ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-8850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Repatriëring van een militair in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en de onhoudbare werk- en leefsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een sergeant bij het Ministerie van Defensie, en de Minister van Defensie over de repatriëring van eiser uit Afghanistan. Eiser was betrokken bij de ISAF-missie en werd op 9 februari 2011 gerepatrieerd naar Nederland, voorafgaand aan de geplande adaptatieperiode op een eiland in Griekenland. De repatriëring volgde op een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijke strafbare feiten binnen het peloton, waarbij eiser als verdachte werd aangemerkt. Eiser stelde dat de repatriëring onterecht was, omdat deze niet voldoende was onderbouwd en hij niet in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze te geven.

De rechtbank oordeelde dat de repatriëring niet voldoende was gemotiveerd en dat de formele vereisten niet waren nageleefd. De rechtbank constateerde dat de beslissing tot repatriëring was genomen zonder dat eiser adequaat was geïnformeerd over de redenen en zonder dat hij zijn zienswijze had kunnen geven. Bovendien ontbrak het aan een feitelijke grondslag voor de stelling dat er sprake was van een onhoudbare werk- en leefsituatie. De rechtbank concludeerde dat de repatriëring onzorgvuldig was en dat de motivering ontbrak, waardoor het beroep van eiser gegrond werd verklaard.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit van 17 februari 2011 en opende de zaak voor een nadere uitspraak over de door eiser gevorderde schadevergoeding. Tevens werd de Minister van Defensie veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in bestuursrechtelijke besluitvorming, vooral in situaties die de rechten van individuen in het militaire domein aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/8850
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser] te [plaats],
(gemachtigde: mr. T.H. ten Wolde),
en
De Minister van Defensie-CDC/Juridische Dienstverlening, verweerder
(gemachtigden: mr. J. van de Ruit en mr. J.L. van den Boogaard).
Procesverloop
Bij brief van 8 februari 2011 is een advies opgesteld aangaande de repatriëring van eiser en is hij voorgedragen voor repatriëring. Op 8 februari 2011 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 17 februari 2011 is besloten eiser met ingang van
9 februari 2011 te ontheffen uit zijn uitzendfunctie en hem te repatriëren.
Bij brief van 31 maart 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 14 november 2011 beroep ingesteld. Bij brief van 2 september 2012 heeft eiser de gronden aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en bij brief van
9 december 2012 een verweerschrift ingezonden.
De zaak is op 13 september 2012 ter zitting behandeld, gevoegd met het beroep van
[A] (AWB 11/7717).
Eiser, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, is ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van de Ruit.
De behandeling van de zaak is geschorst en, na een schriftelijke ronde, voortgezet tijdens de zitting van 29 januari 2013. Eiser, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. van den Boogaard.
De rechtbank heeft vervolgens de beroepen weer gesplitst.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is werkzaam bij het Ministerie van Defensie in de rang van Sergeant der Eerste Klasse, als senior incident manager, en maakte deel uit van de missie ISAF (International Security and Assistance Force) met uitzendlocatie [plaats B in Afghanistan]. In het kader van deze missie was eiser in [plaats C in Afghanistan] gestationeerd voor het verrichten van werkzaamheden.
1.2 Het was de bedoeling dat het gehele peloton, na beëindiging van de werkzaamheden op [plaats C in Afghanistan], op 9 februari 2011 naar [eiland D in Griekenland] zou reizen om te adapteren.
1.3 Naar aanleiding van verkregen informatie over de onderhandse verkoop van stuwhout door leden van het peloton is op 3 februari 2011 een commissie ingesteld voor het houden van een huishoudelijk onderzoek. Uit afgelegde verklaringen in dit kader kwam echter naar voren dat er meer zaken speelden, namelijk vermoedelijke ontvreemding van ICT-materialen. Daarop is de zaak overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Op 5 februari 2011 heeft een tasinspectie plaatsgevonden, gevolgd door een kamerinspectie, waarbij in handdoeken verpakt ICT-materiaal van Defensie in privé-bagage is aangetroffen. Ook eiser zou betrokken zijn bij het verduisteren van ICT-materialen.
