5.1. Naar eiser betoogt heeft verweerder zich niet gehouden aan de inspanningsverplichting die op hem rust tijdens eisers strafrechtelijke detentie en brengt de daarop volgende belangenafweging mee dat de bewaring onrechtmatig is. Op 17 december 2012 was verweerder bekend met eisers strafrechtelijke detentie. Voor de uitzetting was alleen vereist dat verweerder een vliegticket zou boeken. Voor een EU-staat zijn niet of nauwelijks extra inspanningen nodig. Eiser verwijst mede naar pagina vier van het formulier M120. Uit ervaring weet verweerder dat de Poolse autoriteiten ruim vooraf willen worden geïnformeerd over een uitzetting. Door eerst op 19 februari 2013 in actie te komen, heeft verweerder zijn inspanningsverplichting geschonden. Bij de afweging van de belangen weegt mee dat eiser nog in zijn vertrektermijn zat en niet kon vertrekken omdat hij in strafrechtelijke detentie verbleef.
5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich heeft gehouden aan zijn inspanningsverplichting. Eiser heeft tijdens zijn strafrechtelijke detentie geen vliegticket geboekt, geen origineel identiteitsdocument aangevraagd en is tijdens de drie of vier dagen die hij niet verbleef in strafrechtelijke detentie niet vrijwillig vertrokken. Met in achtneming daarvan heeft verweerder zich voldoende ingespannen door op 19 februari 2013, het eerste moment dat verweerder bekend was met de einddatum van de strafrechtelijke detentie, contact op te nemen met het zogenaamde bureau boekingen, en daarna diverse handelingen te verrichten ter uitzetting van eiser. Gedurende de gegunde vertrektermijn van 28 dagen (van 19 december 2012 tot 16 januari 2013) was verweerder niet gehouden zich in te spannen voor eisers uitzetting. Eerder dan 19 februari 2013 was verweerder niet op de hoogte en behoorde verweerder ook niet op de hoogte te zijn, van eisers strafrechtelijke detentie nu eiser in strafrechtelijke detentie verbleef als EU-onderdaan en verweerder niet eerder was geïnformeerd.
5.3. De beroepsgrond slaagt.
5.3.1. Uitgangspunt is dat verweerder zoveel mogelijk moet voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. Met dit uitgangspunt strookt niet verweerders uitleg van de daaraan gerelateerde en partijen genoegzaam bekende inspanningsverplichting dat die verplichting eerst rust op verweerder zodra hij wordt geïnformeerd over de einddatum van de strafrechtelijke detentie. Bij een dergelijke uitleg is verweerder in het fictieve geval van een strafrechtelijke detentie van een jaar slechts de laatste dag van die detentie gehouden invulling te geven aan zijn inspanningsverplichting, als verweerder niet eerder wordt geïnformeerd over de (einddatum van de) strafrechtelijke detentie.
Daarbij acht de rechtbank relevant dat de overheid die de strafrechtelijke detentie uitvoert, behoort tot hetzelfde ministerie als verweerder, het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Bovendien volgt uit het formulier M120, aantekening 2b., dat eiser op 31 december 2012 en dus voor 16 januari 2012 een formulier M122 is uitgereikt. Naar de rechtbank begrijpt uit paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en het daarbij opgenomen formulier M122 betekent dit dat de Koninklijke Marechaussee eiser en de directeur van de inrichting waarin eiser zich bevindt, een mededeling doet die impliceert dat eiser niet (althans onduidelijk is of eiser) rechtmatig verblijft in Nederland. Naar eiser ter zitting onweersproken heeft gesteld wordt deze mededeling gedaan ter voorbereiding van eiser op een eventuele bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank behoort de Koninklijke Marechaussee redelijkerwijs ook verweerder te informeren over het uitreiken van een formulier M122 en behoorde verweerder ook op die grond ervan op de hoogte te zijn dat eiser na het einde van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring zou kunnen worden gesteld.
Er van uitgaande dat twee tot hetzelfde ministerie behorende overheden elkaar voorzien van relevante informatie en overigens verweerder op of omstreeks 31 december 2012 ermee bekend hoorde te zijn dat eiser in bewaring zou kunnen worden gesteld na zijn strafrechtelijke detentie, behoorde verweerder omstreeks 4 januari 2013 bekend te zijn met de redelijkerwijs te verwachten einddatum van de strafrechtelijke detentie. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2013 volgt dat eiser bij beslissing van 4 januari 2013 is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf waarbij de preventieve hechtenis is gestart op 25 december 2012.
De rechtbank legt de inspanningsverplichting daarom zo uit dat deze verplichting rust op verweerder vanaf 16 januari 2013, het moment dat eiser als een in strafrechtelijke detentie verblijvende vreemdeling gehouden was Nederland te verlaten.
5.3.2. Niet in geschil is dat verweerder van 16 januari 2013 tot 19 februari 2013 geen op uitzetting gerichte handelingen heeft verricht, terwijl eiser onder andere onweersproken stelt dat verweerder bekend is dat de Poolse autoriteiten ruim voor de beoogde uitzetting willen worden geïnformeerd, en uitzetting relatief eenvoudig kon worden gerealiseerd met het aanschaffen van een vliegticket en het (laten) opmaken van een EU-staat. Daarmee heeft verweerder zijn inspanningsverplichting geschonden.
5.3.3. De schending van de inspanningsverplichting maakt de bewaring niet onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Het belang gediend met de bewaring is de openbare orde, omdat er op de hiervoor onder 2. vermelde gronden een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht, of eiser (verkort weergegeven) de uitzettingsprocedure zal belemmeren.
Het gebrek bestaat eruit dat verweerder niet al vanaf 16 januari 2013 op uitzetting gerichte handelingen heeft verricht. Het daardoor geschonden belang is dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie niet, althans zo kort mogelijk, in bewaring wordt gesteld.
De rechtbank acht het gebrek ernstig. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder eiser eenvoudig had kunnen uitzetten binnen de periode van 37 dagen strafrechtelijke detentie die resteerden vanaf 16 januari 2013, nu nadien is gebleken dat verweerder eiser heeft kunnen uitzetten binnen 14 dagen nadat hij begon met het verrichten van op uitzetting gerichte handelingen en niet aannemelijk is dat dit anders zou zijn geweest als verweerder daarmee eerder zou zijn begonnen. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser niet in bewaring zou hebben verbleven als verweerder zijn inspanningsverplichting zou zijn nagekomen. Het met de bewaring gediende belang staat derhalve niet in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en het daardoor geschonden belang.