Rekestnummer: JE RK 12-1365
Zaaknummer: C/09/419116
Datum beschikking: 23 januari 2013
Beroep tegen wijziging verblijfplaats ex artikel 1:263, lid 2, sub c BW
Beschikking op het op 10 mei 2012 ingekomen verzoekschrift van:
[persoon 1] en [persoon 2],
de pleegouders van na te melden minderjarige,
wonende te [plaats A].
Het verzoek heeft betrekking op de minderjarige:
- [persoon 3], geboren op [datum] 2007 te [plaats B].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden
(verder: Bureau Jeugdzorg),
[persoon 4],
de moeder,
wonende te [plaats B],
advocaat: mr. R.M.L. Theelen.
Procedure
Bij beslissing d.d. 12 juni 2012 is de behandeling van het verzoek pro forma aangehouden tot de terechtzitting van 1 oktober 2012.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- bovenvermelde beslissing d.d. 12 juni 2012, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), gedateerd
13 september 2012, ingekomen ter griffie op 14 september 2012;
- een brief van de Raad, gedateerd 19 november 2012, ingekomen ter griffie op
20 november 2012
- een brief van de Raad, gedateerd 15 januari 2013, ingekomen ter griffie op 16 januari 2013, met als bijlage het rapport Raadsonderzoek civiele zaken d.d. 15 januari 2013, eveneens voorzien van bijlagen;
- de brief van de pleegouders aan de rechtbank, gedateerd 16 januari 2013, ingekomen ter griffie op 17 januari 2013;
- een faxbericht van de Raad, ingekomen ter griffie op 18 januari 2013, met als bijlage een reactie van de moeder op bovenvermeld Raadsrapport.
De behandeling van het verzoek is enkele malen uitgesteld omdat het rapport Raadsonderzoek civiele zaken nog niet was afgerond. De kinderrechter heeft de zaak intern verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Op 21 januari 2013 is de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de pleegmoeder;
- de moeder, bijgestaan door haar zus en haar advocaat, mr. R.M.L. Theelen;
- mevrouw C.N. Badri, namens Bureau Jeugdzorg;
- mevrouw E.K.M. Bakker, namens de Raad;
- mevrouw M. van der Waals, werkzaam bij Jeugdformaat, afdeling pleegzorg;
- mevrouw [persoon 5], weekendpleegmoeder van de minderjarige.
Feiten
- De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 23 juli 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 28 juli 2012 tot 28 juli 2013, met behoud van Bureau Jeugdzorg als de stichting die de ondertoezichtstelling uitvoert.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 23 juli 2012 de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging voornoemde minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 28 juli 2012 tot 1 november 2012.
- De minderjarige verblijft thans met instemming van de moeder feitelijk bij de pleegouders.
- Bureau Jeugdzorg heeft het besluit genomen tot geleidelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder en heeft op 24 april 2012 afwijzend beslist op het verzoek van de pleegouders om af te zien van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Tegen die beslissing hebben de pleegouders beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de pleegouders strekt ertoe Bureau Jeugdzorg op te dragen af te zien van de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige.
Bureau Jeugdzorg heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Namens de moeder is eveneens verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
De pleegvader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch is vanwege gezondheidsredenen niet verschenen.
Onder verwijzing naar bovenvermelde brief d.d. 16 januari 2013 heeft de pleegmoeder het verzoek Bureau Jeugdzorg op te dragen af te zien van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige, gehandhaafd. Zij heeft benadrukt dat de minderjarige erg aan de pleegouders is gehecht en dat zij een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder niet in zijn belang acht. De pleegmoeder heeft daartoe aangevoerd dat de minderjarige onvoldoende is voorbereid op een dergelijke terugplaatsing, dat hij met angsten zit en dat de door Bureau Jeugdzorg voorgestelde wijziging van de verblijfplaats niet veilig voor hem is. Bureau Jeugdzorg is niet zorgvuldig in de werkwijze met betrekking tot een terugplaatsing. Een eventuele terugplaatsing zal een lange tijd in beslag nemen en zeer zorgvuldig plaats moeten vinden. De pleegmoeder heeft voorts erkend dat de samenwerking tussen haar en de moeder gespannen verloopt en dat het in het belang is van de minderjarige dat hierin verbetering komt.
Onder verwijzing naar de inhoud van bovenvermeld Raadsrapport heeft de Raad medegedeeld dat, hoewel de minderjarige goed af is in zowel het pleeggezin als bij de moeder, een plaatsing bij de moeder en de overige gezinsleden de voorkeur verdient. De Raad heeft benadrukt dat het in het belang is van de minderjarige, die gebukt gaat onder een loyaliteitsconflict, dat de pleegouders en de moeder goed samenwerken. Voorts heeft hij aangegeven dat de minderjarige, in verband met de hechting aan de pleegouders, niet met onmiddellijke ingang bij de moeder kan worden geplaatst. Intensieve begeleiding en een geleidelijke overplaatsing zijn noodzakelijk om één en ander goed te laten verlopen. Daarom heeft de Raad geadviseerd de definitieve terugplaatsing plaats te laten vinden aan het begin van het schooljaar 2014-2015. De begeleiding van Bureau Jeugdzorg gedurende het terugplaatsingstraject is onontbeerlijk, aldus de Raad.