1.4 Op 8 februari 2011 is proces-verbaal opgemaakt door de Kmar. In dit proces-verbaal is neergelegd dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek zeven met name genoemde militairen van de [eenheid] op [plaats B in Afghanistan] Airfield en/of op de Multinational Base [plaats C in Afghanistan] zijn betrokken, waaronder eiser. Voorts is in het proces-verbaal neergelegd dat verdere informatie niet zal worden verstrekt aangezien het strafrechtelijke onderzoek nog gaande is, en dat het Openbaar Ministerie (Militaire Zaken) van deze verstrekking van informatie aan de commandant [eenheid] zal worden geïnformeerd ten behoeve van een eventuele repatriëring van bovengenoemde personen.
1.5 Op 8 februari 2011 heeft de Commandant [eenheid] ter zake van eiser een voordracht tot repatriëring gedaan, op “overige gronden”. Eveneens op 8 februari 2011 heeft de Commandant Contingentcommando een advies tot repatriëring van eiser uitgebracht. In dit advies is neergelegd dat aanleiding voor de voordracht tot repatriëring het feit is dat eiser als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek naar strafbare feiten die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden op [plaats B in Afghanistan] Airfield en/of Multinational Base [plaats C in Afghanistan], waarbij wordt verwezen naar het proces-verbaal van de Kmar. Voorts wordt vermeld dat het interne onderzoek, waaruit een deel van de mogelijke strafbare feiten naar voren kwam, en het vervolg daarop, het strafrechtelijke onderzoek, hebben geleid tot een onhoudbare werk- en leefsituatie binnen de eenheid zoals die de afgelopen maanden werkzaam was op [plaats C in Afghanistan]. Dit heeft zich ondermeer geuit doordat bedreigingen zijn uitgesproken aan het adres van een aantal klokkenluiders. Het is ongewenst de eenheid, waar zowel eiser (betrokkene in het strafrechtelijk onderzoek) als de klokkenluiders deel van uitmaken, als geheel adapteert op [eiland D in Griekenland].
1.6 Voorafgaand aan dit advies is eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen tot repatriëring te geven.
1.7 Eiser is vervolgens gerepatrieerd. Bij besluit van 17 februari 2011 is besloten eiser met ingang van 9 februari 2011 te ontheffen uit zijn uitzendfunctie en hem te repatriëren.
1.8 Aan het thans bestreden besluit, zoals in het verweerschrift en ter zitting nader toegelicht, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat repatriëring een ordemaatregel is die het mogelijk maakt om op korte termijn in een bestaande situatie in te grijpen. De situatie was volgens verweerder aldus, dat de tasinspectie en de ondervragingen in het kader van het huishoudelijk onderzoek binnen het peloton voor grote onrust, frustratie en een zeer gespannen situatie hebben gezorgd. Doordat er door ‘klokkenluiders’ verklaringen waren afgelegd ontstond er een gespannen situatie binnen het peloton. Er waren twee groepen ontstaan en er werden bedreigingen geuit. Er was sprake van een onhoudbare werk- en leefsituatie. Uit vrees voor escalatie op [eiland D in Griekenland], waar het peloton zou adapteren en waarbij gewoonlijk veel alcohol wordt genuttigd, heeft de [eenheid] besloten om het peloton niet samen te laten adapteren. Besloten is de 7 militairen tegen wie aangifte bij de Kmar was gedaan, waaronder eiser, niet naar [eiland D in Griekenland] te laten gaan, maar direct naar Nederland te laten gaan op 9 februari 2011.Verweerder heeft benadrukt dat de reden voor de repatriëring niet was gelegen in het strafrechtelijke onderzoek, maar in de onhoudbare werk- en leefsituatie. Gelet op het feit dat de beslissing tot repatriëring binnen een zeer kort tijdsbestek moest worden genomen is de besluitvorming voldoende zorgvuldig geweest.
