Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/432794 / KG ZA 12-1382
Vonnis in kort geding van 7 februari 2013
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Eiser heeft gedaagde op 12 december 2012 doen dagvaarden om op 29 januari 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 7 januari 2013 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 januari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van 11 september 2010 hebben de Duitse autoriteiten om de overlevering van eiser verzocht met het oog op zijn vervolging in Duitsland voor tien Opiumwetfeiten.
2.2. De officier van justitie heeft na ontvangst van het EAB bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) ingediend tot het in behandeling nemen van het aanhoudingsbevel. Op 20 november 2012 is de vordering van de officier van justitie door de rechtbank te Amsterdam behandeld. Eiser heeft de rechtbank te Amsterdam verzocht de overlevering te weigeren, onder meer op grond van artikel 13 OLW. Eiser heeft daartoe onder andere aangevoerd dat niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur zou verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten.
2.3. Bij brief van 23 november 2012 heeft de Duitse advocaat van eiser (mr. A. Thiel) onder meer het navolgende aan mr. Weski bericht:
“today I just got in contact with the German Prosecutor in the case of mr. [eiser].
(…)
So after all he said, that he is not stuck to the request to transfer [eiser] to Hamburg. If he receives the request by Dutch authorities to take over the case, he is willing to agree.
The Dutch authorities are requested to contact him about this and he will arrange with the section for foreign affairs (…) that the case is given up to the Netherlands”.
Mr. Thiel heeft op 24 november 2012 een kopie van deze brief verzonden aan Staatsanwalt Bornemann te Hamburg. Op diezelfde datum heeft mr. Weski een kopie verzonden van diezelfde brief aan mr. Bosman, officier van justitie te Amsterdam, en heeft zij namens eiser verzocht toepassing te geven aan artikel 35 OLW.
2.4. Bij brief van 26 november 2012 heeft mr. Bosman mr. Weski onder meer bericht dat er geen overnameverzoek aan Duitsland is gedaan, noch zal worden gedaan, en dat hij vooralsnog geen aanleiding ziet om over te gaan tot opschorting van de overlevering op grond van artikel 35 OLW.
2.5. Bij brief van 27 november 2012 heeft Staatsanwalt Rinio aan mr. L.L.M.A. Das van het parket te Amsterdam onder meer als volgt bericht:
“Zur Vermeidung von Missverständnissen weise ich darauf hin, dass das hiesige Auslieferungsersuchen hinsichtlich des Betroffenen [eiser] ausdrücklich aufrechterhalten wird. Soweit in dem Schreiben an Frau Rechtsanwältin Weski vom 23.11.2012 zum Ausdruck gebracht wird. die Staatanwaltschaft Hamburg lege keinen Wert auf eine weitere Strafverfolgung des Betroffenen [eiser] in Deutschland und sei bereit, die Strafverfolgung insoweit in die Niederlande abzugeben, ist diese Aussage insoweit zu relativieren und zu korrigieren, das ein etwaiges Ersuchen der niederländischen Justizbehörden um Übernahme der Strafverfolgung hier wohlwollend geprüft werden würde. Eine Zusage des Inhalts, dass die Strafverfolgung auf jeden Fall in die Niederlande abgegeben werden soll, ist damit nicht verbunden”.
2.6. Bij faxbrief van 28 november 2012 heeft mr. Weski mr. Bosman onder meer het navolgende meegedeeld:
“Juist in het licht van hetgeen ik vervolgens in Duitsland vernam ten aanzien van de kennelijke bereidheid van Duitsland cliënts vervolging over te dragen aan Nederland en überhaupt geen bijzonder behoefte om cliënt per sé in Duitsland te vervolgen en dus het uitnodigen van Nederland die vervolging op te vragen, heb ik mij dus in die zin tot u gewend.
Cliëntes partner dient in de kerstdagen de operatie te ondergaan en cliënt is eveneens nog medisch onder observatie en onderzoek. De kinderen dienen ondertussen, zoals u weet uit de verschillende verklaringen, te worden verzorgd door met name cliënt, welke een bijzondere zwaarwegende factor zouden vormen in het kader van art 35 OLW.
Ik verzoek u dus gaarne alsnog per omgaande in het licht van het voorgaande en de aldus gevonden mogelijkheden, met de bewuste officier van justitie mr. Bornemann contact op te nemen ter overname van de zaak en in afwachting daarvan toepassing te geven aan art 35 OLW”.
