ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/426037 JE RK 12-2445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden. De minderjarige verbleef feitelijk in een crisisopvang en er was behoefte aan onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders. Bureau Jeugdzorg had de ouders en de minderjarige aangemeld voor gezinsopname bij de organisatie Yulius, maar er was een wachtlijst van ongeveer zeven weken. De moeder verzocht de rechtbank om het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen of de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot een korte periode, in afwachting van een uitspraak in de strafzaak tegen de vader. De ouders waren van mening dat de zorgen van Bureau Jeugdzorg niet terecht waren en dat de uithuisplaatsing schadelijk was voor de minderjarige.

De rechtbank overwoog dat de veiligheid van de minderjarige in het geding was, vooral gezien de omstandigheden rondom het overlijden van een oudere zus van de minderjarige, waarbij kindermishandeling werd vermoed. De rechtbank oordeelde dat de ouders niet in staat waren om adequate bescherming te bieden en dat de situatie in de thuissituatie onveilig was. De rechtbank verleende de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid voor Bureau Jeugdzorg om onderzoek te doen naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders. De beslissing was uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beschikking is gegeven door de kinderrechters H.M.D. de Jong (voorzitter), J.M. Ghrib en H.M. Boone, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: JE RK 12-2445
Zaaknummer: C/09/426037
Datum beschikking: 26 februari 2013
Machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op het op 24 augustus 2012 mondeling gedane en op 27 augustus 2012 schriftelijk ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [datum] 2011 te ’s-Gravenhage,
kind uit het huwelijk van:
[belanghebbende 1],
de vader,
en
[belanghebbende 2],
de moeder,
beiden wonende te [adres],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een voorziening voor crisisopvang.
Procedure
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 4 september 2012 de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van 6 september 2012 tot 24 november 2012. Bij beschikking d.d. 2 oktober 2012 heeft de kinderrechter voorts een machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 4 oktober 2012 tot 24 november 2012. Bij beschikking d.d. 20 november 2012 van de kinderrechter in deze rechtbank is de minderjarige onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg) van 24 november 2012 tot 6 september 2013, is Bureau Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 24 november 2012 tot 27 februari 2013 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot de onderhavige terechtzitting, onder meer nu de kinderrechter van oordeel was dat moest worden onderzocht of een veiligheidsplan kon worden opgesteld teneinde de minderjarige eventueel terug te plaatsen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het dossier, waaronder thans ook:
- de brief d.d. 1 februari 2013 van de zijde van de advocaat van de vader;
- de brief d.d. 18 februari 2013 en het plan van aanpak d.d. 21 februari 2013 van de
zijde van Bureau Jeugdzorg.
Op 27 februari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw E. Segaar namens de Raad;
- mevrouw O. Belgharbi en de heer P. de Jong namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader met zijn advocaat, mr. [advocaat vader], kantoorhoudende te Utrecht;
- de moeder met haar advocaat, mr. [advocaat moeder], kantoorhoudende te Utrecht.
Beoordeling
De Raad handhaaft het verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling en verwijst daarvoor met name naar de bevindingen van Bureau Jeugdzorg, die de afgelopen periode met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing belast is geweest.
Het is voor Bureau Jeugdzorg niet mogelijk gebleken om een veiligheidsplan op te stellen om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De reden daartoe is onder meer gelegen in de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de vader is geschorst, dat hij zich weer bij de moeder heeft gevoegd en dat beide ouders nog steeds als verdachte worden aangemerkt in de strafzaak betreffende hun overleden dochtertje. Bureau Jeugdzorg benadrukt dat wat de uitkomst van de strafzaak ook zal zijn, vaststaat dat er geen duidelijke medische oorzaak is voor het overlijden van het dochtertje en dat er een ernstig vermoeden is dat dit het gevolg is geweest van kindermishandeling. Gelet daarop ziet Bureau Jeugdzorg op dit moment teveel risico’s en onduidelijkheden om over te kunnen gaan tot het uitvoeren van een veiligheidsplan in de thuissituatie. Een extra reden tot zorg is dat de minderjarige in het pleeggezin sterke kindsignalen laat zien, waaronder zeer moeilijk stuurbaar gedrag en hechtingsproblematiek, welke signalen zeer mogelijk hun oorzaak vinden in de opvoedingssituatie bij de ouders thuis.
Voor zowel de Raad als Bureau Jeugdzorg staan een gunstige ontwikkeling van de minderjarige en zijn zorgbehoefte voorop en beide instanties achten het van belang dat de pedagogische mogelijkheden van de ouders worden onderzocht om een inschatting te kunnen maken of zij in de toekomst in staat zullen zijn om de minderjarige de zorg en veiligheid te bieden die hij behoeft. Bureau Jeugdzorg heeft de ouders – met hun instemming – en de minderjarige met dat doel aangemeld voor gezinsopname bij organisatie “Yulius” te Barendrecht. De wachtlijst voor opname in Yulius bedraagt op dit moment ongeveer zeven weken.
