ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/4886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid van borgsom in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser, die de Indonesische nationaliteit bezit en op 28 april 1971 is geboren, heeft op 16 februari 2013 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tijdens de zitting op 27 februari 2013, waar hij via telehoren werd gehoord, voorgesteld om een borgsom van € 3.000,- te storten als alternatief voor de maatregel van bewaring. Verweerder heeft echter niet voldoende onderbouwd waarom dit voorstel niet haalbaar zou zijn.

De rechtbank heeft op 4 maart 2013 het onderzoek heropend om verweerder de kans te geven om in te gaan op het aanbod van eiser. Na verdere correspondentie tussen partijen hebben zij toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens de zaak gesloten en zich gebogen over de vraag of de maatregel van bewaring in dit geval gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het storten van een borgsom, in combinatie met een meldplicht, geen realistisch alternatief voor de bewaring zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen reden heeft om zich aan het toezicht te onttrekken, gezien het feit dat hij al zijn geld in contanten heeft en geen bankrekening heeft. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de maatregel opgeheven dient te worden met ingang van 12 maart 2013.

Daarnaast heeft de rechtbank eiser schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 13 dagen, ter hoogte van € 1.040,-, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 944,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 maart 2013 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 13/4886
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. J.E.. Hamman,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. E. S.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 februari 2013 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Eiser is door middel van telehoren door de rechtbank gehoord op zijn detentielocatie en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw Ong Tan, tolk in de Indonesische taal.
Op 4 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen om (nader) in te gaan op het ter zitting door eiser gedane aanbod om een borgsom te storten. Verweerder heeft hier bij faxbericht van 7 maart 2013 op gereageerd en eiser heeft vervolgens op 8 maart 2013 gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak af te doen buiten nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op 28 april 1971 en de Indonesische nationaliteit te bezitten.
2. Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3.1. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat de openbare orde zulks vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat is gebleken uit de feiten of omstandigheden dat eiser:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vreemdelingenbesluit 2000; en
c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft..
3.2. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder kan volstaan met een lichter middel dan de bewaring. Hij zou een borgsom kunnen storten en gecombineerd met een eventuele meldplicht kan hij hiermee zijn terugkeer garanderen. Eiser heeft in dit verband gewezen op het rapport van de Nationale Ombudsman uit 2012 over vreemdelingenbewaring, waarin wordt gepleit voor alternatieven voor de bewaring zoals een meldplicht of een borgsom.
3.3. Verweerder stelt dat hij geen aanleiding ziet voor het opleggen van een lichter middel en verwijst daarbij naar de gronden van de bewaring en stelt dat eiser buiten de rechtsregels voor verblijf hier gedurende meer dan tien jaar heeft verbleven. Voorts wijst verweerder op de verschillende verklaringen die eiser heeft afgelegd voorafgaand en tijdens zijn bewaring. Ten slotte acht verweerder van belang dat eiser op korte termijn, in de tweede of derde week van maart, zal kunnen worden uitgezet.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1. Op de vraag hoeveel geld hij bezit, heeft eiser geantwoord dat hij € 3000,- bezit en dat dit contant in zijn fouillering zit omdat hij geen bankrekening heeft. De rechtbank heeft geen reden om aan dit deel van eisers verklaring te twijfelen. Nu € 3000,- al het geld is dat eiser bezit, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat eiser zich - ondanks de door verweerder genoemde omstandigheden - in het onderhavige geval zal ontrekken aan het toezicht dan wel zijn uitzetting zal belemmeren wanneer hij, (een substantieel deel van) genoemd bedrag als borg zal storten. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom in het geval van eiser het storten van een borgsom, gekoppeld aan een meldplicht, geen haalbaar en realistisch alternatief voor de bewaring is.
4.2. Gelet op het bovenstaande kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat geen lichter middel kon worden toegepast.
4.3. Nu eiser eerst ter zitting heeft aangeboden een borgsom te storten, is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 27 februari 2013 in strijd is met de Vw 2000 bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
4.4. Het beroep is dus gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 12 maart 2013.
4.5. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 27 februari 2013 tot 12 maart 2013) ten bedrage van 13 x € 80,- = € 1.040,-.
4.6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 maart 2013;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1040,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.