2.7. Bij brief van diezelfde datum heeft mr. Bosman hierop als volgt geantwoord:
“De Staatsanwalt van het parket in Hamburg heeft mij vanmorgen nadrukkelijk bevestigd het EAB te handhaven. Tevens is uitgesproken dat er geen verzoek aan Nederland zal worden gedaan de vervolging over te nemen. Ik handhaaf het reeds aan u bekend gemaakte standpunt dus.
Ten aanzien van het verzoek ex art. 35 OLW, zie ik in de door u in uw brief aangedragen omstandigheden geen ernstige humanitaire redenen die nopen tot een uitstel van de feitelijke overlevering”.
2.8. Bij faxbericht van 3 december 2012 alsmede voorafgaand aan de uitspraak ter zitting van 4 december 2012 heeft eiser om heropening van het onderzoek gevraagd. Dit verzoek is ter zitting door mr. Weski namens eiser nader toegelicht. De rechtbank te Amsterdam heeft het verzoek tot heropening geweigerd en heeft de overlevering van eiser toegestaan.
2.9. Eiser is sinds 4 december 2012 gedetineerd.
2.10. De feitelijke overlevering van eiser stond gepland op 10 december 2012. De overlevering is uitgesteld in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure.
3.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te bevelen de overlevering te doen weigeren, althans alsnog het onderzoek te doen heropenen en de overname van de strafvervolging te vragen, althans toepassing te geven aan artikel 35 OLW.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Duitsland heeft zich bereid getoond tot overdracht over te gaan van de vervolging van eiser bij een verzoek daartoe van de Nederlandse autoriteiten. Dit betreft een nieuwe omstandigheid die een heropening en heroverweging en eventueel nader onderzoek van de rechtbank zou moeten rechtvaardigen, met name ten aanzien van de door de rechtbank als onderliggende feiten en omstandigheden mee te wegen redelijkheid van de door de officier van justitie genomen beslissing om niet te vervolgen in het kader van artikel 13 OLW en de kennelijke bereidheid van Duitsland. Gedaagde handelt daarmee onrechtmatig jegens eiser. Gedaagde handelt eveneens onrechtmatig door geen toepassing van artikel 35 OLW toe te staan.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Bij de beoordeling staat voorop dat de overlevering van eiser toelaatbaar is geacht bij uitspraak van 4 december 2012 van de rechtbank te Amsterdam. Op grond van artikel 29 OLW is deze uitspraak dadelijk uitvoerbaar en staat hiertegen geen ander rechtsmiddel open dan cassatie in het belang der wet. Hieruit volgt dat in deze kortgedingprocedure alleen dan een voorziening kan worden getroffen met de strekking de overlevering (tijdelijk) te weigeren indien geoordeeld moet worden dat de toelaatbaarverklaring klaarblijkelijk aan de zijde van eiser een noodtoestand doet ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Volgens vaste rechtspraak kan hiervan in overleveringszaken als de onderhavige sprake zijn in geval van bijvoorbeeld schending van de fundamentele beginselen van procesrecht.
4.2. Ten aanzien van het betoog van gedaagde dat de rechtbank te Amsterdam had moeten besluiten de behandeling van de aldaar lopende zaak te heropenen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser legt daaraan ten grondslag dat de Duitse autoriteiten hebben aangegeven bereid te zijn tot overdracht van de vervolging bij een verzoek daartoe van de Nederlandse autoriteiten. Verwezen wordt daarbij naar de inhoud van de brief van 23 november 2012 van mr. Thiel aan mr. Weski, bedoeld onder 2.3. Mr. Thiel heeft in die brief meegedeeld dat hij van de Duitse officier van justitie heeft vernomen dat deze niet gebonden is aan het verzoek om eiser naar Hamburg over te plaatsen en dat hij bereid is in te stemmen met een verzoek van de Nederlandse autoriteiten om de zaak over te nemen. Uit de hierop volgende brief van Staatsanwalt Rinio van 27 november 2012 volgt dat het uitleveringsverzoek uitdrukkelijk gehandhaafd wordt en bedoelde uitspraak gerelativeerd en gecorrigeerd dient te worden, in zoverre dat een verzoek om overname welwillend onderzocht zal worden. Hieruit volgt volgens Staatsanwalt Rinio niet de toezegging dat de strafvervolging aan Nederland zal worden overgedragen. Gedaagde heeft in dit kader nog betoogd dat mr. Bosman hierover nog telefonisch heeft gesproken met Staatsanwalt Rinio, waarbij deze laatste te kennen heeft gegeven het EAB te handhaven en zich niet te herkennen in de bewoordingen van de brieven van 23 en 24 november 2012 met betrekking tot de daarin genoemde bereidheid de vervolging over te dragen aan Nederland. Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank te Amsterdam mogelijk de zaak niet heeft heropend, aangezien de behandeling van de zaak inmiddels was gesloten, ofwel omdat de rechtbank geen grond zag voor heropening.
