ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/438343 JE RK 13-566 en C/09/438351 JE RK 13-568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2013 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 20 maart 1998. De Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden had op 1 en 4 maart 2013 verzoekschriften ingediend, waarin werd verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en te machtigen tot opname in een gesloten jeugdzorginstelling. De minderjarige verbleef op dat moment feitelijk in een gesloten accommodatie, het JJC.

Tijdens de zitting op 5 maart 2013, die met gesloten deuren werd gehouden, heeft de kinderrechter de verzoeken beoordeeld. De Raad had zijn onderzoek afgerond en op 26 februari 2013 een rapport uitgebracht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de hulpverlening tot op heden niet effectief is gebleken. De ouders van de minderjarige hebben ingestemd met de verzoeken, maar de minderjarige zelf heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, zoals genoemd in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten de minderjarige van 5 maart 2013 tot 4 maart 2014 onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland en heeft de machtiging verleend voor opname in een gesloten jeugdzorginstelling van 7 maart 2013 tot 4 september 2014. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummers: C/09/438343 en C/09/438351
Zaaknummers: JE RK 13-566 en JE RK 13-568
Datum beschikking: 5 maart 2013
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg
Beschikking op de op 1 maart 2013 en 4 maart 2013 ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op 20 maart 1998 te Leiderdorp,
kind uit het huwelijk van:
[belanghebbende 1],
de vader,
en
[belanghebbende 2],
de moeder,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, te weten in het JJC.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen (zaaknummer C/09/438343);
- het verzoekschrift met bijlagen (zaaknummer C/09/438351) met daarin vervat de verklaring van Bureau Jeugdzorg dat een situatie als bedoeld in artikel 29b, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg zich voordoet;
- de instemmingsverklaring d.d. 1 maart 2013 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29c, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht;
- het indicatiebesluit van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (verder: Bureau Jeugdzorg) d.d. 4 maart 2013 met de daarbij behorende aanvraag;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 4 maart 2013 (zaaknummer
C/09/438351).
Op 5 maart 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer M. van Dam namens de Raad;
- de vader;
- de moeder;
- de minderjarige;
- mr. [advocaat minderjarige], advocaat van de minderjarige;
- de heer A. el Haddaoui en mevrouw C. de Ruiter, beiden namens Bureau Jeugdzorg.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 4 maart 2013 de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage bevolen een advocaat aan de minderjarige toe te voegen.
Bij voormelde beschikking d.d. 4 maart 2013, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd, is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van 4 maart 2013 tot 7 maart 2013, de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland gemachtigd de minderjarige voorlopig te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 4 maart 2013 tot 7 maart 2013 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 5 maart 2013.
Verzoek en verweer
Het verzoek (zaaknummer C/09/438351) strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige, met toepassing van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg
Het verzoek (zaaknummer C/09/438343) strekt tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van één jaar.
Omdat de Raad zijn onderzoek inmiddels heeft afgerond en op 26 februari 2013 zijn rapport heeft uitgebracht, heeft de heer Van Dam desgevraagd meegedeeld dat de verzoeken aldus begrepen moeten worden, dat thans wordt verzocht de minderjarige voor de periode van één jaar onder toezicht te stellen en dat voorts wordt verzocht om een machtiging te verlenen de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling dan wel eventueel voor een periode van zes maanden.
[advocaat minderjarige] en de minderjarige hebben met betrekking tot het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing verweer gevoerd, welk verweer hierna -voor zover nodig- zal worden besproken.
Beoordeling
De heer Van Dam heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de verzoeken, met dien verstande dat wordt beoogd een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Voor de gronden van deze verzoeken heeft hij verwezen naar de inhoud van de verzoekschriften en de daarbij overgelegde stukken.
Voorts heeft hij naar voren gebracht, dat de zorgen omtrent de minderjarige sinds kort zijn toegenomen, dat zowel de ouders als de vriendin waarbij de minderjarige in de afgelopen periode heeft gewoond door de problematiek van de minderjarige overbelast zijn en dat de minderjarige is geplaatst in een gesloten setting om haar tegen zich zelf te beschermen.
De heer Haddaoui heeft naar voren gebracht, dat hij als jeugdreclasseringsmedewerker in het kader van een voorwaardelijke veroordeling al langere tijd contact met de minderjarige heeft en dat zij hiervoor eerst gemotiveerd was, maar later niet meer. Voorts heeft hij meegedeeld, dat het op de Rotonde eerst ook goed ging, maar later niet meer en dat het ook bij de vriendin waar de minderjarige in de afgelopen periode heeft gewoond eerst goed ging, maar dat het hier later ook fout is gegaan.
