ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
09-757489-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op 15-jarige Ximena met voorbedachte rade door verdachte

In de zaak van de moord op de 15-jarige Ximena, gepleegd op 25 februari 2012 in 's-Gravenhage, heeft de rechtbank Den Haag op 20 maart 2013 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1987, heeft Ximena met voorbedachte rade van het leven beroofd door haar meerdere keren met een mes te steken. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, na een moment van bezinning, de fatale beslissing nam om Ximena te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaar vormt voor anderen en dat zijn problemen zo ernstig zijn dat langdurige behandeling noodzakelijk is. Daarom werd naast de gevangenisstraf van 7 jaar ook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn verminderde toerekenbaarheid, een zware straf verdiende vanwege de gruwelijke aard van het delict en de gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757489-12
Datum uitspraak: 20 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1987 te [plaats],
GBA-adres: [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting Haaglanden te Den Haag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juni 2012, 8 augustus 2012, 21 september 2012, 19 december 2012 en 6 maart 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer](geboren op [datum] 1996) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hals/nek en/of de rug en/of de buik en/of de arm, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden.
3. Bewijs
3.1 Inleiding1
Om 7.00 uur in de vroege ochtend van 25 februari 2012 zag mevrouw [A], die op weg was van haar werk naar huis, in de Goudenregenstraat in Den Haag een met bloed besmeurde vrouw op straat liggen. Zij constateerde dat de vrouw niet meer ademde en heeft hierop direct de politie gebeld.2 De verbalisanten die ter plaatse zijn gegaan, zagen dat de vrouw naakt op haar rug op het trottoir lag en dat zij meerdere verwondingen had. Zij zagen verder dat zij haar ogen open had, maar dat zij geen ademhaling had noch dat zij een ander teken van leven vertoonde.3 Vast is komen te staan dat de vrouw de 15-jarige [slachtoffer](hierna ook: [slachtoffer]) was.4
Gebleken is dat [slachtoffer] in de nacht van 24 op 25 februari 2012 rond 3.00 uur op een bankje aan de Acaciastraat in Den Haag is beland. Zij is daar gaan zitten omdat zij niet (meer) werd binnengelaten in de woning waar zij eerder die avond op een feestje was geweest, terwijl degene met wie zij naar het feestje was gegaan al was vertrokken en niet meer te bereiken was. Verder was de batterij van haar telefoon (inmiddels) leeg geraakt.5 Verdachte, die de avond bij een vriend en een vriendin had doorgebracht6, was op weg naar huis toen hij [slachtoffer] daar op het bankje zag zitten. Hij vroeg haar wat zij daar deed en toen zij vertelde dat haar vrienden haar niet binnen lieten, bood hij haar aan om met hem mee te gaan, zodat zij bij hem kon slapen. Dit aanbod heeft zij aanvaard waarop zij samen naar het huis van verdachte (en zijn vader en diens vriendin), gelegen aan de [adres] in Den Haag, zijn gelopen. Daar is [slachtoffer] omstreeks 3.45 uur in de slaapkamer van verdachte gaan slapen.7
Verdachte is wakker gebleven en heeft zijn vader en diens vriendin gedag gezegd toen zij rond 6.17 uur de woning verlieten om op vakantie te gaan. Korte tijd nadat zijn ouders weg waren, heeft verdachte twintig keer met een mes in de hals en de rug van [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan zij is overleden.8
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer] [slachtoffer].