Bureau Jeugdzorg heeft gepersisteerd bij het standpunt dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder aan de orde is. Daarbij is aangegeven dat een lang terugplaatsingstraject negatief zou zijn voor de minderjarige en dat Bureau Jeugdzorg een terugplaatsingstraject van een half jaar tot driekwart jaar voldoende acht.
Mr. Theelen heeft betoogd dat de moeder zich kan verenigen met de bevindingen van de Raad, dat zij bereid is mee te werken met hetgeen nodig wordt geacht voor een goede terugplaatsing en dat zij de rechtbank verzoekt om het beroep van de pleegouders te verwerpen. Mr. Theelen heeft voorts benadrukt dat het van belang is dat de komende periode met voortvarendheid vorm zal worden gegeven aan het terugplaatsingstraject.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat het verzoek van de pleegouders dient te worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
Ter terechtzitting d.d. 12 juni 2012 heeft de kinderrechter opdracht gegeven aan de Raad om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder het meest in zijn belang is. De Raad heeft dit onderzoek verricht. De bevindingen van de Raad zijn opgenomen in bovenvermeld rapport Raadsonderzoek civiele zaken d.d. 15 januari 2013.
De Raad adviseert de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder nu dit in zijn belang wordt geacht. Ook de biologische broer en zus van de minderjarige zijn teruggeplaatst bij de moeder en de minderjarige verdient diezelfde kans. De Raad vindt dat kinderen, indien mogelijk, dienen op te groeien bij de biologische ouders. De minderjarige en de moeder hebben een goede band. De moeder heeft aan haar problemen gewerkt en zij beschikt over voldoende pedagogische vaardigheden. De moeder heeft er blijk van gegeven te kunnen denken in het belang van de minderjarige, nu zij het nodig vindt dat de terugplaatsing zorgvuldig en onder begeleiding plaatsvindt. Nu de moeder in staat wordt geacht om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dit ook in het belang is van de identiteitsontwikkeling van de minderjarige, dient de terugplaatsing gerealiseerd te worden. Aangezien de minderjarige ook gehecht is aan de pleegouders, waar hij al een belangrijk deel van zijn leven woont, is een goede samenwerking tussen de moeder en de pleegouders bij de terugplaatsing de komende periode noodzakelijk. Een goede begeleiding hierbij is nodig in het belang van de minderjarige. Er zijn spanningen ontstaan tussen de pleegouders en de moeder. Hulp en begeleiding van een neutrale derde is dan ook noodzakelijk teneinde de thuisplaatsing succesvol te laten verlopen, aldus de Raad
De rechtbank is van oordeel dat, zeker nu het uitvoerige rapport van de Raad door twee gedragsdeskundigen is opgesteld, groot gewicht toekomt aan de bevindingen van de Raad. Voorts overweegt de rechtbank dat de pleegouders steeds gevraagd hebben om een onafhankelijk onderzoek. Dat onderzoek is nu verricht en de bevindingen zijn duidelijk. De rechtbank neemt de conclusies van de Raad dan ook over en acht een geleidelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder in het belang van de minderjarige. De rechtbank constateert dat de verhouding tussen de pleegouders en de moeder verstoord is. De rechtbank onderschrijft de conclusie dat een verantwoorde terugplaatsing dan ook enkel mogelijk is als de pleegouders en de moeder hierbij goed worden begeleid, waarbij de rechtbank zich aansluit bij het advies van de Raad het terugplaatsingstraject door een onafhankelijke derde te laten begeleiden.
Tot slot gaat de rechtbank er vanuit dat het toekomstperspectief van de minderjarige thans bij alle betrokkenen duidelijk is en dat zij allen in het belang van de minderjarige zullen meewerken aan de realisering hiervan. De belangen van de minderjarige zijn het meest gebaat bij een goede samenwerking van alle betrokkenen opdat het ingezette traject zo voorspoedig mogelijk zal verlopen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst af het verzoek van de pleegvader en de pleegmoeder, zodat de oorspronkelijke beslissing van Bureau Jeugdzorg - te weten een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige - doorgang kan vinden;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, voorzitter, kinderrechter, mr. P.D. Veenendaal en mr. P. de Haan, kinderrechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2013, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen als griffier.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.
Datum Uitspraak: 23-1-2013 Instantie: Rechtbank Den Haag Zaaknummer: C-09-419116
Datum Opslag: 1-3-2013 Sector: Straf Concipiënt: jansen
Opmerking(en): beroep tegen wijziging verblijfplaats ex artikel 1:263, lid 2, sub c Burgerlijk Wetboek afgewezen.
Rekestnummer: JE RK 12-1365
Zaaknummer: C/09/419116
Datum beschikking: 23 januari 2013
4
Datum Uitspraak: 23-1-2013 Instantie: Rechtbank Den Haag Zaaknummer: C-09-419116
Datum Opslag: 1-3-2013 Sector: Straf Concipiënt: jansen
Opmerking(en): beroep tegen wijziging verblijfplaats ex artikel 1:263, lid 2, sub c Burgerlijk Wetboek afgewezen.
beschikking