Team handel - voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: C/09/435148 / KG ZA 13-48
Vonnis in kort geding van 22 februari 2013
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.J.L. Heukels te Haarlem,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid & Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
[eiser] heeft de Staat op 23 januari 2013 doen dagvaarden om op 19 februari 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum ook behandeld. Op 22 februari 2013 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 februari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [eiser] wordt verdacht van vernieling door met een wapen (luchtbuks) op een deur te schieten (artikel 350 lid 1 Sr) en verboden bezit van een aantal wapens en munitie als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie (Wwm) en als bedoeld in artikel 13 lid 1 Wwm.
2.2. Op 13 augustus 2012 heeft de rechter-commissaris de bewaring van [eiser] bevolen voor de duur van 14 dagen. Hiertoe heeft de rechter-commissaris onder meer overwogen “dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, nu aannemelijk is dat de verdachte tot het vermoedelijk begane feit is gekomen onder invloed van psycho- en/of sociale problemen, waarvoor thans nog geen oplossing is gevonden;”
2.3. Op 22 augustus 2012 heeft de rechtbank Haarlem de gevangenhouding van [eiser] bevolen voor de duur van 30 dagen, hiertoe onder meer overwegende “dat de rechtbank na onderzoek is gebleken dat de verdenking, bezwaren en gronden, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben geleid, ook thans nog bestaan;”
2.4. Bij brief van 7 september 2012 heeft mr. Heukels om schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevanghouding van [eiser] zal worden verlengd. Ter zitting van 19 september 2012 heeft de rechtbank het verzoek om schorsing resp. de vordering tot verlenging van de gevangenhouding behandeld.
2.5. Bij beslissing van 19 september 2012 heeft de rechtbank de verlenging van de gevanghouding bevolen voor de duur van 60 dagen. Daarnaast heeft de rechtbank met ingang van 20 september 2012 de voorlopige hechtenis geschorst, onder oplegging van onder meer de voorwaarde dat [eiser] zal meewerken aan de totstandkoming van een reclasseringsrapportage waardoor nader onderzoek kan plaatsvinden naar de mogelijkheid en gewenstheid van begeleiding en/of het volgen van (gedrags)interventies. Aan de beslis¬sing tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank onder meer ten grondslag gelegd dat “enerzijds de in het bevel tot gevangenhouding bedoelde verdenking, bezwaren en gronden ook thans nog aanwezig zijn en dat anderzijds de persoonlijke omstandigheden van verdachte gronden opleveren welke aanleiding geven tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, wanneer aan na te melden, daaraan te verbinden voorwaarden, wordt voldaan.”
2.6. Op 23 november 2012 is de inhoudelijke behandeling van de strafzaak jegens [eiser] aangevangen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht om aanhouding van de behandeling en verwijzing naar de rechter-commissaris voor benoeming van gedrags¬deskundigen. Het proces-verbaal vermeldt over dit verzoek onder meer het volgende:
“Ik wijs op het voortgangsverslag opgemaakt door [A] van de GGZ reclassering Palier in Haarlem. In dit verslag wordt aangegeven dat verdachte een map heeft overhandigd aan de reclassering, alsmede aan de politie en zijn raadsman, waarin hij probeert een goed beeld te geven over zijn persoonlijkheid en belevingswereld.
Hierover zijn gesprekken gevoerd tussen de reclassering en verdachte. Ondanks dat verdachte zowel in voornoemde map als tijdens de meldplichtcontacten aangeeft geen gevaar voor zichzelf of anderen te zijn, is hierover wel zorg ontstaan bij de reclassering.
Ik deel die zorg.
Er zijn vermoedens van achterliggende psychische of psychiatrische problematiek en een mogelijk gevaarsrisico. Het plan van de reclassering dat er nu ligt is onvoldoende voor een inhoudelijke behandeling op zitting. Er dient eerst te worden gekeken naar de mogelijke psychiatrische problemen van verdachte en de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.”