1.9 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen en onvoldoende is gemotiveerd. Allereerst heeft eiser gesteld dat het terughalen van eiser uit Afghanistan niet gekwalificeerd kan worden als repatriëring. Eiser heeft voorts gesteld dat er diverse formele gebreken aan de procedure kleven. Zo is eiser niet op de hoogte gesteld van de achterliggende reden van de repatriëring en is het besluit tot repatriëring niet dan wel onvoldoende onderbouwd met stukken. Daarnaast is eiser niet in staat gesteld zijn zienswijze te geven op het voorstel tot repatriëring.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat sprake is van diverse materiële gebreken. Zo ontbeert de repatriëring een feitelijke grondslag nu er geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de maatregel rechtvaardigen. Overigens heeft eiser opgemerkt dat de motivering van de repatriëring tegenstrijdig is. Immers, weliswaar heeft verweerder gesteld dat de grondslag van de repatriëring niet is gelegen in de verdenking van strafbare feiten maar in de daarna ontstane onrust, uit het advies tot repatriëring blijkt wel dat de aanleiding voor de voordracht van eiser is geweest dat hij als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft eiser gesteld dat het besluit tot repatriëring in strijd is met het verbod op vooringenomenheid en willekeur, nu verweerder geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat ervoor is gekozen om juist de militaire waartegen aangifte was gedaan, naar huis te sturen. Voorts geldt dat nergens uit blijkt wat het aandeel van eiser is geweest in de gedragingen die volgens verweerder tot repatriëring noopten. De gerepatrieerde militairen zijn ten onrechte als groep behandeld. Ten slotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van repatriëring een disproportionele maatregel is.
Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en eiser een schadevergoeding toe te kennen in verband met gemiste toelagen, een misgelopen gratificatie, de nog niet uitgereikte herinneringsmedaille en vergoeding van immateriële schade.
1.10 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2 De rechtbank overweegt als volgt.
2.1 Allereerst dient te de rechtbank de vraag te beantwoorden hoe eisers terugkeer naar Nederland te kwalificeren is. De rechtbank constateert dat ‘repatriëring’ in artikel 1 van de Aanwijzing A-123 van 15 december 2005 (hierna: de Aanwijzing) voor zover van belang als volgt is gedefinieerd:
Daar binnen de krijgsmacht verschillende betekenissen worden toegepast aan het begrip repatriëring wordt, ter voorkoming van verwarring, in deze aanwijzing gekozen voor hantering van het begrip ‘voortijdige terugkeer’ waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een voortijdige tijdelijke terugkeer en een voortijdige permanente terugkeer bij uitzending.
Als voetnoot bij het begrip ‘repatriëring’ in het eerste lid staat het volgende genoteerd:
‘De overige krijgsmachtdelen (m.u.v. de Koninklijke Marine; opm. rechtbank) spreken uitsluitend van een repatriëring als de militair definitief terug gehaald wordt uit het operatiegebied met de bedoeling om hem/haar voortijdig van zijn/haar (vredesoperatie) functie te ontheffen’
In de CDS aanwijzing A-100 zijn, voor zover van belang, de volgende begrippen omschreven:
Repatriëring: Repatriëren is het voortijdig permanent terughalen van de militair met de bedoeling hem/haar te ontheffen van zijn/haar functie in het operatiegebied.
Uitzending: Het deelnemen aan een operatie
Uitzendperiode: De periode die men uitgezonden wordt. Deze periode is gelijk aan ‘Aanvang, einde en duur van de aanspraak’ als gevolg van artikel 3 van de VVHO.
Voortijdige terugkeer: Tijdelijk of permanente terugkeer van de militair uit het operatiegebied op een eerder tijdstip dan bij de aanvang van de uitzending was voorzien.
In artikel 3, aanhef en onder d van de Regeling Voorzieningen bij Vredes- en Humanitaire Operaties (VVHO) is bepaald dat de aanspraak van de militair op voorzieningen ingevolge deze regeling eindigt indien de militair terugkeert in Nederland vanuit het operatiegebied: op de dag van aankomst bij een grensstation of –overgang, in de eerste haven of op het eerste vliegveld in Nederland.
2.3 Gezien hetgeen omschreven is in de vorige rechtsoverweging overweegt de rechtbank als volgt.
In de onderhavige zaak vallen de datum van de functieontheffing en de geplande rotatiedatum samen, namelijk op 9 februari 2011. Eiser stelt zich om die reden op het standpunt dat geen sprake is van repatriëring. Eiser stelt dat de adaptatieperiode niet meer binnen de uitzending valt.
De rechtbank stelt vast dat het gezien het advies tot repatriëring de bedoeling van verweerder was om eiser te repatriëren en te ontheffen uit zijn functie. Kennelijk had verweerder de intentie om eiser voortijdig te laten terugkeren van de uitzending.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of de adaptatieperiode al dan niet onderdeel is van de uitzending.
