zaaknummers: AWB 12/2257 en AWB 12/2271
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 februari 2013 in de zaken tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: N. Bertrand),
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).
Procesverloop
Eiseres heeft bij brief van 12 maart 2012 beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 2 februari 2012.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op 27 september 2012 gevoegd ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door N. Bertrand als haar raadsman.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór
1 januari 2013.
2 De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze beroepen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Eiseres is per 13 augustus 2008 aangesteld voor bepaalde tijd bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht. Eiseres is opgekomen als cadet bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA), onderdeel van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), en zij bekleedde gedurende de Algemene Luitenants Opleiding (ALO) de stand van soldaat der derde klasse. Eiseres heeft van 5 tot en met 11 december 2008 deelgenomen aan de oefening ‘Opleiding en Training te Velde (OTV) 6’. Tijdens de twee dagen durende afsluitende fase van deze (eind)oefening in [A] te [B] werd een militaire zelfverdedigingsbaan (MZV) doorlopen. Ter zake van een gebeurtenis op 10 december 2008 is een Proces-verbaal van ongeval opgemaakt. In voornoemd proces-verbaal is de volgende verklaring van eiseres opgenomen over de toedracht van het ongeval:
“Op 9 december waren mijn peloton en ik aangekomen in [B] bij [A] voor een deel van onze eindoefening. We kregen het bevel om informatie in het fort te bemachtigen bij een partizaan. Echter, om bij deze partizaan te komen moest een lange weg in en om het fort worden afgelegd. Deze weg werd belemmerd door medecadetten (ouderejaars en lid van de martial arts vereniging van de KMA). Deze cadetten zorgden er dus door middel van fysiek geweld voor dat mijn weg werd versperd, dit met soms meerdere personen tegelijk. Aan het einde van dit traject stonden twee grote mannelijke ouderejaars, met het gehele lichaam beschermd, die de taak hadden om mij te remmen door middel van fysiek geweld te gebruikten tegen mij. Mijn opdracht was op dat moment om een minuut lang in een straal van 1 meter bij deze mannen te blijven. Ik kreeg op dat moment erg veel klappen en trappen op mijn lichaam door deze mannen. Doordat ik geen bescherming op mijn lichaam droeg, uitgezonderd mijn hoofd, deed me dit ontzettend veel pijn. Zo ben ik ook een paar keer op de grond gevallen en eenmaal op de grond hielden de grote mannen echter niet op met het gebruiken van fysiek geweld. Na deze slopende minuten in het ‘house of pain’ had ik overal blauwe plekken gekregen.”
Eiseres heeft na de eindoefening verlof gehad en heeft zich wegens diverse toenemende klachten onder medische behandeling gesteld, hetgeen uiteindelijk is gevolgd door (spoed)ziekenhuisopnames. Bij eiseres is een diepe veneuze trombose in het bekken links geconstateerd en vervolgens is een posttrombotisch syndroom ontstaan.
2.2 Op 12 januari 2011 heeft de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen (CGOM) omtrent eiseres een rapport ingevolge artikel 8 en 12 van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen uitgebracht. De CGOM heeft eiseres (blijvend) ongeschikt geacht voor de militaire dienst. De CGOM heeft in het geneeskundig gedeelte behorende bij dit rapport overwogen dat eiseres een erfelijkheidsonderzoek heeft ondergaan, waarbij geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen. De klappen die eiseres bij de eindoefening heeft gekregen maken het aannemelijk dat dit uiteindelijk de huidige problematiek tot gevolg heeft gehad. Er heeft vermoedelijk een intimabeschadiging plaatsgevonden. Eiseres gebruikte orale anticonceptie, hetgeen als predisponerende factor moet worden beschouwd. De CGOM acht een causaal verband tussen de aandoening van het vaatstelsel en de uitoefening van de militaire dienst aanwezig en is van oordeel dat sprake is van verergerend dienstverband.
2.3 Eiseres is bij besluit van 3 februari 2011 met toepassing van artikel 39, tweede lid, onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van
1 juni 2011 eervol ontslag verleend.
