ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/13920 & AWB 12/13921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel op basis van onjuiste gegevens en veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiser en eiseres, beiden van Afghaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 november 2000, en die van eiseres met terugwerkende kracht tot 22 januari 2007. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de (schoon)vader van eisers onjuiste gegevens had verstrekt of gegevens had achtergehouden, wat tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid. Hierdoor ontbeert de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en zijn familie een deugdelijke motivering.

De rechtbank benadrukte dat eiseres in 2004 naar Nederland was gekomen en dat niet kon worden gesteld dat zij ten tijde van het eerdere afwijzende besluit van 25 februari 2005 al verwesterd was. Eiseres had in de procedure aangevoerd dat zij door haar verblijf in Nederland een westerse levensstijl had aangenomen en dat zij zich niet kon aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico zou lopen in de zin van artikel 3 EVRM.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers, die op € 944,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 januari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 13920 (eiser)
AWB 12 / 13921 (eiseres)
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 januari 2013 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
eiser,
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum]
mede namens haar minderjarige kinderen, [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] en [naam kind 2], geboren op [geboortedatum],
eiseres,
allen van Afghaanse nationaliteit,
samen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 november 2000.
Bij besluit van 30 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot de datum waarop deze verblijfsvergunningen verleend is, te weten 22 januari 2007.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 7 december 2012 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 11 december 2012 heeft verweerder dit verweerschrift aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. Het onderzoek ter zitting heeft, met toestemming van partijen, gezamenlijk plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met nummers AWB 12/13658, AWB 12/13655, AWB 12/13654, AWB 12/13649, AWB 12/13646, AWB 12/13652 en AWB 12/28504. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Aan eiser is op 28 juni 2001 en met ingang van 1 november 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, Vw. Eiser heeft op 19 november 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning met ingang van 1 november 2003 verleend.
Eiseres heeft op 9 augustus 2004 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 februari 2005 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda van 28 september 2005 (AWB 05/11664), ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 7 februari 2006 (nr. 200508985/1) ongegrond verklaard.
Op 22 januari 2007 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 mei 2007 is eiseres deze verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw omdat zij werd aangemerkt als een alleenstaande vrouw.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft de regiopolitie Midden- en West-Brabant op [datum] 2010 het huis van eisers ouders, [naam vader eiser] en [naam moeder eiser], doorzocht. Tijdens deze huiszoeking zijn een aantal reis- en verblijfdocumenten aangetroffen op naam van eisers ouders en broers. De Divisie Recherche Expertise, Bureau Identiteits- en documentfraude van de politie Midden- en West-Brabant heeft de aangetroffen documenten op 29 juli 2010 en de daarop volgende dagen onderzocht:
1. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam van [naam vader eiser];
2. een Afghaans paspoort op naam gesteld van [naam 2];
3. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam gesteld van [naam 3];
4. een Afghaans paspoort op naam gesteld van [naam 4];
5. een Nederlands verblijfdocument op naam gesteld van [naam 3];
6. een Nederlands rijbewijs op naam gesteld van [naam 3];
7. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam van [naam 5];
8. een Afghaans paspoort op naam gesteld van [naam 6];
9. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam gesteld van [naam 7];
10. een Afghaans paspoort op naam gesteld van [naam 8];
11. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam gesteld van [naam 9];
12. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam gesteld van [naam 10];
13. een Nederlands vluchtelingenpaspoort op naam gesteld van [naam moeder eiser];
14. een Nederlands verblijfdocument op naam gesteld van [naam 11];
15. een Nederlands verblijfdocument op naam gesteld van [naam 12];
16. een Nederlands verblijfdocument op naam gesteld van [naam 13];
In het proces-verbaal van 18 augustus 2010 ([#]) wordt, gelet op de bevindingen van het onderzoek, gesteld dat:
- Alle onderzochte documenten echte documenten waren;
- er zeer veel steun voor de hypothese bestond dat de persoon op de afbeelding in het document waarmerk 1 en 2 één en dezelfde persoon betrof;
- er zeer veel steun voor de hypothese bestond dat de persoon op de afbeelding in het document waarmerk 3, 4, 5 en 6 één en dezelfde persoon betrof;
- er zeer veel steun voor de hypothese bestond dat de persoon op de afbeelding in het document waarmerk 7 en 8 één en dezelfde persoon betrof;
- er zeer veel steun voor de hypothese bestond dat de persoon op de afbeelding in het document waarmerk 9 en 10 één en dezelfde persoon betrof.
