ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-434415 - JE RK 12-3632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. Het verzoek tot verlenging is ingediend door Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die de minderjarige in een perspectiefbiedend pleeggezin heeft geplaatst. De moeder van de minderjarige heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. De minderjarige voelt zich veilig bij de pleegouders, en de kinderrechter heeft besloten dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen.

De kinderrechter heeft ook de noodzaak van onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming benadrukt, om te bepalen of de moeder in staat is om de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen met de benodigde hulpverlening. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verlengd, maar het verzoek tot verdere verlenging is aangehouden tot een nader te bepalen zitting. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om contact op te nemen met de betrokken hulpverleningsinstanties om de situatie van de minderjarige verder te onderzoeken.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht zijn, ondanks mogelijke beroepsprocedures. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokken partijen, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en Reclassering Nederland, aanwezig waren. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en benadrukt dat de hechting aan de pleegouders een belangrijke factor is, maar dat ook de mogelijkheden voor de moeder om de opvoeding op zich te nemen onderzocht moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 12-3632
Zaaknummer: C/09/434415
Datum beschikking: 19 februari 2013
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op het op 28 december 2012 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Katwijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [datum] 2011 te Leiden;
kind van:
[belanghebbende 1],
de moeder,
wonende te [postcode] 's-Gravenhage, [adres 1 ],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[belanghebbende 2],
de biologische vader,
wonende te [postcode ] Voorschoten, [adres].
De minderjarige verblijft feitelijk in een perspectiefbiedend pleeggezin.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift, met als bijlagen het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg d.d. 4 februari 2013;
- de brief van mr. [advocaat moeder] d.d. 15 februari 2013.
Op 19 februari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw B.E.J. Katteler en de heer P.G. Ziedses des Plantes, namens Bureau Jeugdzorg;
- mevrouw J. van Westrienen, namens Reclassering Nederland;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. [advocaat moeder].
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 mei 2012 de minderjarige onder toezicht gesteld van 26 mei 2012 tot 26 februari 2013.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 mei 2012 aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 22 mei 2012 tot 26 december 2012.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 17 december 2012 aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 26 december 2012 tot 26 februari 2013.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens het verzoekschrift wordt hier het volgende aan ten grondslag gelegd.
Op 26 februari 2012 wordt de minderjarige uit huis geplaatst, omdat de moeder de minderjarige in een openbare vijver heeft ondergedompeld. De minderjarige verblijft een viertal maanden in een crisis pleeggezin, waarna ze op 20 juni 2012 door Bureau Jeugdzorg in een perspectief biedend pleeggezin wordt geplaatst.
De minderjarige is volgens Bureau Jeugdzorg inmiddels gehecht geraakt aan de pleegouders. Deze hechting moet niet worden doorbroken door een terugplaatsing van de minderjarige naar de moeder. Terugplaatsing zou een gezonde ontwikkeling van de minderjarige verstoren.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
De biologische vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen.
Mevrouw Katteler heeft namens Bureau Jeugdzorg het verzoek gehandhaafd. Zij heeft aangevoerd dat Bureau Jeugdzorg heeft gekeken naar de gehechtheid van de minderjarige. De minderjarige voelt zich veilig bij de pleegouders en dat moet niet doorbroken worden.
De heer Ziedses des Plantes heeft opgemerkt dat Bureau Jeugdzorg het als haar verantwoordelijkheid ziet om te kijken naar de ontwikkeling van de minderjarige.
Om deze reden wenst Bureau Jeugdzorg geen medewerking te verlenen aan een onderzoek door De Waag naar de vraag of de minderjarige veilig bij de moeder teruggeplaatst kan worden. Het perspectief van de minderjarige ligt volgens Bureau Jeugdzorg bij de pleegouders en niet bij de moeder.
Mevrouw Van Westrienen heeft namens de Reclassering Nederland medegedeeld dat De Waag mogelijkheden ziet om hulpverlening in te zetten, maar dat Bureau Jeugdzorg niet open stond voor een gesprek hierover.
De advocaat heeft geen verweer gevoerd tegen verlenging van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing heeft hij een afwijzing bepleit omdat de gronden voor een verlenging ontbreken. Uit de verslagen van Reclassering Nederland en De Waag komt een positief beeld van de moeder naar voren. Zij werkt goed mee met de hulpverlening en er is een laag recidiverisico. Er is volgens de advocaat geen sprake van een concrete dreiging voor de minderjarige bij de moeder. De veiligheid van de minderjarige wordt voldoende gewaarborgd door de ondertoezichtstelling. De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat de hechting van de minderjarige aan de pleegouders niet het wettelijke kader is waaraan getoetst moet worden. Subsidiair heeft hij de kinderrechter verzocht de machtiging uithuisplaatsing voor drie maanden te verlenen om onderzoek te kunnen doen naar de vraag onder welke voorwaarden de minderjarige teruggeplaatst kan worden.
De moeder heeft verklaard dat zij de minderjarige een veilige opvoedsituatie kan bieden en dat zij graag een kans wil om de minderjarige zelf op te voeden.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. De moeder heeft zich hiertegen ook niet verzet.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De kinderrechter ziet zich door Bureau Jeugdzorg voor de vraag gesteld of terugplaatsing bij de moeder onwenselijk is op grond van het feit dat de minderjarige aan haar pleegouders is gehecht geraakt. De minderjarige, thans veertien maanden oud, verblijft inmiddels zeven maanden in het perspectiefbiedende pleegezin.
De kinderrechter is van mening dat de hechting van de minderjarige aan haar pleegouders weliswaar een belangrijke factor is, maar dat toch bezien moet worden of de moeder, met inzet van de benodigde hulpverlening, zelf in staat is om de opvoeding van de jonge minderjarige op zich te nemen. De Waag en Reclassering Nederland hebben daar onderzoek naar willen doen, maar hebben helaas geen medewerking gekregen van Bureau Jeugdzorg.
De kinderrechter acht het van groot belang dat de moeder duidelijkheid wordt geboden over het perspectief van de minderjarige. Onderzocht moet worden of de moeder de minderjarige, met inzet van ambulante hulpverlening, zal kunnen verzorgen en opvoeden, of dat het perspectief van de minderjarige in het huidige pleeggezin ligt. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een onderzoek gelasten door de Raad van de Kinderbescherming. Hierbij moeten de volgende vragen worden beantwoord:
- Wat zijn de contra indicaties voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige in de thuissituatie bij de moeder?
- Indien tot terugplaatsing bij de moeder wordt overgegaan, welke hulpverlening is dan noodzakelijk?
De kinderrechter verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van het te verrichten onderzoek contact op te nemen met de Reclassering Nederland en De Waag.
In afwachting van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verlengen en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aanhouden.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige van 26 februari 2013 tot 26 februari 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 26 februari 2013 tot 26 augustus 2013, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 4 februari 2013.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
gelast de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te doen naar het perspectief van de minderjarige en daarbij antwoord te geven op de twee door de kinderrechter geformuleerde vragen;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting gelegen voor 26 augustus 2013;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland;
- de moeder;
- de biologische vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013, in tegenwoordigheid van mr. Y.D. David als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
Den Haag.