Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920273-12
Datum uitspraak: 28 februari 2013
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats A] op [datum] 1996,
adres: [plaats B].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 20 december 2012 en 14 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.R.M. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. P. Celikkal, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2012 te [plaats A] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen de woning van die [slachtoffer] is binnen gedrongen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- direct met een of meer donker geklede perso(o)n(en) met bedekt hoofd/gezicht
de woning van die [slachtoffer] binnenkomen nadat zij de deur had geopend en/of
- het in de hand(en) houden van een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of
- (nadat die [slachtoffer] hard ging schreeuwen) het leggen van een hand over de mond van die
[slachtoffer];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op
18 september 2012 te [plaats A] samen met twee anderen heeft geprobeerd mevrouw [slachtoffer] in haar woning te overvallen. Zij waren daartoe in het donker gekleed en hadden hun hoofd en gezicht bedekt. De verdachte en zijn medeverdachten drongen direct de woning van mevrouw [slachtoffer] binnen toen zij de deur had geopend. Eén van de medeverdachten hield daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand en legde zijn hand op de mond van mevrouw [slachtoffer] toen zij hard ging schreeuwen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Zij heeft hiertoe betoogd dat de verklaring van de medeverdachte [verdachte 2] van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu tijdens het verhoor van [verdachte 2] niet aan de Salduz-vereisten is voldaan. Het bewijs tegen de verdachte is grotendeels voortgekomen uit voornoemde verklaring van [verdachte 2]. Bovendien mogen, aldus de raadsvrouw, de verklaringen van [verdachte 2] alsook van [verdachte 3] bij de politie en ter terechtzitting afgelegd niet in een zaak tegen een medeverdachte worden gebruikt, zodat deze ook om die reden niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs in de zaak tegen de verdachte.
Hoewel er DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op latex handschoenen, wil dit
- aldus de raadsvrouw - nog niet zeggen dat de verdachte een van de daders is dan wel dat hij op de plaats delict aanwezig is geweest. Bovendien dient er naast het DNA-bewijs, gelet op de regels met betrekking tot het bewijsminimum, meer bewijs voorhanden te zijn. Nu de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 3] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, ontbreekt dit.
Het ontlastende bewijs, zoals het ontbreken van de herkenning van de verdachte door de getuige [getuige 1] bij de fotoconfrontatie, het ontbreken van signalen van de telefoon van de verdachte in de buurt van de plaats delict alsook het ontbreken van enig telefonisch contact met zijn medeverdachten en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het delict heeft gewerkt in de bakkerij van zijn neef, dient bij de beslissing van de rechtbank te worden meegewogen.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. 1
Op dinsdag 18 september 2012, overdag, hoort mevrouw [slachtoffer], woonachtig op de Soestdijksekade 798 te [plaats A], de bel van de voordeur. Zij denkt dat het de buurvrouw is die even daarvoor ook aan de deur is geweest en doet gelijk open. Als zij de voordeur opendoet, ziet zij drie donker geklede personen staan met donkere kappen over hun hoofden. Deze personen komen haar woning binnen.
Mevrouw [slachtoffer] ziet dat één van de daders een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen heeft. Mevrouw [slachtoffer] is doodsbang. Eén van de daders wil de voordeur dichtdoen. Mevrouw [slachtoffer] wil dit voorkomen en gaat heel hard schreeuwen: "Help me, help me nu toch, help me nu toch", zodat ze in de portiek en buiten zal worden gehoord.
Eén van de drie daders legt zijn hand op haar mond en mevrouw [slachtoffer] bijt hem vervolgens in één van zijn vingers. Ze hoort een krakend geluid. De dader probeert zijn vinger uit de mond van mevrouw [slachtoffer] te rukken. Mevrouw [slachtoffer] hoort iemand zeggen: "Wegwezen", of woorden van gelijke strekking. De daders gaan alle drie weg. Mevrouw [slachtoffer] loopt de portiek in en gaat op de trap zitten. Op dat moment realiseert zij zich dat zij uit haar mond bloedt. Zij voelt dat zij heel veel pijn aan haar ondertanden heeft, en dat één van haar ondertanden naar buiten staat.2
Getuige [getuige 1] ziet drie jongens de Soestdijksekade afrennen. Hij gaat achter de jongens aan.3 Eén van vluchtende jongens, medeverdachte [[verdachte 2], komt ten val en wordt door de getuige vastgehouden4, waarna hij door de politie wordt aangehouden5.
