ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
09-655201-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Den Haag in strafzaak tegen politieagent

In deze zaak is een politieagent beschuldigd van mishandeling en het opmaken van een vals proces-verbaal. De rechtbank Den Haag heeft zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen. De zitting vond plaats op 13 maart 2013, na een eerdere zitting op 29 augustus 2012 door de politierechter. De officier van justitie, mr. P.P.E. van de Rivière, stelde dat de rechtbank Den Haag niet bevoegd was, omdat de feiten zich in Rotterdam hadden afgespeeld en de rechtbank Rotterdam de juiste instantie was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.F.B. Veerman, betoogde dat het in het belang van de verdachte was dat de zaak niet in Rotterdam werd behandeld, maar de rechtbank kon zich niet aan de wet onttrekken. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de Rechterlijke Organisatie besproken en geconcludeerd dat zij niet bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar het openbaar ministerie, zodat deze opnieuw bij de rechtbank Rotterdam kan worden ingediend. De beslissing om zich onbevoegd te verklaren is genomen met inachtneming van de belangen van de verdachte, maar de rechtbank moest zich houden aan de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/655201-12
Datum uitspraak: 13 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
[adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 augustus 2012 (door de politierechter) en op 13 maart 2013 door de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.P.E. van de Rivière en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T.F.B. Veerman, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- met kracht en arm om zijn hals/nek heeft gebracht/gelegd, naar een aan de weg gelegen hekwerk heeft getrokken en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met kracht zijn gezicht en/of buik in het hekwerk met beplanting heeft geduwd, en/of,
- meermalen, althans eenmaal, bij zijn nek/hoofd en de geboeide handen heeft gegrepen/vastgehouden en met kracht (achter een auto) voorover heeft geduwd dan wel met zijn hoofd krachtig tegen de grond heeft geslagen en/of geduwd, en/of
- (achter een auto) wild heen en weer heeft getrokken, en/of
- met de knie een krachtige stoot in/tegen zijn ribbenkast, althans tegen zijn lichaam, heeft toegediend teneinde hem naar de grond te brengen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2011 te Rotterdam, in het geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede/belofte vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede/belofte heeft afgelegd,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar in een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2011 (documentcode: 1109130425.AMB), opzettelijk (geheel of ten dele) in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- gerelateerd:
- dat hij, verdachte, tegen [slachtoffer] zei dat hij mee moest lopen, hij [slachtoffer] bij zijn arm pakte en zag en voelde dat [slachtoffer] niet meeliep en zijn lichaam in een andere richting bewoog, dan waarin hij, verdachte, [slachtoffer] wilde brengen en/of
- dat hij, verdachte, getracht heeft [slachtoffer] tegen een hek te plaatsen, maar zag en voelde dat [slachtoffer] niet meewerkte aan deze handeling, waarop hij [slachtoffer] tegen het hek heeft geplaatst waardoor [slachtoffer] ten val kwam, en/of
- dat hij, verdachte, zag en voelde dat [slachtoffer] van hem weg probeerde te lopen, waarop hij [slachtoffer] verzocht heeft op zijn knieen te gaan zitten, waaraan [slachtoffer] niet voldeed, en/of
- dat hij, verdachte, [slachtoffer] (vervolgens) naar de grond heeft gebracht, waarna [slachtoffer] op de grond bleef liggen,
en/of opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verzwegen/weggelaten:
- dat hij, verdachte, met kracht een arm om de hals/nek van [slachtoffer] heeft gebracht/gelegd, hem naar een aan de weg gelegen hekwerk heeft getrokken en vervolgens meermalen, althans eenmaal, met kracht zijn gezicht en buik in het hekwerk met beplanting heeft geduwd, en/of
- dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer] bij zijn nek/hoofd en de geboeide handen heeft gegrepen/vastgehouden en hem met kracht (achter een auto) voorover heeft geduwd dan wel hem met zijn hoofd krachtig tegen de grond heeft geslagen, en/of
- dat hij, verdachte, [slachtoffer] (achter een auto) wild heen en weer heeft getrokken, en/of
- dat hij, verdachte, [slachtoffer] met de knie een krachtige stoot (in zijn ribbenkast) heeft toegediend teneinde hem naar de grond te brengen;
2. Bevoegdheid van de rechtbank
2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Den Haag onbevoegd is van de onderhavige strafzaak kennis te nemen, aangezien op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts de rechtbank Rotterdam de zaak zou mogen behandelen.