Volgens de begripsbepalingen uit Aanwijzing A-100 is de uitzendperiode gelijk aan ‘Aanvang, einde en duur van de aanspraak’ als gevolg van artikel 3 van de VVHO. Ingevolge artikel 3 van de VVHO eindigt de aanspraak op voorzieningen op de dag van aankomst bij een grensstation of –overgang, in de eerste haven of op het eerste vliegveld in Nederland. In de onderhavige procedure zou dat betekenen dat de uitzendperiode zou eindigen ná de adaptatieperiode op [eiland D in Griekenland], namelijk met de aankomst in Nederland.
Gelet op de systematiek van de in rechtsoverweging 2.2 aangehaalde regelingen is de rechtbank, met verweerder, van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake was van repatriëring. Een dergelijke uitleg van het begrip repatriëring is naar het oordeel van de rechtbank ook redelijk, nu verweerder heeft toegelicht dat de adaptatie een wezenlijk onderdeel van de uitzending vormt dat daarvan ook niet los kan worden gezien.
3 Formele vereisten
3.1 Nu vaststaat dat sprake is van repatriëring ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of is voldaan aan de formele vereisten waaraan een besluit tot repatriëring dient te voldoen.
3.2 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet op de hoogte is gesteld van de achtergrond van de repatriëring en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven.
3.3 De rechtbank heeft voor de formele vereisten van repatriëring aansluiting gezocht bij de Aanwijzing. De procedure is omschreven in de artikelen 7 tot en met 20 van de Aanwijzing. Kort samengevat wordt in deze artikelen het volgende bepaald. De voordracht tot repatriëring dient te worden onderbouwd met ter plaatse opgestelde rapporten, documenten en aantekeningen. Alvorens het besluit aangaande voordracht voor repatriëring wordt genomen, moet de betrokken militair in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken (conform het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht).
3.4 De rechtbank constateert dat artikel 8 van de Aanwijzing bepaalt dat de voordracht voor repatriëring onderbouwd moet zijn met ter plaatse opgestelde rapporten, documenten en aantekeningen. De rechtbank stelt vast dat het enige document dat er ten tijde van het besluit tot repatriëring lag, het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) is van 8 februari 2011 is. Aan deze eis is derhalve niet voldaan.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het verslag van het zienswijzegesprek van 8 februari 2011 uitzonderlijk kort is. Uit het verslag komt niet naar voren dat eiser op de hoogte is gesteld van de achtergrond van de repatriëring. Er staat uitsluitend vermeld dat eiser op de hoogte is van het voorgenomen besluit tot repatriëring. Weliswaar is ter zitting gebleken uit de verklaringen van eiser dat hij wel enig idee had om welke reden de repatriëring zou plaatsvinden. Echter, de rechtbank neemt in aanmerking dat de avond tevoren nog een gesprek heeft plaatsgevonden tussen eiser, [A] en de [eenheid], waarin was besproken dat er tijdens de adaptatie op [eiland D in Griekenland] door de kaderleden geen alcohol gedronken zou worden om zo te garanderen dat er geen ongeregeldheden zouden plaatsvinden. Nu de volgende ochtend, zonder nader onderbouwde motivering – immers, er werd uitsluitend aan eiser medegedeeld dat het te maken had met een ontstane onhoudbare werk- en leefsituatie – een repatriëring werd aangekondigd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verweerder de maatregel van repatriëring, op welke wijze dan ook,voldoende heeft gemotiveerd of onderbouwd. Gelet op de strekking van het gesprek van de vorige avond kwam de repatriëring immers volledig uit de lucht vallen voor eiser. Nu een motivering ontbreekt, was het voor eiser onmogelijk om op een gemotiveerde wijze zijn zienswijze te geven over het voorgenomen besluit tot repatriëring. Overigens blijkt nergens uit dat de korte reactie, die eiser blijkens het verslag heeft gegeven, is meegewogen bij het nemen van de definitieve beslissing.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken, zoals hierboven omschreven, strijdig is met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals omschreven in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat reeds om deze reden het beroep gegrond dient te worden verklaard.