De heer Haddaoui heeft desgevraagd meegedeeld, dat in de komende periode bekeken zal moeten worden welke plaatsing geïndiceerd is.
De moeder en de vader hebben ingestemd met het verzochte, althans zij hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
De vader heeft meegedeeld dat hij het betreurt wat er in de afgelopen jaren is gebeurd. Tevens heeft hij meegedeeld, dat er hulp nodig is en dat hij het beste voor zijn kind wil.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij blij is als er in het kader van een ondertoezichtstelling hulp zal komen en dat er goed naar gekeken moet worden welke hulp dat moet zijn, maar dat zij het belangrijk vindt dat de minderjarige niet van hot naar haar zal worden gesleept en niet in een instelling zal worden geplaatst die te ver weg is, omdat zij de band met de minderjarige niet wil verliezen.
Voorts heeft de moeder meegedeeld dat zij wil dat de minderjarige zodra dat mogelijk is weer terug naar huis zal komen.
[advocaat minderjarige] heeft naar voren gebracht dat de noodzakelijk geachte diagnostiek mogelijk beter in een GGZ-instelling, zoals het Curium, kan worden verricht. In dat kader heeft mr. Leistra primair afwijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing bepleit.
Subsidiair heeft mr. Leistra verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor een jaar, maar voor maximaal zes maanden te verlenen. Zij heeft hiertoe aangevoerd, dat de minderjarige ervan geschrokken is dat er is ingegrepen door haar gesloten te plaatsen, dat zij thans open staat voor hulp en dat zij het liefst weer thuis wil wonen, maar dat zij inziet dat dit thans geen reële optie is.
[advocaat minderjarige] heeft voorts naar voren gebracht, dat het belangrijk is dat de minderjarige in september in het nieuwe schooljaar naar een gewone school zal kunnen gaan.
De minderjarige heeft meegedeeld dat zij inziet dat zij verkeerde keuzes heeft gemaakt en dat zij begrijpt dat er zorgen om haar zijn, maar dat zij dacht dat het wel los zou lopen en dat zij het overdreven vindt dat zij nu uit huis geplaatst is. Zij begrijpt niet waarom zij gesloten moet worden geplaatst, omdat zij nu hulp wil en die hulp ook in een open setting zal accepteren. Zij heeft aangegeven dat zij het liefst weer thuis wil wonen, dat zij vanuit de thuissituatie hulp zal krijgen en dat zij wil laten zien dat dit goed zal gaan.
De minderjarige heeft desgevraagd meegedeeld, dat zij medicatie heeft gebruikt voor ADHD, waardoor zij meer rust in haar hoofd had en dan ook niet meer hoefde te blowen, maar dat zij in november jongstleden is gestopt met deze medicatie, omdat zij hierdoor fysieke klachten kreeg. Voorts heeft de minderjarige meegedeeld, dat zij soms angstig is, maar dat dit komt omdat er zoveel dingen in haar hoofd zitten.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlenen als verzocht.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat het, nu de hulpverlening die tot op heden is geboden niet heeft kunnen bewerkstelligen dat deze bedreiging is weggenomen, noodzakelijk wordt geacht, dat een gezinsvoogd de hulpverlening kan coördineren.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat, hoewel de minderjarige thans aangeeft hulp te willen, gebleken is dat de minderjarige als zij veel spanning ervaart vlucht uit de situatie door weg te lopen en dat plaatsing in een gesloten setting noodzakelijk wordt geacht om te bewerkstelligen dat de minderjarige niet weg kan lopen voor haar problemen.
De machtiging zal voor zes maanden worden verleend, zodat binnen die termijn een diagnose kan worden gesteld en vervolgens de noodzakelijk geachte behandeling geboden kan worden. De kinderrechter gaat ervan uit dat de minderjarige niet zal worden overgeplaatst, tenzij dit -gelet op de diagnose- strikt noodzakelijk is.
Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
stelt de minderjarige van 5 maart 2013 tot 4 maart 2014 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 7 maart 2013 tot 4 september 2014, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 4 maart 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013, in tegenwoordigheid van A.J. Fioole als griffier.
De griffier is buiten staat om deze
beschikking mede te ondertekenen.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
Den Haag.