2.4 Bij besluit van 4 november 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij op 10 december 2008 tijdens de uitoefening van de militaire dienst blauwe plekken heeft gekregen/gehad en dat zij op 7 januari 2009 is opgenomen in het ziekenhuis met een inwendige bloeding en veneuze bekken trombose. Vastgesteld is dat het hier een medische aangelegenheid betreft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een ongeval in de zin van een gekwetst worden door een onvoorziene omstandigheid bepaald door een misgreep, een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld. De blauwe plekken zijn ontstaan na de eindoefening in [B], [A] (MZV-parcours). Eiseres voerde derhalve de haar opgedragen werkzaamheden uit onder bijzondere of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat hij niet kan beoordelen of er verband bestaat tussen de klachten van eiseres (inwendige bloeding en veneuze bekken trombose) en de uitoefening van de militaire dienst. Omdat het hier een medische vraagstelling betreft, laat verweerder een dergelijke beoordeling over aan een militair geneeskundige.
Eiseres heeft bij brief van 14 november 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
4 november 2011.
2.5 Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft verweerder eiseres te rekenen van
1 juni 2011 een garantiepensioen toegekend, welke niet tot uitbetaling komt. Voorts is medegedeeld dat eiseres geen recht heeft op een militair invaliditeitspensioen omdat geen verband met de uitoefening van de militaire dienst wordt aanvaard ter zake van de bij eiseres geconstateerde aandoening van het vaatstelsel.
Eiseres heeft bij brief van 19 september 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
26 augustus 2011.
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder het besluit van 26 augustus 2011 aangevuld, in die zin dat verweerder stelt dat het militair invaliditeitspensioen is geweigerd omdat eiseres niet voldoet aan de omschrijving als bedoeld in artikel 2, derde lid, sub a, b en c, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV), hetgeen volgens verweerder verklaart waarom niet is toegekomen aan de beoordeling van een invaliditeitspercentage. Er is bij eiseres wel sprake van arbeidsongeschiktheid met dienstverband in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO/IV, maar die vaststelling kan niet resulteren in de toekenning van een invaliditeitspensioen.
Eiseres heeft bij brief van 7 november 2011 de gronden van het bezwaar nader aangevuld.
2.6 Bij besluit van 2 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 november 2011 gegrond verklaard en, onder intrekking van het besluit van
4 november 2011, bepaald dat de gebeurtenis op 10 december 2008 een bedrijfsongeval betreft.
Verweerder heeft aan het besluit van 2 februari 2012 ten grondslag gelegd dat de gebeurtenis op 10 december 2008, waarbij eiseres letsel heeft opgelopen tijdens de eindoefening (MZV-parcours) dient te worden gekwalificeerd als een ongeval. Van een dienstongeval is volgens verweerder, gelet op artikel 2 van het Besluit AO/IV), alleen dan sprake indien het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. In artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Besluit AO/IV is uitgewerkt wat onder dergelijke omstandigheden moet worden verstaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eindoefening niet is aan te merken als een oefening zoals bedoeld in artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Besluit AO/IV. Het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de eindoefening van de reguliere opleiding, waarin de aspirant-officier wordt geoefend onder verzwarende omstandigheden. De eindoefening is door middel van een order opgedragen en wordt gekenmerkt door weerbaarheidtrainingen, waarbij met name wordt beoogd om de militair te leren omgaan met spanningen. Een van de onderdelen is het afleggen van het MZV-parcours. Tijdens dat parcours zien gecertificeerde LO/sport(senior)instructeurs er op toe dat de oefeningen op de juiste wijze worden uitgevoerd. De deelnemende aspirant-officieren dragen beschermende kleding (hoofd-bescherming, mondbitje en tok). Vooraf worden de deelnemers alsmede de roleplayers uitgebreid geïnstrueerd en gelden strikte regels die op naleving worden bewaakt. Verweerder benadrukt dat tijdens de oefening een algemeen militair verpleegkundige met ziekenauto aanwezig is. Derhalve is geen sprake geweest van een militaire oefening (lees uitoefening van de militaire dienst) onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Evenmin is sprake van anderszins bijzondere omstandigheden waarbij een verhoogd risico aanwezig is.
