ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar en werkloosheidsuitkering na ontheffing uit functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsconsulent bij de gemeente Rijswijk, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiseres was sinds 1 april 2002 in dienst en is op 8 april 2010 uitgevallen wegens ziekte. Na een periode van ziekte en re-integratie, waarbij er spanningen waren met haar leidinggevende, heeft de gemeente besloten om eiseres te ontslaan op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling (CAR). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag en stelde dat haar werkloosheidsuitkering ten onrechte was onthouden, omdat zij geen toestemming had gegeven voor een aangeboden outplacementtraject ter waarde van € 7.500,--. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet vrij stond om de aanspraak op een werkloosheidsuitkering te onthouden, aangezien er geen passende regeling was getroffen in de zin van artikel 10d:4 van de CAR. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente, waarbij zij de gemeente opdroeg om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij ontslagprocedures en de verplichting van de werkgever om een adequate ontslagregeling te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5177
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te Den Haag, eiseres
(gemachtigde: mr. J. Jaab),
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. Speel).
Procesverloop
Eiseres heeft bij brief van 28 juni 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 mei 2012.
Verweerder heeft de stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 januari 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eveneens is aan de zijde van eiseres verschenen [A.]
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder verschenen W. van der Giessen.
Overwegingen
1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór
1 januari 2013.
2 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Eiseres is sinds 1 april 2002 werkzaam geweest als bijstandsconsulent bij de gemeente Rijswijk.
2.2 Eiseres is op 8 april 2010 uitgevallen wegens ziekte en heeft in de periode daarna werkzaamheden verricht (gedurende een wisselend aantal uren per week), afgewisseld met perioden van volledige uitval. Bij tussentijdse contacten met de bedrijfsarts is op een gegeven moment aan de orde gekomen dat sprake is van onderlinge spanningen tussen eiseres en [B.], haar leidinggevende (hierna: de leidinggevende).
Per 21 september 2010 is eiseres volledig uitgevallen in verband met medische klachten en daarnaast ervaart eiseres nog altijd spanningsklachten ten gevolge van werkgerelateerde problematiek.
Eiseres en de leidinggevende zijn betrokken bij een mediationtraject dat op
27 oktober 2010 zonder resultaat is beëindigd.
2.3 Bij besluit van verweerder van 27 september 2010 is eiseres medegedeeld dat, gelet op artikel 7:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling (CAR), de bezoldiging van eiseres na zes maanden ziekte zal worden gekort met 10% en dat eiseres vanaf
8 oktober 2010 90% van haar bezoldiging ontvangt over de uren dat zij arbeidsongeschikt is. Bij voortduring van de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid na 12 maanden zal de bezoldiging worden gekort naar 75%, tot en met de vierentwintigste maand.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4 Bij brief van 23 december 2010 heeft verweerder eiseres medegedeeld het niet wenselijk te achten dat eiseres terugkeert in haar functie. Eiseres is verzocht haar werkzaamheden in haar functie van bijstandsconsulent niet te hervatten. Mocht eiseres wel op het werk verschijnen, dan verwacht verweerder dat dit tot een crisissituatie zal leiden. Verweerder sluit niet uit dat in dat geval ordemaatregelen jegens eiseres moeten worden getroffen.
Eiseres heeft bij brief van 4 januari 2011 gereageerd op de brief van verweerder van 23 december 2010. Eiseres vraagt zich af welke concrete re-integratie-inspanningen verweerder heeft verricht. Voorts is het haar niet duidelijk waarop verweerder de conclusie baseert dat haar terugkeer tot een crisissituatie zal leiden.
Bij brief van 28 maart 2011 heeft eiseres verweerder verzocht haar brief van
4 januari 2011 te beantwoorden. Voorts heeft zij verzocht om toezending van het rapport inzake de werkverhoudingen binnen de afdeling Sociale Zaken en de rapportage van de vertrouwenspersoon, mevrouw Van Kralingen.
2.5 Op 4 april 2011 is in opdracht van verweerder door Bezemer & Kuiper de Rapportage inzake onderzoek sociale veiligheid/omgangsvormen Sectie Inkomen en Schuldhulpverlening Gemeente Rijswijk uitgebracht.
2.6 Bij besluit van 4 april 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat, gelet op artikel 7:3 van de CAR, de bezoldiging van eiseres na 12 maanden ziekte zal worden gekort met 25% per 8 april 2011.
2.7 Bij brief van 20 april 2011 heeft eiseres verweerder verzocht binnen twee weken na dagtekening van deze brief een schriftelijk besluit te nemen en eiseres toe te laten tot haar functie.