[verdachte 2] verklaart op 18 september 2012 te 19.03 uur bij de politie dat hij en medeverdachte [verdach[verdachte 3] eerder het plan hebben opgevat om 'spullen te gaan pakken' uit een woning. Het plan was om op zoek te gaan naar geld of waardevolle spullen.
[verdachte 3] zou een mes met kartels met van die driehoekjes en een pistool, een speelgoedpistool, meenemen. [verdachte 2] zou, op verzoek van [verdachte 3], ook een mes meenemen. Dit was een vleesmes. De spullen zouden in een voetbaltas worden gedaan, die [verdachte 2] bij zich zou hebben.
[verdachte 2] verklaart dat [verdachte 3] een woning heeft uitgekozen en heeft bedacht dat er dubbele kleding aan zou moeten worden gedaan, omdat die extra kleding achteraf kon worden uitgedaan en weggegooid. [verdachte 3] heeft volgens [verdachte 2] ook de derde jongen, die [verdachte 2] niet kende, opgehaald. [verdachte 3] noemde deze jongen [verdachte] of zoiets.
Op de bewuste dag doen [verdachte 2] en [verdachte 3] en de derde jongen in de portiek van de woning witte plastic handschoenen aan, die de dag ervoor door [verdachte 2] en [verdachte 3] bij het Kruidvat op de Dierenselaan te [plaats A] zijn gekocht. Alle verdachten hebben hun gezicht bedekt.
In de portiek krijgt [verdachte 2] het (nep)pistool van [verdachte 3] en als [verdachte 2] aanbelt, heeft hij dit in zijn hand. [verdachte 3] staat achter hem met een mes en de derde jongen heeft ook een mes in zijn hand. Een dame op leeftijd doet de deur open en [verdachte 2] richt het (nep)pistool op de vrouw. [verdachte 3] duwt [verdachte 2] naar binnen. De vrouw begint te schreeuwen en [verdachte 2] doet zijn hand voor haar mond. De vrouw bijt in de rechterduim van [verdachte 2]. [verdachte 2] trekt zijn duim los. De vrouw blijft schreeuwen en [verdachte 2], [verdachte 3] en de andere jongen rennen weg.
[verdachte 2] verklaart dat hij toen hij door de getuige werd vastgehouden zijn witte plastic handschoenen nog aan had. [verdachte 2] beschrijft de derde jongen als een waarschijnlijk Turkse jongen, met kort zwart haar, ongeveer 1.75 meter en een dun postuur.6
[verdachte 2] herkent de derde jongen op een foto die de politie hem toont7 en verklaart dat de derde jongen op een roze fiets rijdt.8 De foto die de politie aan [verdachte 2] toont, is een foto van de verdachte met nummer PL1500:12:1203.9
[verdachte 3] verklaart ook dat [verdachte] op een roze fiets rijdt.10
De politie doet onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem en ontdekt dat [verdachte 3] in meerdere registraties voorkomt met een jongen genaamd [verdachte] en bij de centrale ingang van de flatwoning van [verdachte] treft de politie een roze fiets aan.11
Op 18 september 2012 omstreeks 13.45 uur wordt ter hoogte van de Soestdijksekade 760 een latex handschoen aangetroffen en tevens ligt er iets verderop een doos met latex handschoenen van het merk Kruidvat. De handschoenen zijn veilig gesteld.12
Op de veilig gestelde - losse - handschoen is het DNA van de verdachte aangetroffen.13
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de bekennende verklaring van medeverdachte [[verda[verdachte 2], die hij op 18 september 2012 te 19.03 uur bij de politie heeft afgelegd, als bewijs in de zaak van de verdachte kan worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat een eventuele schending van de op grond van de Salduz-jurisprudentie aan het verhoor van medeverdachte [verdachte 2] te stellen eisen - waarvan in casu geen sprake is nu [verdachte 2] voorafgaand aan zijn verhoor overleg gevoerd met zijn advocaat en zij ook bij het verhoor van [verdachte 2] aanwezig was - niet in de weg aan het gebruik van die verklaring in de zaak tegen de verdachte. De verdachte zou door niet-naleving van die eisen immers niet zijn getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, te weten de waarborging van de rechten van de medeverdachte [verdachte 2]. De verklaring van [verdachte 2] kan derhalve als wettig bewijsmiddel tegen de verdachte worden gebruikt.