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorbedachte raad heeft gehad op het doden van [slachtoffer] [slachtoffer], zodat hij van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 Voorbedachte raad
Ten aanzien van de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment nadat zijn vader was vertrokken een enorme drang voelde om iemand iets aan te doen - een gevoel dat hij het laatste half jaar vaker had ervaren - en dat hij het volgende moment in de slaapkamer van zijn vader stond. Daar heeft hij een kussen gepakt en met dat kussen is hij naar zijn slaapkamer gelopen met de bedoeling om [slachtoffer] iets aan te doen. Hij heeft zich op dat moment echter bedacht en hij heeft het kussen weggegooid. Vervolgens is hij, zo heeft verdachte verklaard, naar beneden gelopen en heeft hij in de keuken cola gedronken. Het volgende moment dat hij zich kan herinneren, is dat hij [slachtoffer] met een mes in haar hals stak.9
Over het mes waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, heeft verdachte in een later verhoor bij de politie verklaard dat het een mes van zijn vader was, dat in een werkkamer lag die standaard was afgesloten en dat de sleutels van die kamer in de hal, bij de computer lagen.10
Uit het dossier blijkt voorts dat de keuken zich op de eerste woonlaag bevindt terwijl de computer, de werkkamer en de slaapkamers zich op de tweede woonlaag van de woning bevinden.11
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte kort voor het (definitief) genomen besluit om [slachtoffer] met een mes van het leven te beroven een moment van bezinning heeft gehad waarbij hij zich kennelijk al heeft beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen om [slachtoffer] - toen nog met een kussen - van het leven te beroven. Dat beraad leidde er toe dat hij afzag van zijn voorgenomen handelingen met het kussen. Desondanks is hij vervolgens, nadat hij in de keuken cola had gedronken, naar de tweede woonlaag gelopen en heeft daar de sleutel van de werkkamer gepakt. Aangezien deze sleutel hem de beschikking over het mes zou verschaffen, moet verdachte zich vanaf dat moment (opnieuw) hebben voorgenomen om [slachtoffer] - dit keer met een mes - van het leven te beroven. Daarna heeft hij verdere uitvoering aan dat voorgenomen besluit gegeven door de deur van de werkkamer te openen, het mes te pakken en naar zijn slaapkamer te gaan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat betekent dat hij, na zijn eerdere moment van bezinning, wellicht al vanaf het moment dat hij in de keuken was om cola te drinken doch in elk geval vanaf het pakken van de sleutel gedurende enige tijd de gelegenheid heeft gehad om zich andermaal te beraden over de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Dit gehele complex van feiten en omstandigheden, dat is ingezet vanaf het moment dat verdachte de drang voelde om iemand iets aan te doen, acht de rechtbank redengevend voor de conclusie dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van contra-indicaties overweegt de rechtbank voorts dat zij niet kan uitsluiten dat de drang van verdachte om iemand iets aan te doen plotseling is opgekomen. Het feit dat verdachte in eerste instantie, na het opkomen van die drang, in staat is gebleken zich te bezinnen op het voornemen om [slachtoffer] te doden en af te zien van zijn daartoe voorgenomen handeling, sluit echter uit dat het proces van besluitvorming en uitvoering in een plotselinge drift heeft plaatsgevonden. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens hij [slachtoffer] heeft gedood.
3.4.2 Conclusie van de rechtbank
Op grond van de in het voorgaande weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 februari 2012 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer]door haar meermalen met een mes te steken.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
Op 25 februari 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer](geboren op [datum] 1996) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, meermalen in de hals en de rug van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. Motivering van de straf en maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, rekening houdende met de resultaten van de onderzoeken door het NIFP (locatie Pieter Baan Centrum) en psychiater Van Panhuis, die alle een verminderde toerekenbaarheid van verdachte als conclusie bevatten, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte naast een oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling geen gevangenisstraf op te leggen omdat hier geen enkel doel mee wordt gediend, terwijl het wel van belang is dat op korte termijn wordt aangevangen met de behandeling van verdachte. Verder heeft de verdediging de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de hulpverlening tekort is geschoten bij de begeleiding van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 25 februari 2012 de 15-jarige [slachtoffer]vermoord. [slachtoffer] heeft die bewuste nacht door een bizarre speling van het lot de - voor haar tot dan toe onbekende - verdachte ontmoet en zij is vervolgens uit vrije wil mee naar zijn woning gegaan om daar te kunnen slapen. Toen zij lag te slapen, voelde verdachte de drang opkomen om een willekeurig iemand iets aan te doen, welke drang hij niet heeft kunnen weerstaan. Hij heeft een mes gepakt en [slachtoffer] op gruwelijke wijze met twintig messteken om het leven gebracht. Vervolgens heeft hij haar vrijwel geheel ontkleed op straat gelegd en daar achtergelaten om, zo heeft verdachte verklaard, van haar af te komen.