De moeder verzoekt primair het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair verzoekt zij de rechtbank een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing niet langer te verstrekken dan tot 22 april a.s.; de datum waarop naar alle waarschijnlijkheid uitspraak zal worden gedaan in de strafzaak tegen de vader. Afhankelijk van die uitspraak kan de minderjarige wellicht direct daarna worden thuisgeplaatst. Door het verstrekken van een machtiging voor korte duur wordt bovendien druk op de ketel gehouden. De moeder is het niet eens met de beslissing van Bureau Jeugdzorg om het onderzoek naar het veiligheidsplan te staken. Het plan had al lang klaar kunnen zijn. De raadkamer gevangenhouding heeft volgens de moeder bij de afweging om de voorlopige hechtenis van de vader te schorsen een eventuele thuisplaatsing van de minderjarige meegenomen en zag daarin kennelijk geen bezwaar. Bovendien is de vader bereid om ergens anders dan bij de moeder te wonen als Bureau Jeugdzorg dat zou verlangen. De vader en de moeder zien de minderjarige slechts eenmaal per week anderhalf uur. Hoe langer de uithuisplaatsing duurt hoe meer schade het hechtingsproces oploopt. De ouders herkennen geen van beide de bij de minderjarige geconstateerde kindsignalen en volgens hen zijn deze waarschijnlijk ontstaan door de uithuisplaatsing zelf. Bureau Jeugdzorg heeft naar hun mening te weinig moeite gedaan om te zoeken naar een geschikt (netwerk)pleeggezin. De ouders zijn bereid aan alle hulpverlening mee te werken, zodat deze ook vanuit een ambulant kader kan plaatsvinden, aldus de moeder.
De vader sluit zich aan bij het verweer van de moeder. De zorgen van Bureau Jeugdzorg begrijpt hij slechts deels. Hij onderschrijft dat ook hij bereid is mee te werken aan alle hulpverlening, maar een uithuisplaatsing acht hij niet zinvol en zelfs schadelijk voor de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan de ouders menen – de uitkomst van de strafzaak tegen de vader wegens het overlijden van hun dochtertje op zichzelf niet van invloed is op de uitkomst van de onderhavige procedure. Of een feit binnen de kaders van het strafrecht al dan niet bewezen kan worden verklaard laat immers onverlet dat er sprake kan zijn van een situatie waarin een kinderbeschermingsmaatregel gerechtvaardigd is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig.
Vaststaat dat hun vier maanden oude dochter is overleden als gevolg van een niet medisch aantoonbare oorzaak waarbij een ernstig vermoeden van kindermishandeling bestaat. De ouders zijn in ieder geval niet in staat geweest hun dochter adequate bescherming te bieden tegen de gevaren waaraan zij is blootgesteld. Deze onveilig gebleken thuissituatie brengt mee dat ook de veiligheid van de minderjarige in het geding is.
De rechtbank wordt gesterkt in haar vermoeden dat de veiligheid in de thuissituatie in het verleden niet was gewaarborgd door de kindsignalen die bij de minderjarige in het pleeggezin worden waargenomen. Gezien de mate van ernst van deze kindsignalen is de rechtbank van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat deze kindsignalen in belangrijke mate zijn ontstaan in de situatie toen de minderjarige nog bij zijn ouders woonde. Dat enkel de uithuisplaatsing de oorzaak hiervan zou zijn, zoals de ouders stellen, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Tegen deze achtergrond en mede gelet op de omstandigheid dat als gevolg van de schorsing van de voorlopige hechtenis de vader thans weer thuis woont, acht de rechtbank de beslissing van Bureau Jeugdzorg om het onderzoek naar het veiligheidsplan niet voort te zetten begrijpelijk. De rechtbank is met Bureau Jeugdzorg van oordeel dat onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders van essentieel belang is voor de beantwoording van de vraag of zij in de toekomst in staat zullen zijn om de minderjarige de zorg en veiligheid te bieden die hij behoeft. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding de machtiging voor de verzochte duur te verlenen teneinde Bureau Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen dat onderzoek te (doen) verrichten.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De rechtbank:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 26 februari 2013 tot 6 september 2013, conform de categorie genoemd in het aangehechte indicatiebesluit d.d. 6 september 2012 en aansluitend in een AWBZ-voorziening;
bepaalt dat zodra van de machtiging tot uithuisplaatsing in een AWBZ-instelling gebruik is gemaakt de gegeven machtiging voor plaatsing conform het aangehechte indicatiebesluit komt te vervallen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M.D. de Jong (voorzitter), J.M. Ghrib en H.M. Boone, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2013, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.