2. In het besluit ten aanzien van eiser heeft verweerder de overwegingen opgenomen in het besluit ten aanzien van zijn vader, [naam vader eiser], herhaald en ingelast. In dat besluit wordt gemotiveerd waarom het standpunt is ingenomen dat eisers vader twee identiteiten heeft en dat onbekend is wie van de twee personen eisers vader is. Gelet hierop wordt de verblijfsvergunning van eisers vader ingetrokken. Nu eiser een verblijfsvergunning is verleend omdat zijn vader in het bezit was van een verblijfsvergunning wordt ook eisers verblijfsvergunning ingetrokken. Omdat geen geloof meer wordt gehecht aan de identiteit van eisers vader, wordt evenmin geloof gehecht aan de identiteit van eiser. Er bestaat geen aanleiding de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege te laten.
2.1 In het besluit ten aanzien van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en c, Vw.
Ten aanzien van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw heeft verweerder in het besluit de overwegingen opgenomen in het besluit ten aanzien van de schoonvader van eiseres, [naam vader eiser], herhaald en ingelast. Nu geen geloof meer wordt gehecht aan de identiteit van de schoonvader van eiseres, wordt evenmin geloof gehecht aan de identiteit van eiseres. Het door eiseres overgelegde Afghaanse paspoort op naam van [naam eiseres] doet daar niet aan af, nu haar schoonvader een persoon met twee identiteiten is. Er bestaat geen aanleiding om af te zien van de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Ten aanzien van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de grond voor verlening van de verblijfsvergunning is komen te vervallen. Het beleid voor alleenstaande vrouwen is met ingang van 16 januari 2010 gewijzigd. Op grond van het huidige beleid kan eiseres niet langer worden aangemerkt als alleenstaande vrouw.
Er bestaat geen aanleiding de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege te laten. Verwezen wordt naar de eerdere asielprocedure die eiseres heeft gevoerd en waarin in rechte is komen vaststaan dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Dat eiseres verwesterd is, is niet voldoende, nu niet is gebleken dat zij zich bij terugkeer niet zal kunnen aanpassen.
2.2 In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerders gemachtigde het standpunt met betrekking tot het verstrekken van onjuiste gegevens, dan wel het achterhouden van gegevens, samengevat, als volgt toegelicht. Uit de verschillende hiervoor genoemde paspoorten komt naar voren dat [naam vader eiser], de (schoon)vader van eisers, meerdere identiteiten voert. Nu een persoon niet kan bestaan onder twee identiteiten, is één van deze twee identiteiten onjuist, waardoor twijfel is ontstaan over de door [naam vader eiser] bij zijn aanvraag opgegeven identiteit. Omdat in het Afghaanse paspoort op naam van [naam 2] de geboortedatum [geboortedatum] staat vermeld, is voorts aannemelijk dat hij deze identiteit reeds vanaf zijn geboorte heeft gevoerd. Dat heeft de (schoon)vader van eisers niet gemeld in de aanvraagfase. Hij heeft bij zijn aanvraag derhalve onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Nu geen geloof wordt gehecht aan de identiteit van de (schoon)vader van eisers, wordt geen geloof gehecht aan de identiteit van eisers.
3. Namens eisers is in de eerste plaats, onder verwijzing naar de zienswijze, aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eisers (schoon)vader en daarmee ook eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt, nu op geen enkele wijze is gebleken dat de door eisers bij hun asielaanvragen verstrekte familienaam, [familienaam], onjuist zou zijn. Het enkele feit dat er paspoorten met andere namen zijn aangetroffen, biedt daarvoor onvoldoende grond. Deze paspoorten zijn geregeld in een onhandige poging om te ontkomen aan de nadelige gevolgen van het feit dat de familienaam [familienaam] door allerlei omstandigheden slecht bekend stond en zijn gebaseerd op fictieve gegevens.
3.1 De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat tussen partijen niet in geschil is dat uit de in het hiervoor genoemde proces-verbaal van de politie Midden- en West-Brabant van 18 augustus 2010 blijkt dat ten aanzien van eisers (schoon)vader en drie van zijn broers originele identiteitsdocumenten zijn afgegeven door de Nederlandse autoriteiten en dat de daarin opgenomen identiteitsgegevens verschillen van de gegevens zoals deze zijn opgenomen in de in het proces-verbaal genoemde Afghaanse paspoorten op naam van eisers (schoon)vader en drie van zijn broers.