Ook staat, naar het oordeel van de rechtbank, niets aan het gebruik van de verklaring van medeverdachte [verdachte 3] bij de politie als wettig bewijsmiddel tegen de verdachte in de weg.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven waaruit zou kunnen blijken dat hij niet de derde jongen is die aan de poging woningoverval heeft deelgenomen. De rechtbank heeft van de zijde van de verdediging ook overigens niets gehoord dat haar tot een ander oordeel zou kunnen brengen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 september 2012 [verdachte 3] en [[verda[verdachte 2] wel heeft gezien.14
Hoewel de verdachte kennelijk later bij de plannen betrokken is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 18 september 2012 te [plaats A] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer],
met zijn mededaders de woning van die [slachtoffer] is binnen gedrongen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- direct met donker geklede personen met bedekt hoofd/gezicht de woning van die [slachtoffer]
binnenkomen nadat zij de deur had geopend en
- in de hand houden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- (nadat die [slachtoffer] hard ging schreeuwen) het leggen van een hand over de mond van die
[slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het afmaken van het ITB Harde Kern traject en het volgen van een behandeling bij het Palmhuis.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft, mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen op klaarlichte dag geprobeerd het slachtoffer in haar woning te overvallen. Deze overval, waarbij een dame op leeftijd is bedreigd met onder meer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, is door de verdachte en diens mededaders grondig voorbereid. Het is enkel aan de assertieve reactie van het slachtoffer te danken dat het delict niet is voltooid en dat de verdachte en zijn mededaders de woning zonder buit hebben moeten verlaten.
De overval vond plaats in de beschermde omgeving van de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote emotionele impact hebben op de slachtoffers, hetgeen ook uit de verklaring van het slachtoffer, die zich tevens als benadeelde partij in deze strafzaak heeft gevoegd, is gebleken. Het slachtoffer heeft doodsangst uitgestaan en haar leven is ernstig ontregeld door de voortdurende angst waarin zij leeft. Deze gevoelens van angst en onveiligheid maken dat het slachtoffer geen rust meer heeft om in haar eigen woning te verblijven, laat staan te overnachten. Ook heeft zij als gevolg van de overval nog steeds problemen met haar gebit.
De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen behoeften, zonder daarbij stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Daar komt nog bij dat een dergelijk feit de rechtsorde schokt en bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent de verdachte het feit dan ook zwaar aan.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat de verdachte zich niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten voor de rechter heeft moeten verantwoorden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 31 december 2012, betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door
L. Heukelom, GZ-psycholoog.
Blijkens dit rapport is er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis NAO en van een gebrekkige ontwikkeling. De verdachte blijkt te maken te hebben met cognitieve vermogens op de grens van licht verstandelijk gehandicapt en moeilijk lerend niveau. Gezien het structurele karakter van de problematiek mag aangenomen worden dat de verdachte met deze stoornis te maken had op het moment van het ten laste gelegde indien bewezen. De verdachte kan door zijn beperkte cognitieve vermogens minder goed de gevolgen van zijn gedrag overzien en daardoor de juiste beslissingen maken. Tevens blijkt hij door zijn beperking negatief beïnvloedbaar.
Hoe precies en in welke mate deze problematiek doorgewerkt heeft op het gedrag van de verdachte bij het ten laste gelegde kan door zijn weigering niet worden bepaald. Eveneens kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Gezien de beperkte medewerking kan er ook niet gesproken worden over recidive. Er zijn, aldus rapporteur, echter wel risicofactoren te benoemen voor toekomstig gewelddadig gedrag. Behandeling is geïndiceerd mits het ten laste gelegde bewezen wordt. Behandeling dient zich te richten op vermindering van de gedragsproblemen en het stimuleren van de achterlopende morele ontwikkeling. Begeleiding van de schoolgang is eveneens van belang. Ouderbegeleiding is noodzakelijk zodat de ouders beter zicht krijgen op de problematiek en beter weten hoe de verdachte aan te sturen. Het Palmhuis kan deze behandeling in de vorm van dagbehandeling bieden.
Geadviseerd wordt deze behandeling en begeleiding, mits het ten laste gelegde bewezen wordt, op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een maatregel hulp en steun, in de vorm van ITB Harde Kern. De maatregel Harde Kern wordt als haalbaar gezien.
