Rekestnummer: FA RK 13-622
Zaaknummer 435854
Datum beschikking: 25 februari 2013
Beschikking op het op 24 januari 2013 ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum],
hierna: verzoekster,
wonende te [woonplaats],
doch verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [verblijfplaats] te [plaats],
advocaat mr. M.C. Buys - Zuurmond te Den Haag.
Procedure
Verzoekster verblijft gedwongen in het psychiatrisch ziekenhuis krachtens een sedert
9 november 2012 als voorlopige machtiging geldende voorwaardelijke machtiging, verleend van 21 augustus 2012 tot en met 20 februari 2012.
Door de psychiater A. Banaei en de arts/psychiater in opleiding W. Pardoen is op
7 december 2012 dwangbehandeling aangezegd, in de vorm van dwangmedicatie.
Op 13 december 2012 is verzoekster wilsonbekwaam verklaard.
Verzoekster heeft op 14 december 2012 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten [verblijfplaats], ter verkrijging van een beslissing over haar klacht ter zake de toediening van dwangmedicatie en tegen de beslissing om haar wilsonbekwaam te verklaren. Verzoekster heeft daarbij tevens verzocht om de dwangmedicatie te schorsen.
Door de psychiater voornoemd en de arts/psychiater in opleiding voornoemd is een verweerschrift ingediend bij de Klachtencommissie.
Het verzoek tot schorsing van de dwangmedicatie is door de Klachtencommissie afgewezen op 14 december 2012 en aan verzoekster bevestigd bij brief van 19 december 2012.
De Klachtencommissie heeft 8 januari 2013 uitspraak gedaan en de klacht van verzoekster op beide onderdelen ongegrond verklaard.
De dwangmedicatie is gestart op 14 december 2012 in de vorm van depotmedicatie Cisordinol.
Verzoekster heeft via haar advocaat op 24 januari 2012 een verzoek ex artikel 41a van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) ingediend bij de rechtbank. Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de klacht terzake van de dwangmedicatie en de beslissing verzoekster wilsonbekwaam te verklaren. Verzoekster heeft daarbij verzocht om de toediening van de dwangmedicatie te schorsen.
De rechtbank heeft verzoekster op 29 januari 2013 gehoord op het verzoek tot schorsing van de dwangmedicatie, in het bijzijn van haar advocaat, en namens het ziekenhuis de psychiater
A. Neven en de arts/psychiater in opleiding W. Pardoen.
Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de behandeling van het verzoek tot schorsing is aangehouden tot 4 februari 2013.
Ter terechtzitting van 4 februari 2013 is de behandeling van het schorsingsverzoek voortgezet, in combinatie met de behandeling van de klacht tegen de dwangmedicatie en de wilsonbekwaamverklaring. Beide zaken zijn behandeld door mr. A.M.A. Keulen, voor wat betreft de klacht als rechter-commissaris.
Ter terechtzitting van 4 februari 2013 zijn verschenen: verzoekster, haar advocaat, en namens het ziekenhuis de psychiater A. Banaei, de arts/psychiater in opleiding W. Pardoen en de verpleegkundige dhr. Blokdijk. Van deze terechtzitting is eveneens een proces-verbaal opgemaakt.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 februari 2013 is het verzoek tot schorsing van de dwangmedicatie afgewezen. Thans is derhalve nog aan de orde de beoordeling van de klacht tegen de dwangmedicatie en de klacht tegen de wilsonbekwaamverklaring.
Klacht tegen de dwangmedicatie
Ingevolge artikel 38c, eerste lid, onder 1 Wet BOPZ kan dwangbehandeling plaatsvinden (a) voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen of (b) voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden. Hiermee dient te worden volstaan met de minst ingrijpende vorm van dwangbehandeling, die niet langer dan nodig wordt toegepast en die effectief moet zijn in de gegeven omstandigheden.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing tot dwangmedicatie geldende omstandigheden, op juiste wijze is voldaan aan het bepaalde in artikel 38c van de Wet Bopz en of de voortzetting van de dwangbehandeling in het licht van de op dit moment geldende omstandigheden nog voldoet aan hetgeen is bepaald in artikel 38c Wet Bopz.
De rechtbank is van oordeel dat er is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor dwangbehandeling.