3.2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.3 Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.3.1 In paragraaf C5/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover van belang, het volgende.
Met de intrekking of niet-verlenging van de vergunning wordt nadrukkelijk niet beoogd enig leed toe te voegen. Zij is louter van reparatoire en niet van punitieve aard. Met de intrekking of niet-verlenging van de verblijfsvergunning op grond van het feit dat er bij de verlening of verlenging onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel gegevens zijn achtergehouden, wordt dus slechts beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. Indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt en de juiste gegevens niet bekend zijn, wordt geoordeeld op grond van de overige wel bekende en geloofwaardige gegevens.
Het is niet vereist dat de vreemdeling de onjuiste gegevens zelf heeft verstrekt, dat hij op de hoogte was van de verstrekking van de onjuiste gegevens of dat hij daarmee heeft ingestemd. Opzet van de vreemdeling, of diens persoonlijke betrokkenheid in welke vorm dan ook, is evenmin vereist. Dergelijke factoren zijn immers niet relevant voor de vraag welke beslissing rechtens de juiste zou zijn geweest indien er geen onjuiste gegevens waren verstrekt en derhalve evenmin voor de vraag of de bestaande situatie moet worden gecorrigeerd door intrekking van de ten onrechte verleende vergunning. Het gaat er bij de intrekking of niet-verlenging uitsluitend om dat de situatie wordt hersteld naar de situatie zoals die had behoren te zijn.
Onder het verstrekken van onjuiste gegevens wordt mede verstaan het overleggen van valse documenten als waren zij echt en onvervalst, voor zover die (mede) aanleiding hebben gegeven tot het nemen van een inwilligende beslissing. Indien op grond van dit feit wordt overgegaan tot strafrechtelijke vervolging kan het overleggen van valse documenten ook op grond van de openbare orde leiden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens kan voorts op velerlei manieren voorkomen. Voorbeelden zijn onder meer:
a. het verzwijgen van eerder verblijf en eerdere aanvragen in andere Europese landen;
b. het afleggen van verklaringen die later onjuist blijken te zijn, terwijl deze aanleiding zijn geweest voor inwilliging;
c. het verzwijgen van strafrechtelijke gegevens (bijvoorbeeld buitenlandse strafvonnissen), terwijl deze tot afwijzing zouden hebben geleid;
d. het achterhouden van een paspoort bijvoorbeeld teneinde de legale uitreis of de afgiftedatum verborgen te houden en op grond hiervan aanleiding zou hebben bestaan om af te wijzen;
e. het verzwijgen van activiteiten die vallen onder artikel 1F Vluchtelingenverdrag (zie: C4/3.11.3).
3.3.2 In paragraaf C8/2 Vc is het volgende opgenomen. Op grond van artikel 35, eerste lid, onder a, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid.
C5/2 is van overeenkomstige toepassing.
3.3.3 In de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 (TK 1999-2000, 26 732, nr. 7, p 26) is met betrekking tot onjuiste gegevens - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen.
Op verschillende wijzen kunnen door vreemdelingen bij de onderbouwing van aanvragen om een verblijfsvergunning onjuiste gegevens worden verstrekt. In de praktijk komt dat ook met een zekere regelmaat voor. Daarbij valt onder meer te denken aan AMA’s, die bij nader onderzoek meerderjarig blijken te zijn en derhalve niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning, of aan opgegeven identiteiten of nationaliteiten die naderhand onjuist blijken te zijn zodat de vergunning ten onrechte is verleend, of aan overgelegde documenten die bij nader onderzoek vals blijken te zijn, of aan verklaringen over uiteenlopende relevante onderwerpen die naderhand onjuist blijken te zijn.
3.4 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 16 december 2004, LJN: BA3398 en 13 april 2012, LJN: BW4295) ligt het, indien sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat zich de daarin vermelde intrekkingsgrond voordoet. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, dan is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen.
Uit genoemde uitspraak van 16 december 2004 blijkt voorts dat voormeld toetsingskader inhoudt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en derhalve niet dat onomstotelijk dient vast te staan dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens. Het betoog van eisers dat de op verweerder rustende bewijslast inhoudt dat verweerder aantoont dat sprake is van onjuiste gegevens, dan wel het achterhouden van gegevens, slaagt gelet op het voorgaande niet.