Eiseres heeft bij brief van 12 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit (AWB 12/2257).
2.7 Bij afzonderlijk besluit van 2 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen het besluit van 26 augustus 2011 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft aan dit besluit van 2 februari 2012 dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan het besluit van 2 februari 2012, zoals uiteengezet bij overweging 2.6.
Hieraan is toegevoegd dat terecht niet is toegekomen aan het in kaart brengen van de beperkingen, respectievelijk het schatten en vaststellen van een percentage invaliditeit.
Eiseres heeft bij brief van 12 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit (AWB 12/2271).
3 Eiseres heeft in beide beroepen aangevoerd dat het causale verband tussen het door haar opgelopen letsel en de uitvoering van de militaire dienst niet meer ter discussie staat. Eiseres meent dat verweerder de oefening onjuist heeft gekwalificeerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat uit de orderuitgifte van 21 oktober 2008 ten behoeve van de Opleidingscompagnie van de KMA, waarbij het personeel op een gesimuleerde “realistische” wijze werd geïnstrueerd over de omstandigheden waaronder de oefening zou worden uitgevoerd, alsmede de onderliggende stukken als achtergrond, valt op te maken dat de eindoefening plaatsvond onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Eiseres meent dat bijvoorbeeld de touwbaan, hindernisbaan, (speed)marsen, MZV, zwemmen en schieten op zichzelf als het trainen van militaire basisvaardigheden (MBV) kunnen worden beschouwd. Indien deze oefeningen worden uitgevoerd tijdens een militaire oefening, welke onder bijzondere omstandigheden wordt uitgevoerd, kan niet meer worden gesproken van het trainen van MBV. De enkele aanwezigheid van instructeurs maakt niet dat geen sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 18 december 2008 (de zogenoemde Groene Dagen jurisprudentie), LJN BG9497, mag bovendien geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het al dan niet hebben voldaan aan het vereiste van het verhoogde risico. Eiseres meent dat het feit dat er veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, zoals het gebruik van beschermende middelen en de aanwezigheid van medisch personeel, niet betekent dat er geen sprake kan zijn van (een militaire oefening met) een verhoogd risico. Ondanks de aanwezigheid van een instructeur heeft zij ernstig letsel opgelopen.
Ter zake van het beroep AWB 12/2257
4.1 Ingevolge artikel 147, eerste lid, van het AMAR wordt, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. De militair is verplicht, zodra hij daartoe redelijk in staat is, kennis te geven van een hem overkomen ongeval als vorenbedoeld aan zijn commandant.
Ingevolge artikel 147, derde lid, van het AMAR beslist de minister van Defensie of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld.
4.2 In artikel 2, vijfde lid, van de Wet van 13 december 2000 tot vaststelling van een kader voor de vereenvoudiging en de vernieuwing van het militaire pensioenstelsel (Kaderwet militaire pensioenen) is bepaald dat aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioen-aanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
4.3 Ter uitvoering van artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen is het Besluit AO/IV vastgesteld.
Artikel 2 van het Besluit AO/IV luidt als volgt:
“1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
2. Indien ingevolge het eerste lid voor een bepaalde ziekte of gebrek arbeidsongeschiktheid met dienstverband is aangenomen, dan geldt dit eveneens voor een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekte of gebrek waarvoor dat verband niet kan worden aangenomen.
3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest;
4. Onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:
a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;
b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen;
c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.
5. Onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:
a. een uitzonderingstoestand in de zin van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden;
b. de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde;
c. de verlening van bijstand, zoals onder meer bedoeld in artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 en artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover sprake is van een verhoogd risico.
6. Tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid worden mede gerekend:
a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;
b. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is; een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.
7. Voor elke verwonding, ziekte of gebrek wordt afzonderlijk vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband.
8. Indien voor een bepaalde verwonding, ziekte of gebrek invaliditeit met dienstverband is vastgesteld betekent dit dat voor die aandoening, indien die aandoening leidt tot arbeidsongeschiktheid en die arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de invaliditeit met dienstverband, eveneens sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.
9. Op het onderzoek naar de toepasselijkheid van dit besluit is het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen van toepassing.
10. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regels stellen.”
5.1 In eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2008 is overwogen dat het toetsingskader voor het vaststellen van de eventuele invaliditeitsaanspraken van betrokkene met name wordt gevormd door artikel 2, derde en volgende leden, van het Besluit AO/IV. Voor het inhoudelijk vaststellen van de eventuele invaliditeitsaanspraken van betrokkene komt onder meer geen betekenis toe aan artikel 4, onder a, van de Regeling proces-verbaal, welke regeling, zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB
25 september 2003, LJN AM2958, en 15 april 2004, LJN AO8360) slechts een samenstel van regels bevat voor het opmaken van proces-verbaal.
5.2 Artikel 2 van het Besluit AO/IV maakt onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid met dienstverband enerzijds, en invaliditeit met dienstverband anderzijds. Om van invaliditeit met dienstverband te kunnen spreken moet er - voor zover hier van belang - sprake zijn van een invaliditeit van ten minste 10%, die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Daartoe wordt ingevolge artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO/IV mede gerekend: “het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico” .
6 De rechtbank overweegt allereerst dat de CGOM in de rapportage van de CGOM van 12 januari 2011 heeft vermeld dat een causaal verband tussen de aandoening van het vaatstelsel en de uitoefening van de militaire dienst aanwezig wordt geacht en dat sprake is van verergerend dienstverband.
7.1 In geschil is of de eindoefening op 10 december 2008 moet worden aangemerkt als “onder oorlogsnabootsende omstandigheden in de praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden, teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren, of te onderhouden”, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO/IV.
7.2 De rechtbank overweegt dat voor de vraag of er sprake was van “onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen”, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO/IV, niet van beslissende betekenis is of de desbetreffende dag een exclusief militair karakter had. Wel beslissend is of tijdens de MZV bij de eindoefening daadwerkelijk sprake was van het in de praktijk brengen van verworven bekwaamheden onder oorlogsnabootsende omstandigheden.
7.3 Voor zover eiseres heeft gewezen op overweging 4.4 van eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2008, waarbij is overwogen dat aan het vereiste “voorzover sprake is van een verhoogd risico” voor het in die zaak aan de orde zijnde geval geen doorslaggevende betekenis mag worden gehecht, overweegt de rechtbank dat voornoemde overweging niet onverkort van toepassing is in de onderhavige zaak. Deze overweging is juist toegespitst op de omstandigheden van die betreffende casus. Verweerder heeft voornoemd vereiste in het kader van artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO/IV in de zaak van eiseres expliciet beoordeeld. Dit vereiste is bovendien nog altijd neergelegd in voornoemd artikel.
7.4 De rechtbank overweegt dat in de OTV 6.1 Verdediging Zuidland “Show of force” 5 t/m 15 december 2008, zijnde de order voor de eindoefening, de opdracht ligt besloten om een verdediging van een bepaald gebied voor te bereiden en uit te voeren. Het betreft een scenario waarbij sprake was van een conflict tussen twee gebieden, economische crisis, grote onrust onder de bevolking en beperkingen ten opzichte van materieel en inzetbaarheid van het (militair) personeel. De militairen dienden het front gedurende tien dagen te verdedigen en hadden te maken met een aanval van de vijand. Verweerder heeft de uiteenzetting van eiseres over de opdracht tijdens en het verloop van de eindoefening, zoals opgenomen in het Proces-verbaal van ongeval (zie overweging 2.1), niet weersproken. De rechtbank heeft kennis genomen van de dvd met filmmateriaal, vervaardigd op verzoek van cadetten van het peloton van eiseres, van de betreffende oefening en het ‘house of pain’.
De rechtbank overweegt dat in dit geval, gelet op het vorenstaande, de activiteiten in het kader van de eindoefening - waaronder mede begrepen het ‘house of pain’ - niet los gezien kunnen worden van de setting waarin deze hebben plaatsgevonden. Het gaat hier om een samenstel van activiteiten waarbij de daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht onder buitengewone omstandigheden wordt geoefend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de voorbeelden die zijn vermeld in de Nota Dienstongevallen en militairen van
16 december 2011 (BS/201104240) en Bijlage III Casusposities, behorende bij de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden. Derhalve heeft de activiteit het karakter van het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden.