Verdachte heeft [slachtoffer], die nog maar op de drempel van haar volwassenheid stond, alles ontnomen wat voor haar in haar prille leven nog in het verschiet lag. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het grootste recht dat een mens heeft, het recht op leven. Daarnaast heeft verdachte de ouders en de broer van [slachtoffer] en de grote groep vrienden en kennissen die haar lief had onbeschrijfelijk groot leed aangedaan. De pijn van het volkomen onverwachte verlies zal voor haar ouders en broer hun leven lang voelbaar blijven. De moeder van [slachtoffer] heeft in de door haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring op een heldere en krachtige wijze tot uiting gebracht welke gevolgen het overlijden van [slachtoffer] voor haar, haar man en haar zoon hebben gehad en nog zullen hebben. Niet alleen zullen zij geconfronteerd blijven met het immense gemis van alledaagse dingen, als een praatje, een glimlach, een kus, een omhelzing en zelfs een onenigheid, maar zij zullen ook verder moeten leven met de wetenschap dat zij niet zullen meemaken hoe [slachtoffer] haar talrijke toekomstdromen zou hebben nagejaagd en verwezenlijkt. Dit moet zonder meer het grootste leed zijn dat een ouder van een kind kan overkomen. Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot de schade is die verdachte met zijn handelen heeft aangericht.
Ook de samenleving is door het feit getroffen. Uit de massale media-aandacht die aan deze zaak is besteed, blijkt wel hoezeer deze moord, waarvan [slachtoffer] het willekeurige slachtoffer lijkt te zijn geweest, de samenleving heeft geschokt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een vrijheidsstraf van lange duur rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf evenwel rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer blijken uit het uittreksel van het algemeen documentatieregister (strafblad) en de over hem uitgebrachte rapporten van de deskundigen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 28 februari 2012 volgt dat verdachte in 2002 is veroordeeld voor een poging tot doodslag en dat hem voor dit feit een PIJ-maatregel is opgelegd.
Verder is verdachte onderzocht door D. Harari, psychiater, en R. Haveman, psycholoog, beiden als deskundige verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC).
Zij hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van de stoornis van Asperger. Verdachte heeft daarbij reeds jarenlang een autistisch gekleurde fascinatie met het doden van een willekeurig persoon. Een half jaar voor het delict is zijn situatie verslechterd. Zijn pogingen om aan het werk te komen liepen vast en hij voelde zich buiten de maatschappij staan. Deze omstandigheden, tezamen met zijn pestervaringen (uit het verleden), leverden hem chronische, hevige gevoelens van woede op, die zijn fascinatie mogelijk hebben gevoed. Daarnaast bezorgde het gemis aan daginvulling en dagstructuur hem veel spanning en heeft zijn middelenmisbruik een duidelijk destabiliserend effect op hem gehad. De draaglast van verdachte en zijn gevoelens van woede zijn dus toegenomen, terwijl zijn draagkracht en zijn vermogen tot zelfsturing en om problemen op te lossen vanwege zijn stoornis van Asperger zeer beperkt waren. Deze disbalans en zijn stereotype verlangen om iemand iets aan doen, hebben geresulteerd in een situatie waarin verdachte zijn handelen niet heeft kunnen sturen of beheersen. De deskundigen adviseren verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Voorts zijn zij van oordeel dat de kans groot is dat verdachte opnieuw in een vergelijkbare situatie belandt als hij niet wordt behandeld. Het recidiverisico wordt dan ook als zeer hoog geschat. De verwachting is dat verdachte zelfs na een geslaagde behandeling aangewezen zal blijven op enige vorm van hulpverlening omdat het niet waarschijnlijk is dat hij ooit in staat zal zijn om geheel zelfstandig richting te geven aan zijn leven. De deskundigen adviseren de rechtbank dan ook verdachte de (onvoorwaardelijke) maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Daarnaast heeft psychiater Van Panhuis nader onderzoek gedaan naar de vraag of verdachte kort voorafgaand aan of ten tijde van het plegen van het feit verkeerde in een toestand van dissociatie. Op grond van het ontbreken van hersenorganisch lijden, het ontbreken van een persoonlijkheidsstoornis met een vulnerabiliteit voor dissociatie en op grond van het gedrag van verdachte na het plegen van het feit komt hij tot de conclusie dat dit uitgesloten is. Van Panhuis is verder met de deskundigen van het PBC van oordeel dat bij verdachte sprake is van de stoornis van Asperger en dat het middelenmisbruik ontremmend heeft gewerkt. Het feit kan hem naar het oordeel van deze deskundige in verminderde mate worden toegerekend. Ook hij adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Verdachte dient bij voorkeur behandeld te worden in de Van Mesdagkliniek vanwege de daar aanwezige specifieke expertise op het gebied van de stoornis van Asperger.
