ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-434920 - JE RK 13-91
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de William Schrikker Groep, namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, en betreft minderjarigen die feitelijk verblijven in een AWBZ-voorziening, Ipse de Bruggen in Nootdorp. De kinderrechter heeft eerder op 30 augustus 2012 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarigen, die op dat moment tot 13 maart 2013 was verlengd.

Tijdens de zitting hebben de moeder en de stiefvader verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder betwistte de onafhankelijkheid van het onderzoek door de William Schrikker Pleegzorg, terwijl de stiefvader zijn onvrede uitte over de wisselingen van gezinsvoogden en de verouderde gegevens in de stukken. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De zorgen van de WSJ over de opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader zijn gegrond, en de kinderrechter concludeert dat zij onvoldoende in staat zijn om de minderjarigen de benodigde structuur en begeleiding te bieden.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 13 maart 2014, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in de AWBZ-voorziening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter benadrukt het belang van duidelijkheid voor alle betrokkenen over het perspectief van de minderjarigen, met de mogelijkheid om in de toekomst naar een situatie toe te werken waarin de minderjarigen doordeweeks de benodigde begeleiding krijgen en in de weekenden bij hun ouders kunnen zijn. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-91
Zaaknummer: C/09/434920
Datum beschikking: 22 februari 2013
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op het op 7 januari 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de William Schrikker Groep (verder: de WSJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg,
met betrekking tot de minderjarigen:
1. [minderjari[sub 1], geboren op [datum 1] 1998 te Gouda;
2. [minderjarige 2], geboren op [datum 2] 2001 te Waddinxveen;
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[vader],
de vader, geen belanghebbende meer in deze procedure,
en
[belanghebbende 1],
de moeder,
wonende te [adres],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
In deze procedure wordt tevens als belanghebbende aangemerkt:
[belanghebbende 2],
de partner van moeder (verder: de stiefvader), wonende op het adres van de moeder voornoemd.
De minderjarigen verblijven feitelijk in een AWBZ-voorziening, te weten Ipse de Bruggen in Nootdorp.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift.
Op 19 februari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw J.W. Keasberry en mevrouw M. Kamerbeek, namens de WSJ;
- de moeder;
- de stiefvader.
De minderjarige [sub 1] is op 19 februari 2013 in raadkamer gehoord.
De minderjarige [sub 2] is eveneens in de gelegenheid gesteld zijn mening aan de kinderrechter kenbaar te maken, doch heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de resultaten van het perspectiefonderzoek van de zijde van de WSJ.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 27 februari 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 13 maart 2012 tot 13 maart 2013.
Voorts heeft de kinderrechter bij beschikking d.d. 30 augustus 2012 de aan Bureau Jeugdzorg gegeven machtiging om voornoemde minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening verlengd van 1 september 2012 tot 13 maart 2013.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregelen gemandateerd aan de WSJ.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er in de thuissituatie zorgen waren over de veiligheid en de ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen werden onvoldoende gestimuleerd in hun ontwikkeling, er was nauwelijks positieve aandacht en er waren zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Er zijn in het verleden meerdere vormen van hulpverlening in het gezin ingezet, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De moeder en de stiefvader toonden onvoldoende inzicht, zaten niet op één lijn en zij bagatelliseerden de kindgebonden problematiek. De minderjarigen zijn gelet hierop sinds 28 februari 2011 uit huis geplaatst bij Ipse de Bruggen. Het begin van de uithuisplaatsing verliep onrustig, maar sinds de uitspraak van het Gerechtshof in oktober 2011 is er rust gekomen in de situatie. De samenwerking is verbeterd en de minderjarigen komen toe aan hun ontwikkeling. Het afgelopen jaar heeft er een onderzoek plaatsgevonden, waarbij de William Schrikker Pleegzorg heeft onderzocht waar het toekomstperspectief van de minderjarigen ligt en welke vervolghulp nodig is voor de minderjarigen en voor de moeder en de stiefvader. Uit dit onderzoek is gebleken dat het toekomstperspectief niet thuis zal zijn bij de moeder.
De moeder en de stiefvader hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Mevrouw Keasberry heeft in aanvulling op het verzoekschrift ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarigen allebei op een behandelgroep zitten. Er wordt onderzocht wat voor hen in de toekomst het meest passend is. De WSJ acht een intensieve bezoekregeling belangrijk voor de minderjarigen, doch zij acht een thuisplaatsing niet in het belang van de minderjarigen.