2.8 Bij besluit van 21 april 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 28 maart 2011 om toezending van twee rapportages medegedeeld dat de rapportage van Bezemer & Kuiper van 4 april 2011, vooralsnog vertrouwelijk, beschikbaar wordt gesteld. De rapportage van de vertrouwenspersoon, mevrouw Van Kralingen, wordt niet ter beschikking gesteld in verband met de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van de vertrouwenspersoon en het privacybelang van de betreffende klagers.
Voorts is naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 20 april 2011 medegedeeld dat de directie, in het verlengde van de rapportage van Bezemer & Kuiper, vanaf 28 april 2011 met alle medewerkers afspraken voor de toekomst zal maken en dat dan ook de eventuele vragen van eiseres over re-integratie zullen worden behandeld.
2.9 Bij brief van 12 mei 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van
4 april 2011.
2.10 Bij brief van 20 mei 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 23 maart 2011 om een deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van haar werkgever, eiseres medegedeeld dat het UWV van oordeel is dat verweerder onvoldoende meewerkt aan de
re-integratie van eiseres. Daartoe is verwezen naar de rapportage arbeidsdeskundige van
19 mei 2011.
2.11 Op 22 juni 2011 en 29 juni 2011 hebben tussen partijen gesprekken plaatsgevonden. Bij besluit van 22 augustus 2011 (I) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de gesprekken over haar re-integratie met de gesprekken van 22 juni 2011 en 29 juni 2011 zijn afgerond.
Voorts heeft verweerder medegedeeld dat eiseres vanaf 25 mei 2011 volledig hersteld wordt gemeld, dat de korting op de bezoldiging met ingang van 25 mei 2011 wordt beëindigd en dat het salaris van eiseres met ingang van die datum volledig zal worden uitbetaald.
2.12 Bij brief van 22 augustus 2011 (II) heeft verweerder eiseres, in vervolg op een met haar gevoerd gesprek op 18 augustus 2011 en naar aanleiding van het rapport van Bezemer & Kuiper, medegedeeld dat zij niet kan blijven werken binnen de sectie Inkomen en Schuldhulpverlening, noch elders binnen de afdeling Sociale Zaken. Verweerder heeft niet het vertrouwen dat met eiseres nog een werkbare samenwerking binnen de sectie of afdeling kan ontstaan. Verweerder wil in overleg met eiseres tot een oplossing, vermoedelijk buiten de gemeente Rijswijk, komen. Eiseres wordt tot 8 september 2011 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en zal in deze periode volledig worden doorbetaald.
2.13 Bij brief van 2 september 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van
22 augustus 2011 (I) omdat niet volledig wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar van
12 mei 2011 tegen het besluit van 4 april 2011. Eiseres stelt primair aanspraak te maken op volledige bezoldiging vanaf 1 november 2010, subsidiair vanaf 8 april 2011. Voorts is geen wettelijke rente toegekend.
2.14 Eiseres heeft bij brief van 30 september 2011 bezwaar gemaakt tegen het
besluit van 22 augustus 2011 (II).
2.15 Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 april 2011 ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2011 (I) ontvankelijk geacht, maar zich op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de overwegingen ter zake van het besluit van 4 april 2011, geen aanleiding bestaat het besluit van 22 augustus 2011 te herzien. Tot slot heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 21 april 2011 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit van 12 oktober 2011 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van heden in zaak AWB 11/9015 heeft de rechtbank op dit beroep beslist.
2.16 Bij brief van 6 januari 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld het niet verantwoord te achten dat eiseres terugkeert bij de afdeling Sociale Zaken. Verweerder is bereid eiseres te begeleiden naar een passende functie buiten de gemeente Rijswijk. Eiseres heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien haar werkzaamheden elders uit te oefenen. Vanwege de houding en gedrag van eiseres alsmede haar rol en aandeel in de problematiek op de afdeling en haar geringe vermogen haar houding en gedrag te verbeteren, ziet verweerder zich genoodzaakt over te gaan tot het verlenen van ontslag. Een voornemen hiertoe zal volgen.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft verweerder eiseres het voornemen tot het verlenen van ontslag met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR kenbaar gemaakt. Verweerder ziet geen aanleiding eiseres in aanmerking te brengen voor een werkloosheidsuitkering. Wel wordt een outplacementtraject voor een bedrag van maximaal € 7.500,-- exclusief BTW aangeboden.