4 Materiële vereisten
4.1 Voorts dient de vraag te worden beantwoord of sprake was van voldoende feitelijke grondslag van de repatriëring.
4.2 Zoals hierboven reeds is overwogen bepaalt artikel 8 van de Aanwijzing dat de voordracht voor repatriëring onderbouwd moet zijn met ter plaatse opgestelde rapporten, documenten en aantekeningen. Zoals hierboven ook reeds is geconcludeerd ontbreken dergelijke stukken volledig, met uitzondering van het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) van 8 februari 2011, dat echter geen inhoudelijke informatie bevat.
4.3 De rechtbank merkt op dat in het Advies Repatriëring onder punt 2 ‘Feiten en omstandigheden’ als aanleiding voor de voordracht voor repatriëring wordt gegeven de omstandigheid dat eiser als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek naar strafbare feiten die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden op [plaats B in Afghanistan] Airfield en/of Multinational Base [plaats C in Afghanistan].
4.4 De rechtbank overweegt, gezien het bovenstaande, dat door Commandant Contingentscommando [E] in het Advies repatriëring is aangegeven dat de aanleiding lag in de verdenking van strafbare feiten, hetgeen nog eens werd onderbouwd door het bijgevoegde proces-verbaal van de Kmar. Echter, verweerder heeft, zowel in de beslissing op bezwaar als ter zitting gesteld dat de verdenking van strafbare feiten niet ten grondslag heeft gelegen aan de repatriëring, maar de ontstane onwerkbare werk- leefsituatie.
Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
4.5 Voorts is de vraag aan de orde of sprake is van voldoende feitelijke grondslag voor de door verweerder gestelde, en door eiser betwiste, onhoudbare werk-en leefsituatie. De rechtbank stelt voorop dat het huishoudelijk onderzoek geen enkel aanknopingspunt biedt voor het aannemen van een dreigende situatie en een onhoudbare sfeer. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de feitelijke grondslag van de onhoudbare werk- en leefsituatie is te vinden in de als productie 9 overgelegde gespreknotitie van 13 juli 2011. Deze gespreksnotitie bevat de weergave van de gesprekken die majoor [F] heeft gevoerd in de periode van 1 tot 13 juli 2011 met luitenant- kolonel [G], kapitein [H] en majoor [I]. De rechtbank overweegt dat in de diverse verklaringen die zijn opgenomen in deze gespreksnotitie wordt gesproken over bedreigingen die zijn geuit door leden van het peloton ten opzichte van andere pelotonsleden (verklaring luitenant-kolonel [G]), en dat wordt vermeld dat sprake was van verbale uitingen bij de inspectie door de Kmar die niet door de beugel konden (kapitein [H]). Voorts heeft kapitein [H] verklaard dat er sprake was van spanningen binnen de groep, en dat hij was geschrokken van de agressie in de groep. Majoor [I] heeft verklaard dat diverse leden van het peloton desgevraagd hebben aangegeven dat samen afreizen naar [eiland D in Griekenland] niet mogelijk was. Voor deze verklaringen geldt echter dat deze eerst achteraf zijn opgesteld, en dat zij bovendien weinig concreet zijn. Nergens wordt aangegeven waaruit de bedreigingen precies bestonden, door wie deze zijn geuit en hoe ernstig en serieus te nemen deze bedreigingen waren. Ook de door kapitein [H] waargenomen agressie wordt niet concreet onderbouwd. Ook wordt niet vermeld wie zich binnen het peloton agressief gedroegen. Voorts zijn de twee klokkenluiders, [J] en [K], niet gehoord voorafgaand aan de repatriëring, maar pas na afloop daarvan. Afgezien daarvan geven hun verklaringen geen blijk van een onhoudbare situatie. Geen van beiden heeft het over eventuele bedreigingen van de kant van eiser. Een verslag van het gesprek met het Sociaal Medisch Team (SMT), dat zou hebben plaatsgevonden de avond voorafgaand aan de repatriëring en waar is besloten tot repatriëring, bevindt zich niet in het dossier. Hiervan wordt uitsluitend melding gemaakt in de eerdergenoemde gespreksnotitie van 13 juli 2011. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bestaan van de gestelde grondslag voor de repatriëring, te weten de onhoudbare werk- en leefsituatie, die door eiser gemotiveerd is betwist, onvoldoende aannemelijk is gemaakt door verweerder. Dat, zoals verweerder heeft betoogd, sprake is van een ordemaatregel die bovendien binnen een korte tijdspanne genomen diende te worden is op zich juist, maar dat betekent niet dat het besluit tot repatriëring niet op een voldoende feitelijke grondslag dient te berusten. Deze dient ook kenbaar te zijn, zowel voor eiser als voor de rechtbank. Het voorgaande klemt te meer nu, zoals hierboven ook reeds is weergegeven, er nog op 7 februari 2011 in de avond een gesprek heeft plaatsgevonden tussen eiser, [A] en de [eenheid], waarin andere opties dan repatriëring zijn besproken. Eerst na dit gesprek met eiser is (kennelijk) besloten om toch tot repatriëring over te gaan. Waarop die omslag is gebaseerd, is onvoldoende duidelijk geworden.