Bij het Proces-verbaal van ongeval is een bijlage gevoegd waarin de bevindingen van de commandant (punt 5 van dit proces-verbaal) zijn opgenomen. In deze verklaring van majoor [C] van 5 september 2011 is vermeld dat de aspirant-officier gedurende het MZV-parcours werd begeleid door een LO/Sport instructeur. Eiseres heeft ter zitting - onweersproken - verklaard dat er een algemeen sportinstructeur aanwezig was en niet een instructeur die gespecialiseerd is in vechtsport. Niet in geschil is dat de twee tegenstanders, naar ook is gebleken uit de filmbeelden, volledig beschermende kleding droegen en dat de aspirant-officier (zoals eiseres), beperkt was voorzien van beschermende middelen. In ieder geval droeg de deelnemende aspirant-officier (zoals eiseres) geen beschermende middelen ter hoogte van buik en liezen. Het fysiek geweld van de tegenstanders was grotendeels gericht op de onbeschermde delen van het lichaam. Het fysiek geweld werd niet door de tegenstanders beëindigd op het moment dat eiseres op de grond terecht was gekomen en zelfs “stop” had geroepen. Niet gebleken is dat de aanwezige instructeur heeft ingegrepen om het fysiek geweld tijdig te doen beëindigen. Nu de instructeur die ingezet werd bij het ‘house of pain’, waarbij MZV aan de orde was, niet was gespecialiseerd in vechtsport en niet gebleken is dat de roleplayers (de tegenstanders) gedoceerd geweld toepasten, althans hierop getraind waren, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een verhoogd risico.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
Derhalve is sprake van een dienstongeval en niet van een bedrijfsongeval.
8 Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van
2 februari 2012 komt voor vernietiging in aanmerking.
9 De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak voorzien. Zij zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat, met toepassing van de artikelen 147 van het AMAR en 2 van het Besluit AO/IV, het eiseres overkomen ongeval op 10 december 2008 wordt aangemerkt als een dienstongeval.
Ter zake van het beroep AWB 12/2271
10 De rechtbank verwijst naar de hiervoor opgenomen uitspraak van heden in de zaak
AWB 12/2257. Bij die uitspraak is geoordeeld dat het eiseres overkomen ongeval op
10 december 2008 wordt aangemerkt als een dienstongeval.
Hieruit volgt dat het onderhavige beroep eveneens gegrond dient te worden verklaard en dat
het in het onderhavige beroep bestreden besluit van 2 februari 2012, dat op dezelfde grondslag berust als het vernietigde bestreden besluit van 2 februari 2012 in de zaak
AWB 12/2257, ook voor vernietiging in aanmerking in aanmerking komt.
Verweerder heeft zich geen oordeel gevormd over de beperkingen en mate van invaliditeit van eiseres. Derhalve bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb verweerder op te dragen, met inachtneming van het MGO van 12 januari 2011, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 augustus 2011, zoals nader aangevuld bij besluit van 18 oktober 2011.
11 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de door eiseres in deze procedures gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, dat is ingediend tegen beide besluiten van 2 februari 2012, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in verband met gevoegde behandeling van beide beroepsprocedures, met een waarde per punt van € 472,--, wegingsfactor 1).
Voorts dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht in beide procedures te vergoeden.
ter zake van AWB 12/2257
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit van 2 februari 2012;
3 verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 4 november 2011 gegrond;
4 herroept het primaire besluit van 4 november 2011;
5 bepaalt dat het eiseres overkomen ongeval op 10 december 2008 wordt aangemerkt als een dienstongeval;
6 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
7 verklaart het beroep gegrond;
8 vernietigt het bestreden besluit van 2 februari 2012;
9 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 augustus 2011, zoals nader aangevuld bij besluit van 18 oktober 2011;
ter zake van AWB 12/2257 en AWB 12/2271
10 draagt verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten 2x € 42,--, te vergoeden;
11 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, mr. S.A. Steinhauser, rechters, en
M.P. Celie, generaal-majoor b.d. (militair lid) in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.