ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 13/3784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van vreemdeling met Somalische nationaliteit

Op 25 februari 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling met de Somalische nationaliteit, die in beroep ging tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd. De vreemdeling had op 8 februari 2013 een beroepschrift ingediend, waarin ook om schadevergoeding werd verzocht. Tijdens de openbare behandeling op 18 februari 2013 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht had onttrokken. Dit leidde tot de conclusie dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde.

De rechtbank nam in haar overwegingen ook de beleidswijziging van 14 december 2012 in acht, waarbij de situatie in Somalië was herbeoordeeld. De vreemdeling had aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Somalië bestond, maar de rechtbank oordeelde dat de toezeggingen van de Somalische autoriteiten en de inspanningen van de verweerder om tot uitzetting over te gaan, voldoende waren om te concluderen dat er wel degelijk een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3784
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2013, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. Huising).
Procesverloop
Op 8 februari 2013 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 februari 2013. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig F.J. Klunder, tolk in de Engelse taal.
Overwegingen
1 De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1989 en de Somalische nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2013 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde in bewaring gesteld omdat, er een risico bestaat dat betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken en de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de volgende gronden:
- De vreemdeling is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
- heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven;
- heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
- beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
3 De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vreemdeling is op grond van de Dublinovereenkomst (Verordening (EG) 343/2003) door Duitsland aan Nederland overgedragen, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen.
Voorts heeft de vreemdeling zich op het standpunt gesteld dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Somalië ontbreekt.
Ten slotte heeft de vreemdeling aangevoerd dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De vreemdeling is na de ontruiming van het tentenkamp in Amsterdam door de politie heengezonden en niet in bewaring genomen.
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft ter zitting de grond dat de vreemdeling Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, laten vallen.
De in artikel 5.1b onder c, i en j genoemde gronden, die door de vreemdeling niet zijn betwist, vormen voldoende reden om aan te nemen dat er risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er, gezien artikel 6.1, in samenhang met artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Derhalve kon verweerder de maatregel van bewaring aan de vreemdeling opleggen.
Ter zitting heeft verweerder verwezen naar zijn brief van 14 december 2012 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 19 637, nr. 1572). Hierin heeft verweerder aangegeven dat de situatie in Somalië is verbeterd en Mogadishu niet langer wordt aangemerkt als een gebied waarin sprake is van een situatie als omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Europese Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG). De herwaardering van de situatie in Mogadishu brengt met zich mee dat de belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië zijn weggenomen. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat eind januari 2013 een delegatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar Somalië is geweest. Deze delegatie heeft van de Somalische autoriteiten bevestigd gekregen dat het Memorandum of Understanding nog van kracht is. De Somalische autoriteiten hebben niet aangegeven niet te willen meewerken aan gedwongen uitzettingen. De randvoorwaarden met betrekking tot de uitzettingen dienen nog nader te worden besproken met de Somalische autoriteiten. Feitelijke uitzettingen hebben nog niet plaatsgevonden maar verweerder is doende vluchten naar Mogadishu te boeken. Op korte termijn komt meer duidelijkheid over de wijze waarop zal worden uitgezet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Het feit dat sinds de beleidswijziging van 14 december 2012 nog geen uitzettingen naar Somalië hebben plaatsgevonden, leidt gelet op de toezeggingen van de Somalische autoriteiten en de inspanningen van verweerder om daadwerkelijk tot uitzetting naar Somalië over te kunnen gaan, vooralsnog niet tot de conclusie dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering ontbreekt.
Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling op de schending van het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat, wat ook zij van zijn stelling dat hij eerder in bewaring had kunnen worden genomen, dit niet maakt dat de huidige bewaring onrechtmatig is. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook niet gebleken.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.I. Hendricks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)