Uit de stukken, waaronder het behandelplan, het verweerschrift van het ziekenhuis, en het verhandelde ter terechtzitting van 29 januari 2013 en van 4 februari 2013 volgt dat bij verzoekster sprake is van een geestelijke stoornis, te weten van een schizoaffectieve stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is bij verzoekster sprake van middelengebruik. Verzoekster is sinds 2002 in behandeling bij het Centrum Dubbele Problematiek (CDP) en jarenlang succesvol behandeld met Risperdal. In 2010 heeft verzoekster eigenmachtig besloten tot afbouw van Risperdal. Volgens het ziekenhuis verslechterde de situatie van verzoekster daardoor. In februari 2012 is verzoekster opgenomen met een voorlopige machtiging in minuut in verband met een manisch psychotisch toestandsbeeld waardoor gevaar voor zelfverwaarlozing bestond. In juni 2012 volgde opnieuw opname. Tijdens de opnames van verzoekster heeft voortdurend de medicatie (antipsychotica) ter discussie gestaan. Met verzoekster zijn in het kader van een voorwaardelijke machtiging afspraken gemaakt over het gebruik van Abilify. Verzoekster bleek in toenemende mate niet in staat om zich aan de voorwaarden, waaronder het medicijngebruik te houden, hetgeen heeft geresulteerd in opname in het kader van conversie op 14 november 2012. Verzoekster was bij opname volgens het ziekenhuis ernstig ontremd en niet te corrigeren. Er was bij verzoekster sprake van door haar ziekte veroorzaakt gevaar, in de vorm van ernstige zelfverwaarlozing en uitputting. Bij heropname was sprake van psychotische belevingen. Met verzoekster is ondanks meerdere pogingen op geen enkele wijze overleg mogelijk gebleken over behandeling. Verzoekster is eind november 2012 een week ongeoorloofd afwezig geweest. Er bestond geen reëel vooruitzicht op een situatie waarin verzoekster vrijwillig bereid zou zijn medicatie te nemen. Er is gekeken naar oraal te nemen medicatie zonder de door verzoekster gevreesde bijwerkingen, maar daartoe was verzoekster niet bereid. Gelet op verzoeksters ziektebeeld was voorts niet te verwachten dat het psychiatrisch beeld zonder medicatie zou verbeteren, maar juist zou verslechteren.
Nadat eerst is gepoogd om via de wilsonbekwaamverklaring overleg over de behandeling met een vertegenwoordiger van verzoekster te kunnen voeren, werd de situatie van verzoekster zo nijpend, - verzoekster is ook gesepareerd geweest - dat besloten is tot dwangmedicatie, aldus het ziekenhuis.
Gezien het voorgaande, het verhandelde ter zitting en op basis van de voorliggende stukken is de rechtbank van oordeel dat - anders dan verzoekster stelt - bij verzoekster sprake is van een stoornis van de geestvermogens welke stoornis gevaar voor verzoekster doet veroorzaken, namelijk het gevaar van ernstige zelfverwaarlozing en uitputting.
Verzoekster bleek in het geheel niet bereid mee te werken aan behandeling. Verzoekster blijft zich op het standpunt stellen dat zij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft, waardoor vrijwillige medicatie-toediening niet mogelijk is.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat dwangmedicatie noodzakelijk is. Immers, zonder inzet van dwangmedicatie is het de verwachting dat er een langdurig en uitzichtloos verblijf in de kliniek zal volgen, terwijl door inzet van dwangmedicatie de verwachting bestaat dat verzoekster, als zij goed is ingesteld op medicatie, weer zelfstandig zal kunnen functioneren en dat ambulante begeleiding op termijn weer mogelijk wordt. Voorts is door zowel de psychiater als de psychiater in opleiding verklaard dat de medicatie aanslaat, dat verzoekster sindsdien rustiger is geworden en beter slaapt. Met verzoekster is gezocht naar een vorm van medicatie die het meest aansluit bij haar huidige behoefte en die in depotvorm kan worden aangeboden.
De rechtbank is van oordeel dat het ziekenhuis aldus de beginselen van subsidiariteit, effectiviteit en proportionaliteit niet heeft geschonden.
De rechtbank zal de klacht tegen de beslissing tot dwangmedicatie ongegrond verklaren.
Klacht tegen de wilsonbekwaamheid
Ingevolge artikel 38a, eerste lid, Wet BOPZ wordt zo spoedig mogelijk na de opname van een patiënt een behandelplan opgemaakt. Volgens de behandelaars van verzoekster was er, ten tijde van en na haar opname op 14 november 2012, - gelet op de hiervoor reeds weergegeven omstandigheden - geen mogelijkheid om met verzoekster een behandelplan op te stellen, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij op 13 december 2012 wilsonbekwaam is verklaard met betrekking tot beslissingen over haar behandeling, in het bijzonder de noodzaak van medicatie. Naar de rechtbank begrijpt, was het de bedoeling van het ziekenhuis om op deze wijze met een vertegenwoordiger van verzoekster overleg te kunnen voeren over het behandelpan. De bedoeling was dat met behulp van de wettelijk vertegenwoordiger verder overleg over het behandelplan en de medicatie zou worden gevoerd, om verzoekster alsnog te motiveren tot vrijwillige medicatie. Namens het ziekenhuis is gesteld dat dit overleg evenwel niet kon worden afgewacht omdat verzoeksters toestand snel verslechterde waarna de aangezegde dwangbehandeling is gestart. Inmiddels treedt een vriendin van verzoekster op als vertegenwoordiger, met wie het behandelplan eveneens wordt besproken.