De rechtbank onderschrijft het gegeven strafadvies.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit het meest recente rapport d.d. 30 januari 2013 kan worden opgemaakt dat de Raad wel enige zorgen ten aanzien van de geestelijke gezondheid van de verdachte ziet, nu uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een cognitieve achterstand. Dit vormt een risico voor recidive. Het dynamisch risicoprofiel is midden.
De Raad deelt, met voornoemde deskundige, de zorgen over de beïnvloedbaarheid van de verdachte, zijn gedragsproblemen en zijn onrijpe morele ontwikkeling. Daarnaast ziet de Raad de schoolgang van de verdachte als een groot zorgpunt. Deze zorgen dienen als eerste
aangepakt te worden, door middel van behandeling bij het Palmhuis. De verdachte volgt nu ook al onderwijs bij het Palmhuis. Het traject van ouderbegeleiding vanuit het Palmhuis dient ook ingezet te worden.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Jeugdreclassering in het kader van de Maatregel Hulp en Steun, ITB Harde Kern, ook als dit inhoudt behandeling bij het Palmhuis.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft mevrouw M.C.J. van Kolck, werkzaam bij de Sichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering/ITB Harde Kern, en gehoord als deskundige, verklaard dat de begeleiding van de verdachte prima verloopt en dat ook de berichten van het Palmhuis positief zijn. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt onderschreven.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn behandeling en begeleiding te waarborgen, zal de rechtbank een deel van voornoemde vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering/ITB Harde Kern, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis.
Het onvoorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsbenemende straf heeft de verdachte reeds in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, met name ook richting mevrouw [slachtoffer]. Verdachte heeft er dus voor gekozen om geen verantwoording af te leggen voor het door hem gepleegde misdrijf. Hij heeft daarnaast niet duidelijk willen maken waarom hij wilde meedoen aan een gewapende woningoverval, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank doet vrezen voor de toekomst.
Het hiervoor overwogene alsmede de omstandigheid dat één van de medeverdachten een aanzienlijk langere tijd in voorarrest heeft gebracht, brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal de verdachte daarom naast voornoemde - deels voorwaardelijke - vrijheidsbenemende straf een werkstraf opleggen.
Omdat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen spreekt de rechtbank uit dat, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht, de op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en de op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert in totaal een bedrag van € 40.065,71 voor de navolgende schadeposten:
1. tandarts begroting;
2. tandarts rekening;
3. mondspoeling;
4. sherpa verpleegkundige, 2 behandelingen;
5. sherpa geadviseerd 10 vervolg behandelingen;
6-11. polyergische behandeling;
12. opschrijfmiddelen;
13. IMO/EMDR behandeling;
14. art-therapie;
15. art-therapie 10 vervolgsessies;
16. verblijf na herstellingsoord 101 dagen;
17. telefoonkosten gedurende 147 dagen;
18. gemiste tuinbeurten;
19. vliegticket herstellingsoord;
20. eigen risico Azivo 2012 en 2013;
21. vervanging bebloed tapijt in de gang;
22. verblijf 18 dagen in herstellingsoord;
23. reiskosten;
24. slaapbankje;
25. gemiste werkprojecten;
26. verhuizing;
27. waardedaling woning gedwongen verkoop;
28. immateriële schade.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.608,99 en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Genoemd bedrag omvat het onder de posten 1, 2, 3, 20, 21 gevorderde alsmede een schatting van de kosten van de (deels nog te volgen) therapieën onder de posten 4, 5, 6-11, 13, 14 en 15 tot een bedrag van € 1.500,00 en tevens de post immateriële schade ad € 2.500,00.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van diverse schadeposten inhoudelijk verweer gevoerd dat in haar optiek zou moeten leiden tot afwijzing van de vordering. Zij heeft betoogd dat het er geen medische verklaring ten grondslag ligt aan de ondergane behandelingen, terwijl ook niet is gebleken van de noodzaak deze in het buitenland te volgen. Ook heeft de raadsvrouw gesteld dat het verblijf in het herstellingsoord onder de vergoeding van de ziektekostenverzekeraar valt en dat niet vaststaat dat de posten eigen risico voor 2012 en 2013 het gevolg is van het strafbare feit.
Ook komen de gevorderde reiskosten niet overeen met de letselschaderichtlijn van 0,24 cent per kilometer en staat van de gemiste werkprojecten niet vast wat de vermogensschade is.