2.7. Ter zitting heeft de rechtbank de reclasseringsmedewerkster mevrouw [A] als getuige gehoord. Zij verklaarde onder meer dat volgens haar verder onderzoek moet worden gedaan naar de persoonlijkheidsproblematiek van [eiser] en dat hiervoor een NIFP-rapportage aangewezen lijkt. Vervolgens heeft de rechtbank [eiser] gehoord over de vordering tot aanhouding van de officier van justitie. [eiser] verklaarde onder meer dat hij niet wenste mee te werken aan een gedragskundig onderzoek. Na een korte schorsing voor overleg met mr. Heukels, verklaarde laatstgenoemde onder meer dat [eiser] een langere bedenktijd wenste over de vordering tot het opstellen van gedrags¬kundigenrapportages om dit te bespreken met een, niet juridische, externe deskundige en te bekijken wat de eventuele gevolgen zijn wanneer hij medewerking toezegt.
2.8. Na een korte onderbreking voor beraad heeft de rechtbank onder meer het volgende beslist:
“De rechtbank beslist, gehoord de officier van justitie, verdachte en de raadsman, dat het onderzoek ter terechtzitting - in het belang daarvan - wordt geschorst tot de terechtzitting van 18 april 2013 om 9.00 uur.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde een zogeheten consultbrief, door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (N1FP) te doen opmaken omtrent de (persoon van) verdachte, waarbij het NIFP een voorstel wordt verzocht te doen naar de vraag welke gedragsdeskundige(n) van belang is/zijn voor het opmaken van rapportage(s). De rechtbank acht zulke gedragsdeskundigenrapportage noodzakelijk om een goed oordeel te kunnen vormen omtrent de persoon van verdachte, de omstandigheden, de toerekenbaarheid, eventuele risico’s en afdoeningsmodaliteiten.
De rechtbank bepaalt daarbij dat de schorsingsvoorwaarden zoals gesteld in de beschikking van deze rechtbank van 19 september 2012 worden gewijzigd in dier voege, dat verdachte, naast de reeds gestelde voorwaarden, ook zal meewerken aan de totstandkoming van rapportage(s) van gedragsdeskundige(n).
Deze beschikking is afzonderlijk geminuteerd.
De rechtbank merkt daarbij op dat wanneer verdachte weigert mee te werken aan de
totstandkoming van de hier bedoelde gedragsdeskundigen rapportages, de schorsing zal worden opgeheven.”
2.9. Deze beslissing heeft de rechtbank vastgelegd in een beschikking van 27 november 2012. Hiertegen heeft [eiser] beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Bij brieven van 30 november en 21 december 2012 heeft mr. Heukels de gronden van het hoger beroep toegelicht. Bij beschikking van 27 december 2012 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, aangezien er op grond van artikel 87 Wetboek van Strafvordering tegen een beschikking tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden geen hoger beroep mogelijk is.
Het hof overweegt daarbij dat aan verdachte de mogelijkheid openstaat om wijziging van de schorsingsvoorwaarden te verzoeken bij de rechtbank, zodat er geen reden is tot doorbreking van het appelverbod.”
2.10. Tegen deze beschikking van het hof heeft [eiser] op 28 december 2012 beroep in cassatie ingesteld. Hierop had de Hoge Raad op 19 februari 2013 nog niet beslist.
2.11. Op 8 januari 2013 is [eiser] verschenen op een afspraak bij het NIFP. Het NIFP heeft bij brief van 29 januari 2013 aan de rechter-commissaris geadviseerd [eiser] multidisciplinair te laten onderzoeken ten behoeve van rapportage door een psychiater en een psycholoog. De rechter-commissaris heeft hierop op 4 februari 2013 het NIFP verzocht een psychiater voor te dragen voor het opstellen van een rapportage over [eiser].
2.12. Nadien heeft de reclasseringswerker van [eiser] aan de officier van justitie bericht dat [eiser] heeft besloten niet langer mee te werken aan onderzoek ten behoeve van rapportage door het NIFP. De officier van justitie had op 19 februari 2013 nog geen beslissing genomen over een vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis als bedoeld in artikel 84 Sv.