3.5 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft in de (in kopie aangehechte) uitspraak van de gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van de vader, moeder en broers van eiser geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de (schoon)vader van eisers onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de afwijzingsgrond, zoals neergelegd in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, zich voordoet, waardoor de intrekking van de verblijfsvergunning van de (schoon)vader van eisers, alsmede van de moeder en broers van eiser een deugdelijke motivering ontbeert. Voor wat betreft de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de in kopie aangehechte uitspraak waarvan de overwegingen in deze uitspraak als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Nu verweerder de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser volledig heeft gebaseerd op de intrekking van de verblijfsvergunning van eisers vader en dat besluit bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 januari 2013 is vernietigd, komt ook het besluit ten aanzien van eiser voor vernietiging in aanmerking.
3.5.1 Nu verweerder de tegenwerping van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw ten aanzien van eiseres evenzeer volledig heeft gebaseerd op de intrekking van de verblijfsvergunning van de schoonvader van eisers, heeft verweerder eiseres evenmin het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kunnen tegenwerpen.
4. Verweerder heeft het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres daarnaast gebaseerd op het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw en zich op het standpunt gesteld dat de grond voor verlening is komen te vervallen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres thans niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw en dat verweerder derhalve bevoegd was de verblijfsvergunning van eiseres op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw in te trekken. Ter beoordeling ligt voor of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij in hetgeen door eiseres is aangevoerd omtrent het in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op een van de andere gronden van artikel 29 Vw, geen aanleiding hoefde te zien af te zien van de intrekking van de verblijfsvergunning.
6. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2012 (LJN: BX5590) is het door eiseres thans bestreden besluit, voor zover dit strekt tot het onthouden van een verblijfsvergunning op een andere grond van artikel 29 Vw, een besluit van gelijke strekking als het besluit van 23 februari 2005, waarbij de eerste asielaanvraag van eiseres is afgewezen.
7. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
8. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder diende af te zien van de intrekking van haar verblijfsvergunning omdat eiseres zich als verwesterde vrouw niet zal kunnen aanpassen aan de in Afghanistan geldende traditionele normen en bij terugkeer naar Afghanistan derhalve een risico loopt in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met artikel 8 EVRM. Daarnaast worden de artikelen 3, 7, 21, 24 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in dit geval geschonden. Verwezen wordt naar het thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake verwesterde schoolgaande kinderen. Verder verwijst eiseres naar de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 20 juli 2010, inzake N. tegen Zweden (23505/09) en van 8 april 2008 inzake Nnyanzi (21878/06, r.o 72-74), de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 11 maart 2011 (AWB 07/25183) en de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2011 (201104178/1/V1 en 201104188/1/V1), waarin het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen voormelde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 11 maart 2011 ongegrond is verklaard. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat evenmin van haar kan worden verlangd dat zij zich aanpast aan de traditionele normen in Afghanistan, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 5 september 2012 in de zaak Y en Z tegen Duitsland (C-71/11 en C-99/11) en de prejudiciële vragen die door de Afdeling zijn gesteld in de uitspraken van 18 april 2012 (201106615/1/T1/V2, 201012342/1/T1/V2 en 201109928/1/T1V2).
8.1 Nu niet in geschil is dat eiseres in 2004 naar Nederland is gekomen, kan niet worden gezegd dat eiseres ten tijde van het eerdere afwijzende besluit van 25 februari 2005 reeds verwesterd was en dat zij dit in die procedure naar voren had kunnen en moeten brengen. Dit betreft derhalve een veranderde omstandigheid waarvan niet op voorhand is uitgesloten dat deze kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Nu verweerder in het bestreden besluit hieromtrent een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen, zal de rechtbank het bestreden besluit op dit punt toetsen aan de hand van de daartegen gerichte beroepsgronden.
8.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Blijkens de inhoud van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 25 augustus 2011 (het ambtsbericht) is er meer in het algemeen een risico voor vrouwen, die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan een dergelijk gedrag wordt toegeschreven. Het aannemen van een andere levensstijl na het vertrek uit het land van herkomst zal in de regel echter niet leiden tot verblijfsaanvaarding. Het feit dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de rechten en mogelijkheden van de Nederlandse samenleving betekent niet dat zij zich bij terugkeer niet zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. Eiseres verblijft weliswaar sinds 2004 in Nederland maar heeft daarvoor 17 jaar in Afghanistan gewoond. Dat eiseres zich niet op gelijke wijze zal kunnen ontplooien, is onvoldoende om van intrekking af te zien. Het beroep op het beleid, neergelegd in WBV 2011/16, over verwesterde schoolgaande minderjarige meisjes ziet op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw en valt om die reden buiten de reikwijdte van deze procedure. Daarnaast is dit beleid in het geval van eiseres niet van toepassing.
