Rekestnummer: JE RK 13-384
Zaaknummer: C/09/436989
Datum beschikking: 26 februari 2013
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op het op 11 februari 2013 ingekomen verzoekschrift van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg [plaats] (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats];
kind van:
[de moeder],
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarige verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift, met als bijlage het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg d.d. 6 februari 2013.
Op 26 februari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
mevrouw C.N. Badri namens Bureau Jeugdzorg,
de moeder, bijgestaan door mr. Q.Overeijnder.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 19 maart 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 1 april 2012 tot 1 maart 2013.
Voorts heeft de kinderrechter bij voormelde beschikking de aan Bureau Jeugdzorg gegeven machtiging om voornoemde minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 1 april 2012 tot 1 maart 2013.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Mevrouw Badri heeft het verzoek gehandhaafd. De minderjarige is al twee jaar uithuis geplaatst en het traject om de minderjarige bij de moeder terug te plaatsen is vanwege diverse incidenten niet afgerond. Het afgelopen jaar is wel gekeken naar de mogelijkheid om de voogdij op te dragen aan Bureau Jeugdzorg, maar Bureau Jeugdzorg wil de ontwikkeling van de moeder en de minderjarige afwachten. Van de moeder wordt verwacht dat zij inzicht toont in de problematiek van de minderjarige. Het perspectief van de minderjarige ligt in het komende jaar bij de pleegouders.
Mr. Overeijnder heeft aangevoerd dat bij de vorige zitting is gezegd dat bekeken moest worden wat het perspectief bij de moeder is en moest een eventuele terugplaatsing beoordeeld worden. De moeder doet alles om haar zaken op orde te krijgen en vraagt zich af aan welke voorwaarden zijn nog meer moet voldoen om de minderjarige bij haar geplaatst te krijgen. Daarnaast is de omgang tussen de moeder en de minderjarige niet uitgebreid: de moeder heeft nog steeds maar twee uur per twee weken begeleid contact met de minderjarige en dat draagt niet bij tot een goede hechting tussen hen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de minderjarige door het verleden een beschadigd kind is, dat specifieke zorg nodig heeft. Daarbij is de vraag of de moeder die specifieke zorg kan bieden. Aan de moeder dient duidelijk te worden gemaakt of een terugplaatsing reëel is, en zo ja, onder welke voorwaarden. Hierbij wordt van de gezinsvoogd verwacht dat zij het belang van de minderjarige voorop stelt. Indien een terugplaatsing volgens Bureau Jeugdzorg niet aan de orde is, zal een onderzoek naar een verderstrekkende matregel moeten worden aangevraagd bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg [plaats], zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg [plaats] verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 6 februari 2013.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2013, in tegenwoordigheid van F.M. Coppens als griffier.