013 een negatief BMA-advies in de artikel 64 procedure is uitgebracht en voorts dat zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht de afhandeling thans wordt vertraagd door vakantie van de te raadplegen behandelend psychiater.
7. Eiser zit inmiddels ruim acht maanden in detentie, gerekend met inbegrip van de voorafgaand aansluitende vreemdelingenbewaring en strafdetentie. De rechtbank is gezien de duur van de detentie en eisers medische/psychische klachten van oordeel dat de belangenafweging thans in redelijkheid in eisers voordeel dient uit te vallen. De strafrechtelijke antecedenten die verweerder aanvoert, zijn niet gerelateerd aan de gronden voor inbewaringstelling. Nu deze antecedenten op grond van het Kadzoev-arrest (HvJEU 30 november 2009, LJN BK5471) geen grond kunnen vormen voor het opleggen of verlengen van de bewaring, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank evenmin ten nadele van eiser meewegen bij de ten aanzien van de voortduring van de bewaring te verrichten belangenafweging.
Nu eiser niet zijn actieve en volledige medewerking heeft verleend aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, mocht de bewaring tot heden voortduren. Omdat de maatregel met ingang van heden onrechtmatig wordt geacht, is er geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. S.T.A. Sukul mr. A.J. Dondorp
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: SS
Coll: WGC
D: B
VK
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.