8.3 Verweerder heeft in zijn beleid in paragraaf C24/1.3.2 Vc ten aanzien van Afghaanse vrouwen het volgende opgenomen. Blijkens de inhoud van het ambtsbericht is er meer in het algemeen een risico voor vrouwen die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan dergelijk gedrag wordt toegeschreven. Wanneer een individuele asielzoekster aannemelijk maakt dat zij vanwege haar levensstijl zwaarwegende problemen heeft ondervonden in Afghanistan en deze problemen (mede) aanleiding zijn geweest voor het vertrek, kan dit voldoende zijn om op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Het aannemen van een andere levensstijl na het vertrek uit het land van herkomst zal in de regel niet leiden tot verblijfsaanvaarding. Immers, het feit dat betrokkene in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving betekent niet dat zij zich bij terugkeer niet wederom zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat betrokkene zich bij terugkeer niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien als in Nederland is daarbij onvoldoende grond om tot vergunningsverlening over te gaan.
8.4 In het algemeen ambtsbericht de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2012 staat onder meer het volgende weergegeven over de positie van (verwesterde) vrouwen in Afghanistan:
“Westerse en verwesterde vrouwen: Afghaanse vrouwen hebben beperkt de mogelijkheid om zich aan de heersende normen en opvattingen te onttrekken. In de grote steden is het voor vrouwen mogelijk een relatief modernere levensstijl te hebben, mits de familie hiermee instemt. Indien de leefstijl van een naar Afghanistan teruggekeerde vrouw naar de mening van haar familie niet conservatief genoeg is (sociaal gedrag, seksuele oriëntatie, het nastreven van een eigen carrière of kritiek op het Afghaanse familieleven) loopt zij een reëel risico het slachtoffer te worden van huiselijk geweld, opsluiting of eerwraak. Over het algemeen geldt dat vrouwen die terugkeren naar Afghanistan alleen geen problemen hoeven te verwachten indien zij een netwerk hebben en zich (ten minste uiterlijk) conformeren aan de traditionele Afghaanse normen. Dan nog zullen zij opvallen in het straatbeeld. Westerse vrouwen die met Afghanen zijn getrouwd hebben het niet per se moeilijker dan Afghaanse vrouwen. Wel wordt van hen verwacht dat zij zich tot de islam bekeren en dat zij zich naar de traditionele mores van Afghanistan voegen. In de praktijk is gebleken dat deze - zeer kleine - groep weinig problemen ondervond vanwege de minder traditionele families waarbij ze horen. (…)”
8.5 Door eiseres is in de onderhavige procedure uitvoerig naar voren gebracht dat zij door haar verblijf in Nederland een westerse levensstijl heeft aangenomen. Eiseres stelt dat gelet hierop van haar niet gevergd kan worden dat zij zich aanpast aan de traditionele Afghaanse normen, noch dat zij en haar kinderen daartoe in staat zullen zijn. Verweerder heeft de verklaringen, die eiseres hierover heeft afgelegd tijdens het gehoor, dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning, niet kenbaar bij zijn besluitvorming betrokken. Gelet hierop heeft verweerder niet draagkrachtig gemotiveerd dat van eiseres gevergd kan worden dat zij zich bij terugkeer naar Afghanistan aanpast aan de traditionele normen aldaar. Verweerder heeft derhalve evenmin deugdelijk gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer geen reëel risico loopt in de zin van artikel 3 EVRM. Verweerder heeft ook overigens in het bestreden besluit, noch ter zitting gemotiveerd dat een dergelijke aanpassing, gelet op voormelde jurisprudentie van het Hof en de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen, nog van eiseres gevergd kan worden.
Verweerder heeft gezien het vorenstaande niet deugdelijk gemotiveerd dat hij in hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent haar aanspraken op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw geen aanleiding hoefde te zien de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres achterwege te laten.
9 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
10. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (vanwege de samenhang van de zaken 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eisers;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter, en mrs. S.W.S. Kiliç en S. Kleij, rechters en in aanwezigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.