Eiseres heeft bij brief van 1 februari 2012 haar zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft verweerder eiseres ontslag verleend met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR met ingang van de dag na verzending van dit besluit. Verweerder heeft besloten eiseres niet in aanmerking te brengen voor een werkloosheidsuitkering. Wel wordt een outplacementtraject voor een bedrag van maximaal € 7.500,-- exclusief BTW aangeboden.
Eiseres heeft per e-mailbericht van 28 februari 2012 en bij brief van 14 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 februari 2012.
2.17 Bij besluit van 4 april 2012 heeft verweerder de brief van 22 augustus 2011 (II) ingetrokken, onder toekenning van een proceskostenvergoeding van € 437,--. Verweerder meent dat hiermee volledig aan het bezwaar van eiseres is tegemoetgekomen, dat eiseres geen belang meer heeft bij voortzetting van de bezwaarprocedure en dat ervan wordt uitgegaan dat eiseres haar bezwaar zal intrekken.
2.18 Bij besluit van 22 mei 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van 30 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is het bezwaar van
14 maart 2012 ongegrond verklaard.
3 Eiseres heeft bij brief van 28 juni 2012 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres meent dat met de intrekking van het besluit van 22 augustus 2011 (II) geen sprake is van een zuivere intrekking en niet volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Ten onrechte is vermeld dat eiseres niet kan blijven werken binnen de sectie Inkomen en Schuldhulpverlening noch elders binnen de afdeling Sociale Zaken. Eiseres ontkent en betwist dat haar rol en positie de onderlinge verhoudingen binnen het team in de weg zouden staan aan een terugkeer. Zij heeft een uitstekende staat van dienst en heeft haar taken altijd nauwgezet en ijverig uitgevoerd. Het besluit bevat geen wettelijke grondslag en de CAR kent de maatregel van vrijstelling van werk met behoud van bezoldiging niet.
Met betrekking tot het ontslag heeft eiseres in beroep de gronden van haar bezwaar als herhaald en ingelast beschouwd. Voorts heeft zij haar zienswijze van 1 februari 2012 als herhaald en ingelast beschouwd. Hierin is onder meer vermeld dat eiseres medische klachten (burnout) heeft, die evident in verband staan met de arbeidsomstandigheden waaronder zij heeft moeten werken.
Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat het advies van de bezwarencommissie ter zake van het bezwaar tegen het ontslag niet meer is dan een verslag van de hoorzitting en dat het geen motivering bevat. Daarnaast stelt eiseres dat de vertrouwenspersoon, naar aanleiding van ingediende klachten heeft geadviseerd de officiële klachtenprocedure te volgen. Nu verweerder een eigen onderzoek heeft gestart, is de procedure volgens eiseres onzorgvuldig verlopen. Eiseres stelt dat zij nimmer is aangesproken op haar houding, gedrag en toonzetting, dan wel op haar functioneren. Naar de mening van eiseres is het bovendien onzorgvuldig dat tijdens ziekte tot ontslag is overgegaan. Bovendien heeft het ontslagbesluit feitelijk dezelfde gevolgen als een strafontslag, nu haar geen uitkering is toegekend.
Ten slotte vordert eiseres op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een vergoeding van schade, bestaande uit juridische bijstand en immateriële schade. Zij begroot de schade op € 10.000,--.
4 Verweerder heeft bij brief van 26 juli 2012 een verweerschrift ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 22 augustus 2011 (II) geen besluit is. In de brief is een eerdere mondelinge mededeling van 18 augustus 2011 bevestigd. Van eenzijdige schorsing of ontheffing uit de functie was geen sprake, wel van een in overleg tot stand gekomen modus dat eiseres hangende het overleg tijdelijk geen arbeidsprestatie zou hoeven leveren. In de brief van 4 april 2012 heeft verweerder overwogen dat de brief van
22 augustus 2011 (II) naar zijn oordeel geen besluit bevat en voor zover daarin wel enig besluit zou zijn te onderkennen, dat besluit wordt ingetrokken. Verweerder is van oordeel dat er geen resterend belang voor eiseres aanwezig is. Het feit dat het oordeel van verweerder over de situatie niet is ingetrokken is juist maar dit is geen besluit en heeft evenmin rechtsgevolgen.
Met betrekking tot het besluit van 16 februari 2012 stelt verweerder dat op terechte gronden ontslag ingevolge artikel 8:8 CAR is verleend en hij met recht heeft kunnen besluiten dat het in deze zaak passend is eiseres verantwoordelijk te houden voor de aanleiding voor dit ontslag, gelet op de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden van dit geval. Verweerder stelt derhalve terecht heeft kunnen besluiten geen werkloosheidsuitkering toe te kennen. Dit besluit is bovendien geen besluit tot strafontslag omdat het niet op artikel 8:13 CAR is gebaseerd.