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter:
I primair:
de Staat (meer speciaal het openbaar ministerie) onmiddellijk dan wel binnen een dag binnen een dag na betekening van het vonnis verbiedt om, in het geval dat [eiser] niet voldoet aan de door de rechtbank Haarlem in de beschikking van (zo begrijpt de voorzieningenrechter) 27 november 2012 opgenomen schorsings¬voorwaarde van het verlenen van mede¬werking aan onderzoek en rapportage door (een) gedragsdeskundige(n), [eiser] (te doen) aan (te) houden en in voorlopige hechtenis te (doen) plaatsen op de grond dat hij deze schorsingsvoorwaarde van medewerking aan dergelijk onderzoek en rapportage niet nakomt;
II subsidiair:
indien de Hoge Raad [eiser] in zijn cassatieberoep niet ontvankelijk mocht verklaren: de Staat (meer speciaal het openbaar ministerie) onmiddellijk dan wel binnen een dag na betekening van het vonnis, verbiedt totdat er een definitief oordeel van het EHRM is in een door [eiser] tegen deze niet ontvanke¬lijkheidverklaring ingediende klacht bij het EHRM, omtrent de schendingen van de artikelen 5 en 6 van het EVRM en de leemte in de wet - dat hoger beroep is uitgesloten ondanks schending van de artikelen 5 en 6 EVRM -, alsmede het tekort schieten van de betrokken rechters ten aanzien van hun positieve verplichtingen op grond van het EVRM om actief op te treden om burgers te beschermen tegen inbreuken op een grondrecht en die bescherming ook effectief te laten zijn, in het geval dat [eiser] niet voldoet aan de door de rechtbank Haarlem in de beschikking van 27 november 2012 opgenomen schorsingsvoorwaarde van het verlenen van medewerking aan onderzoek en rapportage door (een) gedrags¬deskundige(n), [eiser] (te doen) aan (te) houden en in voorlopige hechtenis te (doen) plaatsen op de grond dat hij deze schorsingsvoorwaarde van medewerking aan dergelijk onderzoek en rapportage niet nakomt;
III uiterst subsidiair:
de Staat (meer speciaal het openbaar ministerie) onmiddellijk dan wel binnen een dag na betekening van het vonnis te verbiedt om zolang de Hoge Raad nog geen definitief oordeel heeft gegeven over het door [eiser] op 28 december 2012 ingestelde cassatieberoep, in het geval dat [eiser] niet voldoet aan de door de rechtbank Haarlem in de beschikking van 27 november 2012 opgenomen schor¬sings¬voorwaarde van het verlenen van medewerking aan onder¬zoek en rapportage door (een) gedragsdeskundige(n), [eiser] (te doen) aan (te) houden en in voorlopige hechtenis te (doen) plaatsen op de grond dat hij deze schorsings¬voorwaarde van medewerking aan dergelijk onderzoek en rapportage niet nakomt;
IV de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
3.2.1. De beschikking van 27 november 2012 van de rechtbank Haarlem is strijdig met de artikelen 5 en 6 EVRM en daarmee onrechtmatig jegens [eiser]. De rechtbank Haarlem had tenminste hoor- en wederhoor moeten toepassen over haar voornemen om ambtshalve de voorwaarden tot schorsing van de voorlopige hechtenis te verzwaren met de voorwaarde van het verlenen van mede¬werking aan onderzoek en rapportage door (een) gedrags¬deskundige(n). Ter zitting van 23 november 2012 is over een dergelijk onderzoek wel gesproken, maar [eiser] wilde daarover toen nog nadenken. Bovendien werd hij met de ambtshalve beslissing ge¬dwongen om mee te werken aan psychisch onderzoek, hetgeen in strijd is met artikel 5 EVRM. De voorwaarde om mee te werken aan zo’n onderzoek past niet binnen de moge¬lijkheden die artikel 5 EVRM geeft voor vrijheidsontneming. Voorts heeft de rechtbank Haarlem haar beschikking niet nader gemotiveerd dan dat zij daarvoor “termen aanwezig” acht. Die motivering is ontoereikend en daarom in strijd met artikel 24 lid 1 Sv.