Conclusies
De rechtbank zal de bevindingen en de conclusies van de deskundigen, die in grote lijnen met elkaar overeen komen, overnemen. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de deskundigen van het PBC en dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het door verdachte gepleegde feit hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat de aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf aanzienlijk moet worden beperkt.
Gezien de ernst van het feit en de respectloze wijze waarop verdachte na haar overlijden met [slachtoffer] is omgegaan - hetgeen verdachte in beperkte mate wel degelijk kan worden toegerekend - is, vanuit het oogpunt van vergelding en genoegdoening voor de nabestaanden, de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het verzoek van de verdediging om de hoogte van de straf te matigen omdat de hulpverlening in de zaak van verdachte zou hebben gefaald. Daargelaten dat de rechtbank niet in staat is om hier een evenwichtig oordeel over te geven, ziet zij niet in dat dit zou (kunnen) afdoen aan de verwijtbaarheid van het handelen van verdachte.
De grotendeels eensluidende bevindingen van de deskundigen en hun oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor anderen, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen maken dat de rechtbank daarnaast ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen. De problemen van verdachte zijn dusdanig ernstig dat een naar verwachting langdurige behandeling beslist noodzakelijk is. De rechtbank begrijpt dat het de voorkeur verdient dat verdachte wordt geplaatst in een kliniek waar men gespecialiseerd is in de behandeling van terbeschikkinggestelden met het syndroom van Asperger. De rechtbank kan echter slechts de wenselijkheid van plaatsing in een dergelijke omgeving onderschrijven; zij heeft geen invloed op de wijze waarop de maatregel wordt uitgevoerd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de terbeschikkingstelling aan verdachte wordt opgelegd voor een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de dwangverpleging niet gemaximeerd zal zijn.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.H. Rochat en mr. M. Knijff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met kenmerk 2012 0411994 (onderzoek 'Atalanta') van de Regiopolitie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, met bijlagen. Het proces-verbaal met bijlagen bestaat uit een Voorgeleidingsdossier (VGL), een Raadkamerdossier (RDK) en drie vervolgdossiers (VV2, VV3 en VV4), welke zijn onderverdeeld in de volgende doorgenummerde bijlagen: Overzichtsproces-verbaal (BOPV), Ambtshandelingen (BAH), Getuigen (BG), Verdachte (BV) en een aantal niet-doorgenummerde bijlagen.
2 Proces-verbaal verhoor getuige, RDK/BG, p. 14.
3 Proces-verbaal van bevindingen, RDK/BAH, p. 11-12.
4 Proces-verbaal van bevindingen, VGL/overzichtsproces-verbaal, p. 4.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige, RDK/BG, p. 33; proces-verbaal van verhoor getuige, RDK/G, p. 89-90 proces-verbaal van verhoor getuige, RDK/BG, p. 60.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige, RDK/BG, p. 49; proces-verbaal van verhoor verdachte RDK/BG, p. 26-27.
7 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2013, proces-verbaal ter terechtzitting; proces-verbaal van verhoor verdachte, VGL/BV, p. 16 en RDK/BV, p. 26; proces-verbaal bevindingen buurtonderzoek, RDK/BAH, p. 44.
8 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2013, proces-verbaal ter terechtzitting; proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Skoda-dealer, VV2/AH, p. 50; een geschrift, te weten een rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, gedateerd 29 februari 2012, opgemaakt en ondertekend door Dr. B. Kubat, Arts en patholoog, als deskundige forensische pathologie verbonden aan het NFI.
9 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2013, proces-verbaal ter terechtzitting; proces-verbaal van verhoor verdachte, VGL/BV, p. 16, 4e antwoord.
10 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2013, proces-verbaal ter terechtzitting; proces-verbaal van verhoor verdachte, VV4, BV, p. 46, 2e, 14e-16e antwoord.
11 Geschriften, te weten plattegronden, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen, VGL/BAH, p. 5 en 6.