Volgens het ziekenhuis moet verzoekster op dit moment in ieder geval nog wilsonbekwaam worden geacht ten aanzien van de te volgen behandeling, nu zij nog steeds geen blijk geeft van ziekte-inzicht en niet op adequate wijze beslissingen kan nemen over haar behandeling en medicatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 38 lid 4 van de Wet Bopz, is er sprake van wilsonbekwaamheid in de zin van voornoemde wet als de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke afweging te komen van zijn belangen terzake van de voorgestelde behandeling. Hiervan kan sprake zijn als betrokkene er geen blijk van geeft de op zijn bevattingsvermogen afgestemde informatie te begrijpen. Het gaat dan om informatie over de aard van zijn gezondheidstoestand, de aard en het doel van de behandeling, de aard en het doel van eventuele alternatieven, de gevolgen van de behandeling en de gevolgen van eventueel niet behandelen.
Gezien het voorgaande, het verhandelde ter zitting en op basis van de voorliggende stukken is de rechtbank van oordeel dat het ziekenhuis in het onderhavige geval op zichzelf terecht heeft beslist dat verzoekster op 13 december 2012 wilsonbekwaam was. Uit de stukken blijkt dat verzoekster geen ziektebesef of - inzicht heeft en geen enkel inzicht in haar eigen situatie, zodat zij ten tijde van het opstellen van het behandelingsplan niet voldoende in staat was haar wil te bepalen.
De rechtbank overweegt dat met de beslissing tot wilsonbekwaamverklaring geen afbreuk is gedaan aan het uitgangspunt van de wet Bopz, dat behandeling in beginsel vrijwillig is. Immers, ook indien met een vertegenwoordiger van de patiënt overeenstemming over het behandelingsplan is bereikt, kan de behandeling niet worden toegepast indien de patiënt zich daartegen verzet. Het is juist daarom dat het ziekenhuis een afzonderlijke beslissing tot dwangbehandeling heeft genomen, waarover in het hier bovenstaande reeds is beslist.
De rechtbank is voorts van oordeel dat wilsonbekwaamheid in de tijd als wisselend kan worden beoordeeld. Het al dan niet bestaan van wilsonbekwaamheid moet zoveel mogelijk worden beoordeeld per concrete beslissing. Bovendien is het uitgangspunt dat de betrokken patiënt in beginsel als wilsbekwaam moet worden beschouwd, tenzij het tegendeel onomstotelijk vast staat. De rechtbank ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om de klacht van verzoekster ook te beoordelen in het licht van de huidige stand van zaken, nu het ziekenhuis immers stelt dat verzoekster ook thans nog als wilsonbekwaam moet worden beschouwd.
De rechtbank acht verzoekster thans niet (langer) wilsonbekwaam. Uit het verhandelde ter zitting blijkt wel dat verzoekster geen ziekte-inzicht heeft, en het ook niet eens is met de visie van het ziekenhuis op de noodzaak en aard van de behandeling. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat verzoekster thans ieder bevattingsvermogen ontbeert en de aan haar gegeven informatie in het geheel niet begrijpt. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat ter terechtzitting namens het ziekenhuis naar voren is gebracht dat het beter gaat met verzoekster, dat zij ook beter beslissingen kan nemen, zij het dat zij nog steeds een wisselend beeld vertoont. Zij wordt in de gelegenheid gesteld om mee te beslissen over flankerende medicatie. Dat verzoekster nog steeds de discussie daarover aangaat, maakt haar evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet wilsonbekwaam.
De klacht van verzoekster zal dan ook deels ongegrond en deels gegrond worden verklaard.
Beslissing:
verklaart de klacht van verzoekster tegen de dwangmedicatie ongegrond;
verklaart de klacht van verzoekster tegen de wilsonbekwaamverklaring
- ongegrond voor zover zij ziet op de periode van 13 december 2012 tot heden;
- en voor het overige gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M.D. de Jong, S.M. Borkent en A.M.A. Keulen, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2013.