3.2.2. Anders dan voor de officier van justitie, stond ingevolge artikel 445 Sv voor [eiser] geen rechtsmiddel open tegen de beschikking van 27 november 2012, ook niet nu er sprake was van schending van de artikelen 5 en/of 6 EVRM. Dat is een leemte in de wet althans een ongeoorloofd verschil in de rechtsposities van de betrokkenen in de strafrechte¬lijke procedure en is ook in strijd met artikel 6 EVRM.
3.2.3. Uit de beschikking van het hof van 27 december 2012 blijkt niet dat zij, ondanks dat [eiser] zich hierop heeft beroepen, de jurisprudentie over de doorbraakleer van de Hoge Raad (HR 28 september 2012, LJN: BX0598) bij haar beslissing heeft betrokken. Daarmee heeft het hof zelf de artikelen 5 en 6 EVRM geschonden. Om die reden heeft Jonger¬ling cassatieberoep ingesteld. Aangezien deze procedure enige tijd zal duren, is een voorlopige voorziening noodzakelijk. [eiser] heeft hierbij spoedeisend belang omdat hij, indien hij weigert mee te werken aan het onderzoek naar zijn psychische gesteldheid, op last van de officier van justitie weer in voorlopige hechtenis kan worden genomen.
3.3. De Staat heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De Staat heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen, omdat voor hem een met voldoende waarborgen omklede strafrechtelijke rechtsgang openstaat.
4.2. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het stelsel van straf¬rechtelijke rechtsmiddelen is een gesloten stelsel. Dit betekent dat een strafrechtelijke beslissing alleen kan worden aangevochten als de strafwet daartoe de mogelijkheden biedt. Voor wat betreft de rol van de voorzieningenrechter als restrechter heeft te gelden dat de aanwijzing van de strafrechter als bevoegde rechter of van een speciale strafrechtelijke rechtsgang de voorzieningenrechter niet onbevoegd maakt. Een eiser dient echter in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wanneer de aangewezen rechter of rechts¬gang voldoende rechtsbescherming biedt. Hiertoe wordt vereist dat in spoedeisende gevallen een met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang openstaat waarin de eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500).
4.3. De vorderingen van [eiser] houden in wezen in dat de voorzieningenrechter de voorwaarde tot medewerking aan het onderzoek en de rapportage door de gedrags¬deskundige(n) opheft, althans opschort. Zowel de vraag onder welke bijzondere voor¬waarden de voorlopige hechtenis kan worden geschorst als de vraag of de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, dient in het stelsel van straf¬vordering door de strafrechter te wor¬den beantwoord. In dit geval kan [eiser] op ieder moment een verzoek indienen tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden (artikel 81 Sv), zoals het hof in zijn beslissing van 27 december 2012 heeft overwogen. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat de strafrechter bij een zodanig verzoek de door [eiser] gestelde schending van het EVRM in zijn beoordeling kan betrekken, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt [eiser] zich echter op het standpunt dat deze rechtsgang voor hem niet met voldoende waarborgen is omkleed, omdat de rechtbank Noord-Holland de beschikking van 27 november 2012 heeft gewezen en daarom niet onafhankelijk, onpartijdig en niet-vooringenomen is. De voorzieningen¬rechter volgt [eiser] op dit punt niet. Mocht hij van oordeel zijn dat de rechters die zijn verzoek om wijziging van de schorsingvoorwaarden behandelen niet onafhankelijk of onpar¬tijdig zijn of vooringenomen zijn, staat hem het middel van wraking ten dienste.
4.4. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, kan [eiser] zijn bezwaren tegen de voorwaarde tot medewerking aan het onderzoek en de rapportage door de gedrags¬deskundige(n) ook bij de strafrechter aan de orde stellen nadat de officier van justitie op grond van artikel 84 Sv de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gevorderd of nadat [eiser] ingevolge artikel 69 Sv een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft ingesteld.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in dit geval niet als restrechter kan dienen, zodat [eiser] niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen.
4.6. Bij deze uitkomst past dat [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.405,--, waarvan € 589,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat;
5.3. verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.