Voorts zijn, aldus de raadsvrouw, de telefoonkosten en de kosten van de verhuizing niet gespecificeerd en staat de waardedaling van de woning niet direct in verband met het strafbare feit.
Ten slotte heeft de raadsvrouw gesteld dat de tandartskosten wel voor vergoeding in aanmerking komen, zij het dat ook van deze kosten niet duidelijk is dat de behandeling een direct gevolg is van het strafbare feit. Het maakt hierbij volgens de raadsvrouw nogal uit in welke gezondheidstoestand het gebit verkeerde.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkheid
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de vordering voor wat betreft de posten 'tandarts begroting' (1), 'tandarts rekening' (2), 'mondspoeling' (3), 'sherpa geadviseerd' (5), 'art-therapie, vervolgsessies' (15), 'verblijf na herstellingsoord' (16), 'telefoonkosten gedurende 147 dagen' (17), 'vliegticket herstellingsoord' (19), 'eigen risico' (20), 'verblijf 18 dagen herstellingsoord' (22), 'gemiste werkprojecten' (25), 'verhuizing' (26) en 'waardedaling woning gedwongen verkoop' (27) niet-ontvankelijk verklaren, omdat de behandeling en beoordeling van deze - niet steeds voldoende onderbouwde - schade dermate complex is dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toewijzing
De rechtbank zal de vordering, voor wat betreft de posten 'sherpa verpleegkundige' (4), 'polyergische behandeling' (6-11), 'IMO/EMDR' (13), 'art-therapie' (14) ter hoogte van in totaal € 874,00, toewijzen, nu deze schade voldoende is onderbouwd en als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit is aan te merken. De benadeelde partij heeft, in aanvulling op de door haar overgelegde stukken, ter zitting verklaard dat zij de eerder genoemde therapieën op advies van haar huisarts heeft gevolgd en dat deze therapieën niet door haar verzekering worden vergoed. Tevens heeft de benadeelde partij aangegeven dat zij baat heeft gehad bij deze therapieën.
Ten slotte zal de rechtbank de vordering, voor wat betreft de post 'immateriële schade', naar billijkheid tot een bedrag van € 2.500,00 toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
Gedeeltelijke toewijzing
De rechtbank zal de vordering, voor wat betreft de posten 'vervanging bebloed tapijt gang' (21) en reiskosten (23) matigen. De rechtbank acht een bedrag van € 150,00 euro toewijsbaar ten aanzien van de post 'vervanging bebloed tapijt gang', nu niet is gebleken dat het bebloede tapijt vervangen dient te worden en niet kan worden gereinigd. Voorts acht de rechtbank een bedrag van € 250,00 toewijsbaar ten aanzien van de post 'reiskosten', nu een deel van de gevraagde vergoeding toekomstige schade betreft en er tevens met een te hoge vergoeding per kilometer is gerekend. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering hoger is dan het thans toegewezen bedrag.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 3.774,00.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Afwijzing
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor wat betreft de posten 'opschrijfmiddelen' (12), 'gemiste tuinbeurten' (18) en 'slaapbankje' (24) af, aangezien deze schade niet of onvoldoende rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Hoofdelijkheid
De rechtbank bepaalt - ambtshalve - dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.774,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding
ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
POGING TOT DIEFSTAL, VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 200 DAGEN
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 106 DAGEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering/ITB Harde Kern, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun, dadelijk uitvoerbaar zijn;
bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid, voor de tijd van 60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 30 DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 3.774,00 (zijnde een bedrag van
€ 1.274,00 aan materiële en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade);
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van de
posten 12, 18 en 24 af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.774,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Dam, kinderrechter,
en mr. C.L. Strop, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Haaglanden, met het nummer PL1533 2012199881-28, dossierpagina 1 t/m 280.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 39/42.
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 46.
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 46.
5 Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte 2], 18/20.
6 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte 2], pagina 70/72.
7 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte 2], pagina 166.
8 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte 2], pagina 165.
9 Een geschrift, te weten een foto met nummer PL1500:12:1023, pagina 172.
10 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte 3], pagina 175.
11 Proces-verbaal relaas, pagina 118.
12 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 96.
13 Een geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 30 november 2012, pagina 273/277.
14 Proces-verbaal van de terechtzitting van 14 februari 2013, eigen verklaring van de verdachte.