2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gezegd dat hij het zeer zou betreuren als deze rechtbank zich onbevoegd zou verklaren, aangezien het in het belang van verdachte is dat de zaak door een andere rechtbank dan die van Rotterdam wordt berecht. Voorts sleept de zaak al lang en zal een onbevoegdverklaring alleen maar tot meer vertraging leiden, waardoor het openbaar ministerie zich zou dienen te beraden op de opportuniteit van het voortzetten van de vervolging van verdachte. De raadsman merkt op dat het hem bevreemdt dat de vraag naar de bevoegdheid eerder door de politierechter bevestigend is beantwoord. Anderzijds meent hij dat hij niet anders kan bepleiten dan dat de rechtbank Den Haag onbevoegd is.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de officier van justitie en de raadsman van verdachte voorafgaand aan de zitting laten weten, dat zij haar bevoegdheid ter zitting aan de orde zou stellen.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich bewust is van de grote belangen die er voor verdachte zijn gemoeid bij een snelle afdoening van zijn zaak, te meer nu de politierechter in deze rechtbank deze al helemaal inhoudelijk heeft behandeld.
De rechtbank heeft zich echter te houden aan de wet en kan de zaak alleen behandelen als zij daartoe bevoegd is.
Artikel 2 Sv regelt de relatieve competentie van de rechtbanken, dat wil zeggen het antwoord op de vraag welke rechtbank welke zaken mag behandelen. De belangrijkste bepalende factoren zijn de plaats waar de feiten (zouden) zijn gepleegd dan wel de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
De feiten waar het in deze zaak om draait, zouden zijn gepleegd in de gemeente Rotterdam en de woonplaats van verdachte is gelegen in het arrondissement Rotterdam. De andere, bijzondere factoren die in artikel 2 Sv worden genoemd, bieden evenmin soelaas. De rechtbank Rotterdam is dus bevoegd van de feiten kennis te nemen. De politierechter van de rechtbank Den Haag was daartoe destijds niet bevoegd en heeft over zijn bevoegdheid overigens ook geen expliciete beslissing genomen.
De rechtbank heeft vervolgens, evenals de officier van justitie, gekeken of er andere mogelijkheden zijn die een bevoegdheid voor haar scheppen.
Op grond van artikel 40, tweede lid van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (WRO) zijn alle rechters tevens rechter-plaatsvervanger in de andere rechtbanken dan die, waarin ze zijn benoemd. Dat houdt echter niet in, dat Haagse rechters in Den Haag Rotterdamse zaken af kunnen doen. Den Haag en Rotterdam zijn twee aparte arrondissementen en de mogelijkheid om nevenzittingsplaatsen aan te wijzen, is per 1 januari 2013 afgeschaft.
Artikel 46a WRO regelt, dat de Minister in bepaalde gevallen een andere zittingsplaats kan aanwijzen die zaken voor een rechtbank kan afdoen, maar zo’n aanwijzing is in casu niet door de Minister gegeven.
In artikel 46b WRO is geregeld dat een rechtbank een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.
Ook dit is niet gebeurd, en gezien het korte tijdsbestek tot de zitting was het, voor zover al aan dit criterium zou zijn voldaan en de rechtbank Rotterdam inderdaad tot verwijzing zou besluiten, ook niet meer te regelen door de officier van justitie.
Er rest de rechtbank geen andere conclusie dan dat zij niet bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Het is aan het openbaar ministerie om deze eventueel opnieuw, maar dan bij de rechtbank Rotterdam, aan te brengen.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd om van de onderhavige strafzaak kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman en mr. A.M.G. van de Kragt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2013.