Wat betreft het verzoek om schadevergoeding stelt verweerder dat indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het beroep gegrond verklaard moet worden en tevens aanleiding ziet te komen tot een schadevergoeding, eerst een onderbouwing van de gestelde schade zal moeten plaatsvinden.
5 Vooraf is de rechtbank van oordeel dat het horen van de door eiseres naar de zitting meegebrachte getuige, de heer [A.], redelijkerwijs niet aan de beoordeling van de zaak kan bijdragen. Daartoe overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat de heer [A.] raadslid is bij de gemeente Rijswijk en dat hij, onder meer van eiseres, een melding heeft gekregen over de ontstane situatie op de afdeling waar eiseres werkzaam was. De heer [A.] is zelf niet bij de betreffende afdeling werkzaam noch is hij daar in het verleden werkzaam geweest. Gelet hierop heeft de rechtbank besloten van het horen van de heer [A.] af te zien.
5.1 De rechtbank overweegt verder als volgt.
5.1 Vaststaat dat eiseres begin november 2010 een re-integratietraject is gestart op een andere afdeling van de gemeente Rijswijk dan de afdeling Sociale Zaken waar zij eerder werkzaam was. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder heeft nagelaten eiseres formeel een re-integratieplaats toe te wijzen in plaats van haar eigen functie op de afdeling Sociale Zaken. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 23 december 2010 eiseres medegedeeld het niet wenselijk te achten dat zij terugkeert in haar oude functie. In de brief van 22 augustus 2011 (II) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij niet kan blijven werken binnen de sectie Inkomen en Schuldhulpverlening, noch elders binnen de afdeling Sociale Zaken.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat voor zover bij eiseres de indruk is gewekt dat met de brief van 22 augustus 2011 (II) sprake is van een besluit tot ontheffing dan wel schorsing uit haar functie, deze beslissing in het besluit van 4 april 2012 is ingetrokken. De mededeling die verweerder in de brief van 22 augustus 2011 heeft gedaan, dat met eiseres in overleg wordt getreden om tot een vervolg van loopbaan te komen, vermoedelijk buiten de gemeente Rijswijk, is volgens verweerder niet ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 22 augustus 2011 (II) een beslissing tot ontheffing van eiseres uit haar functie behelst. De vrijstelling van werkzaamheden die verweerder in dit besluit aan eiseres heeft verleend en die tot aan haar ontslag in februari 2012 heeft voortgeduurd, bevestigen het oogmerk dat verweerder had eiseres uit haar functie te ontheffen. Voorts stelt de rechtbank vast dat het in dit geval gaat om een ontheffing “sec”, waarbij is volstaan met eiseres uit haar functie te ontheffen en niet is voorzien in een vervolgtraject in de vorm van een besluit tot herplaatsing van eiseres in een andere functie. Een dergelijke ontheffing vindt in de CAR geen juridische grondslag. De rechtbank is bovendien van oordeel dat deze beslissing met het besluit van 4 april 2012 niet is ingetrokken nu verweerder in de stukken noch ter zitting de intrekking van deze beslissing heeft kunnen duiden. Evenmin heeft verweerder een herplaatsingsbesluit kunnen aanwijzen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 augustus 2011 (II) ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres is in zoverre gegrond en het bestreden besluit komt op dit punt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres van 30 september 2011. Het verzoek om schadevergoeding dat eiseres heeft gedaan kan voor wat betreft de ontheffing uit haar functie in bezwaar worden meegenomen.
5.2 Wat betreft het ontslagbesluit van 16 februari 2012 overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie uitspraak van 4 mei 2006, LJN AX3244 en uitspraak van 21 juli 2011, LJN BR4097) volgt dat voor de toepassing van regelingen als hier aan de orde de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de ziekte zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de ziekte van psychische aard is, geldt daarbij als eis dat het werk of de werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter hadden. Indien de uitkomst van deze vaststelling luidt dat het werk of de werkomstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, daadwerkelijk een buitensporig karakter droegen, behoort te worden uitgegaan van een vermoeden van een (toereikend) causaal verband tussen die omstandigheden en de psychische ziekte. Dit betekent dat in deze specifieke gevallen de tweede, medische beoordeling zich kan beperken tot het al of niet aanwezig zijn van een evident andere oorzaak voor de ziekte dan de als buitensporig te beschouwen werkomstandigheden. Ontbreekt zo’n evident andere oorzaak, dan is aanwezigheid van een causaal verband met de buitensporige werkomstandigheden voldoende aannemelijk geworden, ook al is die aanwezigheid door de beoordelend medicus niet voor de volle honderd procent bewezen verklaard.