De moeder heeft aangegeven dat het onderzoek door de William Schrikker Pleegzorg niet onafhankelijk is geweest, aangezien dit een onderdeel van de WSJ is. De onderzoeker is twee of drie keer bij hen thuis geweest en volgens de moeder kan dan geen goed beeld gevormd worden van de thuissituatie. Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat zij graag wil dat de minderjarigen weer thuis komen wonen. Het gaat goed met de minderjarigen in de thuissituatie en zij hebben in de buurt hun vriendjes wonen.
De stiefvader heeft zijn ongenoegen geuit over de vele wisselingen van gezinsvoogd. Daarnaast is hij van mening dat de gegevens in de stukken van de WSJ gedateerd zijn.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de minderjarigen sinds 13 maart 2007 onder toezicht zijn gesteld vanwege zorgen over de thuissituatie en over de kindgebonden problematiek. Er zijn verschillende vormen van hulpverlening in het gezin ingezet om de opvoedsituatie te verbeteren en om de moeder en de stiefvader te ondersteunen in de omgang met de problematiek van de minderjarigen. Laatstelijk is daarbij praktische pedagogische gezinsbegeleiding ingezet, maar deze vorm van hulpverlening is in maart 2010 stopgezet omdat de moeder onvoldoende leerbaar werd bevonden en bovendien geconstateerd werd dat de stiefvader de moeder hierbij onvoldoende ondersteunde. De minderjarigen zijn op
28 februari 2011 uit huis geplaatst, aangezien de problemen leken te zijn toegenomen. Sindsdien is het langzaam beter gegaan met de minderjarigen, maar vanuit de leefgroepen van Ipse de Bruggen en de scholen van de minderjarigen wordt aangegeven dat zij specifieke begeleiding nodig hebben om met hun problemen om te gaan. Na onderzoek door William Schrikker Pleegzorg ouderbegeleiding is door de WSJ de conclusie getrokken dat een langer durende uithuisplaatsing in het belang van de minderjarigen is en dat het dus niet in hun belang te achten is om over te gaan tot terugplaatsing bij de moeder en de stiefvader. De kinderrechter onderschrijft die conclusie van de WSJ en zal daarom het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen.
Daartoe overweegt de kinderrechter allereerst dat zij geen aanleiding ziet om -zoals door de moeder bepleit- de onafhankelijkheid van het door William Schrikker Pleegzorg uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken. De kinderrechter is van oordeel dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van dit onderzoek derhalve gebruikt kunnen worden ter onderbouwing van het standpunt van de WSJ.
Voorts overweegt de kinderrechter allereerst dat duidelijk is dat de moeder en de stiefvader liefhebbende ouders zijn die het beste met de minderjarigen voor hebben. Maar dat neemt niet weg dat de kinderrechter de zorgen van de WSJ omtrent de opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader deelt en dat zij met de WSJ van oordeel is dat de moeder en de stiefvader thans onvoldoende in staat moeten worden geacht om de minderjarigen de opvoedsituatie te bieden die zij -gelet op hun specifieke problematiek- behoeven. Naar het oordeel van de kinderrechter is daarbij van belang dat de moeder en de stiefvader niet één lijn kunnen trekken in de opvoeding en dat zij daarin onvoldoende leerbaar zijn gebleken, mede doordat de stiefvader blijkbaar minder open staat voor daarvoor geboden hulp dan de moeder. De problematiek van de minderjarigen vraagt om veel duidelijkheid en structuur en die kunnen de moeder en de stiefvader mede daardoor onvoldoende bieden.
De kinderrechter merkt ten slotte op dat zij het van belang acht dat thans aan alle betrokkenen duidelijkheid wordt verschaft omtrent het perspectief van de minderjarigen, zodat wellicht kan worden toegewerkt naar -zoals door de William Schrikker Pleegzorg in het advies wordt gesuggereerd- een situatie waarin de minderjarigen doordeweeks elders de structuur en begeleiding in de opvoeding krijgen die zij behoeven en dat zij in de weekenden thuis kunnen zijn bij de moeder en de stiefvader.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 13 maart 2013 tot 13 maart 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening van 13 maart 2013 tot 13 maart 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2013, in tegenwoordigheid van J.A. van Soest als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
Den Haag.