4.6 Daarnaast is de rechtbank van oordeel sprake was van willekeur bij het repatriëren van eiser. Immers, zo er al sprake zou zijn geweest van onrust dan wel van een onhoudbare werk- en leefsituatie van dien aard dat repatriëring gerechtvaardigd zou zijn, dan nog geldt dat nergens uit is gebleken dat eiser enige rol heeft gehad in het veroorzaken van die onrust cq het ontstaan van de onhoudbare werk- en leefsituatie. Uit de verklaringen van [J] en [K] blijkt weliswaar van bedreigingen, maar eiser wordt door hen niet genoemd als persoon die bedreigingen heeft geuit. Ook uit de andere stukken blijkt niet dat eiser zich bedreigend heeft opgesteld tegen de klokkenluiders dan wel anderszins oorzaak is geweest van of bijgedragen heeft aan de onrust. De reden dat verweerder ervoor heeft gekozen ook eiser te repatriëren ligt erin, naar verweerder heeft verklaard en ook uit de stukken blijkt, dat eiser behoort tot de groep militairen die worden genoemd in het proces-verbaal van de Kmar. Nu verweerder uitdrukkelijk niet (de verdenking van) de strafbare feiten aan de repatriëring ten grondslag heeft gelegd, kan het feit dat eiser in het proces-verbaal van de Kmar wordt genoemd niet dienen als onderbouwing voor de keuze om nu juist eiser (ook) te repatriëren.
4.7 Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot repatriëring onzorgvuldig is genomen, een motiveringsgebrek bevat en voorts voldoende feitelijke grondslag mist. Om die reden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
5 De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.416,--, te weten 3 punten à € 472,-- per punt, en wel 1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen bij beide zittingen in beroep, bij een zaak met een gemiddeld gewicht. De rechtbank zal voorts bepalen dat verweerder eiseres het griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de onderbouwing van de onhoudbare werk- en leefsituatie uitsluitend is gelegen in de gespreksnotitie van 13 juli 2011, en de rechtbank deze, zoals hierboven is overwogen, onvoldoende heeft gehad. Derhalve valt niet te verwachten dat verweerder het geconstateerde gebrek van een onvoldoende feitelijke grondslag alsnog zal kunnen herstellen, en is nog slechts één beslissing mogelijk, te weten herroeping van het primaire besluit.
7 Eiser heeft de rechtbank in het beroepschrift verzocht om te bepalen dat eiser gecompenseerd dient te worden voor de door hem geleden schade als vermeld in het bezwaarschrift. In het bezwaarschrift heeft eiser diverse schadeposten opgesomd, maar deze niet nader onderbouwd. Verweerder is tot op heden nog niet inhoudelijk op deze posten ingegaan. Gelet hierop kan de rechtbank bij deze uitspraak niet beslissen op de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak hierover. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak aan de rechtbank een gemotiveerde onderbouwing te doen toekomen van de door hem geleden of voorziene schade, onder overlegging van een berekening en/of bewijsstukken. In een nadere schadestaatprocedure zal de rechtbank de vordering van eiser beoordelen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept, zelf in de zaak voorziende, het primaire besluit van 17 februari 2011, en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt;
- heropent de zaak voor zover het eisers verzoek om schadevergoeding, zoals verwoord in het bezwaarschrift, betreft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.416,- te vergoeden aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Top, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.