ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-436735 - JE RK 13-354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige na incidenten met broer

Op 19 februari 2013 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarige, die feitelijk in een logeerhuis verblijft. Het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing werd ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, naar aanleiding van onveilige thuissituaties en incidenten met de broer van de minderjarige. De kinderrechter had eerder op 11 februari 2013 een spoedmachtiging verleend voor tijdelijke uithuisplaatsing, maar het verzoek voor de langere termijn werd aangehouden tot de zitting op 19 februari.

Tijdens de zitting heeft de moeder van de minderjarige verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing. Zij gaf aan dat de thuissituatie lange tijd goed was en dat de problemen waren ontstaan door de terugkeer van de broer, die recentelijk vanuit een gesloten jeugdzorginstelling weer thuis was gekomen. De kinderrechter heeft de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, ook in raadkamer gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij zelf de crisisdienst heeft ingeschakeld toen de situatie met de broer uit de hand dreigde te lopen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing, zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek, niet of onvoldoende aanwezig zijn. De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige graag bij de moeder wil wonen en dat de rust in de thuissituatie lijkt te zijn teruggekeerd nu de broer niet langer thuis woont. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-354
Zaaknummer: C/09/436735
Datum beschikking: 19 februari 2013
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op het op 11 februari 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Zoetermeer (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [datum] 1996 te Zoetermeer;
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[belanghebbende 1],
de vader, geen belanghebbende,
en
[belanghebbende 2],
de moeder,
wonende te [postcode] Zoetermeer, [adres],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarige verblijft feitelijk in een logeerhuis.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen.
Op 19 februari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw A. Luiten, namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. [advocaat 1];
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat mr. [advocaat 2];
- de grootmoeder moederszijde.
De minderjarige is op 19 februari 2013, in het bijzijn van haar advocaat, ook in raadkamer
gehoord.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 16 november 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 18 november 2012 tot 18 november 2013.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft voorts bij beschikking d.d. 11 februari 2013 aan Bureau Jeugdzorg (spoed) machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 11 februari 2013 tot 20 februari 2013, waarbij het verzoek voor het overige is aangehouden tot deze zitting.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een logeerhuis voor de duur van de ondertoezichtstelling. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de thuissituatie voor de minderjarige onveilig is en dat de moeder, door haar gezondheidsproblemen, onvoldoende in staat is de minderjarige deze veiligheid te bieden. In de thuissituatie zijn conflicten tussen de moeder en de minderjarige en de minderjarige is wisselend in haar mening of zij thuis wil blijven wonen. De broer van de minderjarige, [persoon A], woont sinds 1 februari 2013 weer thuis vanuit een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en dit zorgt voor onrust in de thuissituatie. Hij lijkt geen goede invloed op de minderjarige te hebben en op 8 februari 2013 heeft de minderjarige gedronken en geblowd, waardoor zij onwel is geworden en naar het ziekenhuis moest.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Mevrouw Luiten heeft ter zitting namens Bureau Jeugdzorg, in aanvulling op het verzoekschrift, aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet specifiek op het verblijf in een logeerhuis is gericht. Op 8, 9 en 10 februari 2013 zijn er incidenten in de thuissituatie geweest, waarbij de broer van de minderjarige ook betrokken was. De minderjarige heeft bij haar 16+ coach aangegeven dat zij niet meer thuis wilde wonen en dat zij ook niet meer terug naar de groep wenste te gaan. Zij wilde zelf bepalen waar zij naartoe zou gaan en hierop is zij als vermist gemeld.
[advocaat 1] heeft zich namens de moeder verzet tegen het verzochte. Volgens [advocaat 1] is het lange tijd goed gegaan in de thuissituatie en was er nu sprake van een crisissituatie.
Deze crisissituatie is mede ontstaan doordat de broer van de minderjarige, [persoon A], weer thuis is komen wonen vanuit een gesloten jeugdzorginstelling. Deze broer woont nu niet meer thuis, waardoor de rust is weergekeerd. De moeder moet vanwege gezondheidsproblemen af en toe opgenomen worden, maar hier is een veiligheidsplan voor opgesteld. De minderjarige heeft hechtingsproblemen, waardoor het niet in haar belang is haar telkens op een andere plek te plaatsen. De minderjarige wil graag bij de moeder wonen en vanuit de thuissituatie kan zij het kamertraject ingaan. De minderjarige gaat naar school en zij heeft een bijbaantje. Dat gaat allemaal heel goed. Tot slot heeft [advocaat 1] naar voren gebracht dat MDFT in de thuissituatie zou worden ingezet, maar dat dit tot op heden niet is gebeurd.
Mevrouw Luiten heeft hierop aangegeven dat het haar niet duidelijk is waarom MDFT niet van de grond is gekomen. Desgevraagd heeft zij ook aangegeven dat het sinds de thuisplaatsing van de minderjarige, in juli 2012, lange tijd goed is gegaan in de thuissituatie.
De moeder heeft aangegeven dat zij zelf de crisisdienst heeft gebeld toen de situatie met de broer van de minderjarige uit de hand dreigde te lopen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat het lange tijd goed is gegaan met de minderjarige in de thuissituatie. De minderjarige heeft aangegeven dat zij graag bij de moeder wil wonen en de moeder staat hier ook achter. De kinderrechter overweegt dat er incidenten zijn geweest en dat de broer van de minderjarige hier deel van heeft uitgemaakt. Nu deze broer niet langer thuis woont, lijkt de rust in de situatie te zijn teruggekeerd. De minderjarige heeft in haar leven te maken met ups en downs en hier is duidelijk sprake geweest van een 'down' periode. De moeder heeft echter aangetoond dat zij de hulpverlening zelf inschakelt, zodra zij dit nodig acht. In het licht van vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment onvoldoende gronden zijn voor een machtiging tot uithuisplaatsing.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013, in tegenwoordigheid van J.A. van Soest als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
Den Haag.