4.3. Nog daargelaten de vraag of het verzoek tot heropening in dit stadium van de procedure nog door de rechtbank te Amsterdam in overweging had moeten worden genomen, blijkt uit de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken dat er geen inhoudelijke grond was om tot heropening over te gaan. De door eiser gestelde bereidheid van de Duitse autoriteiten om de strafvervolging aan Nederland over te dragen dient in het licht van de inhoud van voormelde correspondentie en contacten te worden bezien en kan niet worden beschouwd als een nieuwe omstandigheid die heropening of heroverweging rechtvaardigt. Van een schending van fundamentele beginselen van het procesrecht is daarmee evenmin sprake.
4.4. Eiser heeft de rechtbank te Amsterdam verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 13 OLW. De rechtbank te Amsterdam heeft daarop geoordeeld dat de in artikel 13 lid 1 onder a OLW bedoelde weigeringsgrond niet opgaat en heeft dit in haar uitspraak van 4 december 2012 gemotiveerd. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat artikel 13 lid 1 onder a OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen en dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen.
Verwezen wordt in dat kader naar de onder 4.1. genoemde maatstaf. Het is niet aan de voorzieningenrechter om deze beslissing in kort geding te toetsen, nog daargelaten dat eiser, zoals gedaagde terecht aanvoert, in dit kader niets nieuws heeft aangevoerd.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser om gedaagde te bevelen de overlevering te doen weigeren dient te worden afgewezen, evenals het gevorderde bevel om het onderzoek te doen heropenen en de overname van de strafvervolging te vragen.
4.6. Eiser heeft verder gevorderd toepassing te geven aan artikel 35 OLW. Eiser doelt daarmee, naar de voorzieningenrechter begrijpt, op lid 3 van voornoemd artikel. Daarin is bepaald dat de feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering achterwege kan blijven zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, in het bijzonder zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen.
4.7. De beoordeling van de vraag of eiser op humanitaire gronden ongeschikt is om te worden overgeleverd aan Duitsland, is ingevolge voornoemde bepaling exclusief voorbehouden aan de officier van justitie. Beoordeeld dient te worden of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van ernstige humanitaire redenen die (voorlopig) aan zijn feitelijke overlevering in de weg staan. Voorop staat dat de officier van justitie bij de vorming van zijn oordeel een zekere mate van beoordelingsvrijheid toekomt, hetgeen meebrengt dat zijn oordeel in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst.
4.8. Uit de door eiser overgelegde bescheiden, die door hem niet nader zijn toegelicht, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat hij thans niet in staat is om te reizen. Daarbij komt dat de reis naar Duitsland van relatief korte duur is en niet is gesteld of gebleken dat eiser in Duitsland niet de benodigde zorg zou kunnen verkrijgen, noch dat de overlevering het leven of de gezondheid van eiser ernstig in gevaar brengt. De voorzieningenrechter kan begrijpen dat eiser voor zijn kinderen wil zorgen op het moment dat zijn echtgenote daartoe wegens fysieke beperkingen niet in staat is, maar dit vormt geen aanleiding om de feitelijke overlevering van eiser naar Duitsland uit te stellen. Dit geldt temeer nu eiser op dit moment ook is gedetineerd en daardoor niet voor zijn kinderen kan zorgen. Ook overigens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat er sprake is van humanitaire redenen zoals bedoeld in artikel 35 OLW. De officier van justitie heeft daarmee op goede grond geen toepassing gegeven aan artikel 35 OLW. De vordering van eiser om toepassing te geven aan dit artikel zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.9. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.