ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/25107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om administratieve plaatsing op basis van medische gronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over het verzoek van eiser, een Iraakse asielzoeker, om administratieve plaatsing op basis van medische gronden. Eiser ontving Rva-verstrekkingen van verweerder, maar verweerder stelde dat eiser geen recht meer had op deze verstrekkingen en dat er een beëindigingsbesluit genomen moest worden. De rechtbank concludeerde dat eiser nog steeds Rva-verstrekkingen ontving en dat verweerder op basis van het Sociaal Medisch Advies (SMA) van 7 juni 2012 het verzoek om administratieve plaatsing terecht had afgewezen. Het SMA gaf aan dat er onvoldoende medische gronden waren voor een geografische indicatie en dat de medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. Eiser had geen recente medische stukken overgelegd die de conclusies van het SMA tegenspraken. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser om vergoeding van geleden schade niet was onderbouwd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Kleij op 11 februari 2013, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/25107
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 februari 2013
in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem),
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),
verweerder,
(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage).
Procesverloop
Eiser heeft op 23 juni 2011 een verzoek ingediend om verstrekking van een uitkering voor betaling van de woonlasten, huur, energie en water, zodat hij in zijn woning kan blijven wonen. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om administratieve plaatsing, zoals neergelegd in artikel 13, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Op 25 mei 2012 heeft verweerder het besluit van 23 februari 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft verweerder het verzoek om administratieve plaatsing wederom afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Kruseman, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door eiser naar voren gebrachte en door verweerder niet betwiste, feiten. Eiser is sedert 2007 in Nederland.
Bij besluit van 11 september 2007 is eiser in bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van het categoriaal beschermingsbeleid. Toen dit beleid eindigde, is de verblijfsvergunning van eiser op 28 mei 2010 ingetrokken.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 januari 2011 het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 17 februari 2011 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als doel medische behandeling.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft de IND onder toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek op medische gronden aan eiser verleend. Eiser verbleef in diverse asielzoekerscentra en woont sinds 8 mei 2009 in Amsterdam. Vanaf 6 februari 2009 tot 1 april 2011 genoot hij een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. De periode dat eiser uitstel van vertrek had op grond van artikel 64 Vw is geëindigd op 15 juni 2012. Per die datum is de vertrektermijn van 28 dagen voor eiser ingegaan, welke termijn op 13 juli 2012 geëindigd is. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van de Rva bestaat dan geen recht meer op Rva-verstrekkingen. Verweerder komt niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling inzake het verzoek om administratieve plaatsing, aangezien een voorwaarde daarvoor is dat de aanvrager in aanmerking komt voor Rva-verstrekkingen.
In het verweerschrift merkt verweerder op dat, indien de rechtbank van mening is dat wel getoetst dient te worden aan de vereisten voor administratieve plaatsing, uit het sociaal-medisch advies (SMA) van 7 juni 2012 niet blijkt dat er bij eiser sprake is van een uitzonderlijke situatie van dringende medische redenen, in welk verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 november 2012, nr 201202942/1. Van enig handelen in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geen sprake. In dit verband verwijst verweerder naar uitspraken van de Afdeling van 26 november 2010 (LJN: BO6348) en van 15 april 2011, nr. 2010008237/1.
3. Eiser voert aan dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder eiser had moeten helpen in de periode tussen 23 juni 2011 en 26 juli 2012. Niet in geschil is dat eiser medische problemen heeft. Het probleem is echter dat de Centrale Raad van Beroep in zijn jurisprudentie oordeelt dat verweerder voorliggend is aan de hulp van de gemeente, maar dat de Afdeling oordeelt dat verweerder slechts bepaalde categorieën vreemdelingen kan opvangen, waartoe eiser niet behoort. Eiser wordt zo de dupe van de manier waarop de rechtspraak in Nederland is ingericht. Eiser maakt aanspraak op hulp, maar twee gelijkwaardige hoger beroepcolleges wijzen naar elkaar, met als gevolg dat eiser niet de bescherming krijgt waar hij recht op heeft. Om uit deze impasse te komen verzoekt eiser de rechtbank te bepalen dat voor hem op grond van artikel 8 EVRM aanspraak op hulp van enige overheidsinstantie bestaat en op grond daarvan verweerder op te dragen eiser te helpen teneinde zijn rechten te beschermen.
3.1 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser thans nog Rva-verstrekkingen van verweerder ontvangt, zoals ook ter zitting is gebleken. Hoewel eiser volgens verweerder geen recht meer heeft op Rva-verstrekkingen, dient verweerder in het kader van de artikel 64 Vw procedure nog een beëindigingbesluit te nemen, maar dit besluit is, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, nog niet genomen vanwege de vrieskou. Bij deze stand van zaken neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat eiser thans nog Rva-verstrekkingen ontvangt.
3.2 In artikel 3 van de Rva is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door verweerder opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, Rva omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, vinden de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g, van deze regeling niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorziening geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak. Ingevolge het tweede lid kan verweerder in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.
In de toelichting op artikel 13, eerste en tweede lid, van de Rva (Stcrt. 2005, 24, p. 17) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"De bewoners van een opvangvoorziening zijn niet verplicht gebruik te maken van de geboden opvang. Indien de bewoner elders onderdak kiest, kan hij evenwel geen rechten meer doen gelden op de verstrekkingen bedoeld in artikel 9, onderdeel b tot en met g. Dit geldt zowel voor de asielzoeker als de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend. (...). Het tweede lid strekt ertoe het mogelijk te maken dat asielzoekers in bijzondere, uitzonderlijke situaties ook kunnen verblijven buiten een opvangvoorziening, de zogenaamde administratieve plaatsing. (...). Plaatsing buiten een opvangvoorziening is ook mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is."
3.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het SMA van 7 juni 2012 heeft kunnen besluiten het verzoek om administratieve plaatsing af te wijzen. In het SMA van 7 juni 2012 van Forensische Medische Maatschappij Utrecht Advies BV staat vermeld dat de nu voorhanden zijnde medische informatie duidelijkheid geven in de ernst en de aard van de klachten van eiser. De sociaal geneeskundige concludeert dat er voldoende medische gronden bestaan om het verzoek van eiser te ondersteunen betreffende een speciaal soort woonruimte, gelijkvloers of met de lift bereikbaar. Daarnaast bestaan er onvoldoende medische gronden om in aanmerking te komen voor een geografische indicatie (regio Amsterdam). Dat namens eiser ter zitting naar voren is gebracht dat het advies summier is en voor verweerder aanleiding had dienen te zijn voor een ander oordeel volgt de rechtbank niet. Redengevend hiertoe is dat dit eerst ter zitting is aangevoerd, derhalve tardief. Bovendien blijkt uit het advies niet dat sprake is van bijzonder zwaarwegende medische redenen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, Rva. Eiser heeft ook geen recente medische stukken overgelegd die doen twijfelen aan het SMA-advies. Nu eiser zijn aanspraak op grond van artikel 8 EVRM niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4. Nog daargelaten dat het verzoek van eiser om vergoeding van de geleden schade niet is geconcretiseerd en onderbouwd, vloeit uit hetgeen hiervoor is overwogen voort dat verweerder dit verzoek terecht heeft afgewezen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.