ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
09/920341-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2013 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, is op 28 februari 2013 verschenen voor de vordering. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, heeft de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging ondersteund, waarbij zij heeft gewezen op de grote kans op recidive en de noodzaak van behandeling. De veroordeelde heeft aangegeven te kampen met sociale en geestelijke problemen en heeft zijn wens geuit om begeleiding en behandeling te ontvangen, maar heeft ook erkend dat hij niet aan eerdere afspraken heeft voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden van de voorwaardelijke veroordeling, waaronder deelname aan behandeling en controle op middelengebruik. Ondanks de vele kansen die de veroordeelde heeft gekregen, zijn de behandelingen bij het Leger des Heils en De Waag mislukt. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde in een gestructureerde omgeving moet worden geplaatst om de noodzakelijke behandeling te ondergaan.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de leeftijd van de veroordeelde geen belemmering vormt voor de tenuitvoerlegging van de maatregel. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920341-10 (tul)
Datum uitspraak: 14 maart 2013
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
De veroordeelde; de opgelegde maatregel.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage rechtdoende in jeugdstrafzaken d.d. 24 februari 2011 is
[verdachte],
geboren op [datum] 1992 te Bonaire (Nederlandse Antillen),
en wonende te [adres],
veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door het Leger des Heils, namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, ook als dit inhoudt het wonen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het deelnemen aan behandeling en controle op middelengebruik.
Op 12 november 2012 is de veroordeelde aangehouden.
Op 13 november 2012 is door de rechter-commissaris de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging afgewezen en is de veroordeelde in vrijheid gesteld.
De vordering.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 12 januari 2013 strekt ertoe dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de voorwaardelijk opgelegde
maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De behandeling ter terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 januari 2013 en
28 februari 2013.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. [advocaat veroordeelde], is op 28 februari 2013 verschenen en op de vordering gehoord.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting het woord gevoerd.
Hij heeft bepleit dat de veroordeelde nog een kans zal krijgen om de behandeling in het ambulante kader te volgen. Het opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde.
De veroordeelde heeft een psychisch probleem, aldus de raadsman, en het ten uitvoer leggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen biedt hiervoor geen oplossing.
De oplossing moet, gelet op de persoon van de veroordeelde, toch gevonden worden in begeleiding door de reclassering en het volgen van een behandeling bij De Waag.
De raadsman heeft bepleit het toezicht op de naleving van de voorwaardelijke veroordeling neer te leggen bij een andere reclasseringswerker, zodat de veroordeelde met een schone lei aan een verlengd toezicht kan beginnen.
Primair heeft de raadsman dan ook verlenging van de proeftijd verzocht en subsidiair, mocht de rechtbank toch tot tenuitvoerlegging overgaan, gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de maatregel op grond van het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie mr. C.M. Offers heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging. Zij heeft hierbij aangegeven dat de kans op recidive nog steeds heel groot is en dat behandeling van de veroordeelde derhalve noodzakelijk is. Tot op heden is deze behandeling in het ambulante kader, hoewel de veroordeelde diverse kansen heeft gehad, niet van de grond gekomen. De volgende stap is dan behandeling in het kader van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De beoordeling van de vordering.
Blijkens het advies tenuitvoerlegging d.d. 29 oktober 2012 van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, opgesteld en ondertekend door mevrouw M. Scholtens en mevrouw M. Mang alsook door de unitmanager, heeft de veroordeelde zich niet gehouden aan de bij voormeld vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde.
Ook uit de ter terechtzitting overgelegde informatie d.d. 26 februari 2013 van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering blijkt dat de zorgen onverminderd aanwezig zijn.
De veroordeelde woont samen met zijn vriendin en dochtertje bij zijn moeder en haar vriend in, hij heeft een uitkering en geen dagbesteding. De behandeling bij De Waag is, aldus rapporteurs, mislukt en de veroordeelde heeft zelf aangegeven dat hij verslaafd is aan softdrugs. Rapporteurs zien geen mogelijkheden meer tot begeleiding van de veroordeelde.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft mevrouw Scholtens, gehoord als deskundige, voornoemd standpunt van het Leger des Heils bevestigd. Aangegeven is dat de veroordeelde gedurende de afgelopen jaren en met name ook gedurende de laatste periode heel veel kansen heeft gehad in het kader van de begeleiding, maar dat hij het telkens laat afweten.
Desgevraagd is meegedeeld dat de zorgen groot zijn en de noodzaak tot behandeling onverminderd aanwezig is.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij sociale en geestelijke problemen heeft en dat hij nog verder moet uitzoeken wat hiermee te doen. Hij heeft voorts aangegeven nog steeds te blowen. Ook heeft de veroordeelde meegedeeld dat hij overdag niets doet, dat hij stil staat en dat hij erg moe is. De begeleiding door het Legers des Heils is, aldus de veroordeelde, mislukt omdat hij de druk niet meer aan kon. Hij zou nog wel begeleiding van een nieuwe reclasseringsambtenaar willen en een behandeling willen volgen, met name een agressieregulatietraining. Ook zou de veroordeelde graag naar school gaan om zijn diploma's te halen en iets af te maken, nu dit tot op heden niet is gelukt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de veroordeelde zich niet aan de afspraken met het Leger des Heils heeft gehouden, het begeleide wonen in een instelling voor jongvolwassenen niet is gelukt en ook de behandeling bij De Waag is mislukt, zodat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde, die is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2011, niet heeft nageleefd.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel, dat de veroordeelde gedurende de afgelopen jaren heel veel kansen heeft gehad om van begeleiding door de reclassering te profiteren en om een behandeling te volgen. Deze kansen heeft de veroordeelde niet voldoende benut en de ingezette trajecten zijn steeds mislukt. Het lijkt erop dat de veroordeelde van goede wil is, maar dat het hem door alle problemen niet lukt om zich aan de afspraken te houden.
Gelet ook op de wijze waarop de veroordeelde zich ter zitting heeft gepresenteerd, is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde goed zal gedijen in een gestructureerde omgeving met aandacht voor de problematiek van de veroordeelde. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook in het belang van de ontwikkeling van de veroordeelde dat hij in het kader van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen de behandeling zal volgen die hij nodig heeft.
De rechtbank acht derhalve termen aanwezig de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke
maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te gelasten. De leeftijd van de veroordeelde belemmert de tenuitvoerlegging van de maatregel niet.
De raadsman heeft op grond van het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht betoogd dat de rechtbank de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen gedeeltelijk ten uitvoer zal leggen.
Nu de duur van de noodzakelijke behandeling niet op voorhand te bepalen is, is de rechtbank van oordeel dat het niet aangewezen is om de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de maatregel te gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
Artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank:
gelast dat de niet ten uitvoer gelegde maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, te weten:
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P. de Haan, voorzitter, kinderrechter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
mr. C.L. Strop, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2013.