Uit het rapport van Bezemer & Kuiper blijkt onder meer dat medewerkers van de afdeling Inkomen en Schuldhulpverlening hebben aangegeven langere tijd last te hebben gehad van dominant en min of meer intimiderend gedrag van een collega. Zij verwijten de leidinggevende dat hij veel eerder had moeten ingrijpen op het gedrag van deze collega. Voor de rechtbank is komen vast te staan dat met deze collega eiseres wordt bedoeld.
Uit de verslagen van de gesprekken die op 22 en 29 juni 2011 zijn gevoerd tussen de directie en medewerkers van de sectie Inkomen & Schuldhulpverlening, waaronder eiseres, blijkt dat verweerder eiseres heeft geconfronteerd met haar (intimiderende en gezagsondermijnende) gedrag. Eiseres heeft blijkens deze gespreksverslagen aangegeven in de toekomst zaken wellicht anders aan te zullen pakken en dat zij de verantwoordelijkheden had moeten laten waar deze horen. In het gesprek van 29 juni 2011 heeft zij bovendien aangegeven open te staan voor verbetering van haar eigen gedrag.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de ziekte zouden hebben veroorzaakt, naar objectieve maatstaven bezien, geen daadwerkelijk buitensporig karakter droegen maar mede werden veroorzaakt door het gedrag van eiseres. De stukken die de gemachtigde van eiseres bij brief van 11 januari 2013 aan de rechtbank heeft overgelegd, waaronder een afschrift van een brief van een psychiater van 20 september 2011 en een afschrift van een brief van een psycholoog van 13 oktober 2011 waarvan de inhoud betrekking heeft op de psychische klachten van eiseres, kunnen hier niet aan afdoen. Uit deze stukken blijkt niet dat de werkomstandigheden waar aan wordt gerefereerd daadwerkelijk een buitensporig karakter droegen. Reeds daarom kan niet worden uitgegaan van een vermoeden van een (toereikend) causaal verband tussen de werkomstandigheden en de psychische ziekte van eiseres. Uit de stukken, waaronder het hiervoor aangehaalde rapport van Bezemer & Kuiper alsmede de verslagen van de met eiseres op 22 en 29 juni 2011 gevoerde gesprekken, en het verhandelde ter zitting blijkt dat tussen eiseres en haar leidinggevende een impasse is ontstaan. Eiseres is voldoende in de gelegenheid geweest deze impasse te doorbreken.
De stelling van eiseres dat de ontslagprocedure onzorgvuldig is verlopen omdat verweerder het advies van de vertrouwenspersoon de officiële klachtenprocedure te volgen niet heeft opgevolgd en een eigen onderzoek heeft gestart, slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Verweerder was niet gehouden het advies van de vertrouwenspersoon op te volgen. Verweerder heeft een gerenommeerd, onafhankelijk en onpartijdig bureau de situatie laten onderzoeken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure onzorgvuldig is verlopen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiseres met toepassing van artikel 8:8 van de CAR te ontslaan. In zoverre heeft verweerder in het bestreden besluit terecht het bezwaar van eiseres op dit punt ongegrond verklaard. Voor de motivering van dit oordeel heeft verweerder volstaan met een verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie personele aangelegenheden van de gemeente Rijswijk, alsmede naar de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit van
16 februari 2012 en het verweerschrift in de bezwaarschriftenprocedure. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt beperkt is. In het verweerschrift in beroep is verweerder uitgebreid op het ontslag ingegaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen door verweerder in de hiervoor genoemde stukken naar voren is gebracht, ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet voldoet aan de eisen die artikel 7:12 Awb daaraan stelt.
5.3 In artikel 10d:4, eerste lid, van de CAR is voorgeschreven dat voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 wordt ontslagen een passende regeling wordt getroffen. In het besluit van 16 februari 2012 heeft verweerder zich ter zake van de ontslagvergoeding gesteld dat het ontslag te wijten is aan de eigen gedragingen van eiseres en dat geen aanleiding bestaat eiseres in aanmerking te brengen voor een werkloosheidsuitkering. Wel is verweerder bereid eiseres een begeleidingstraject door een outplacementbureau aan te bieden en de daarmee gemoeide kosten te vergoeden tot een bedrag van maximaal
€ 7.500,--. Met deze vergoeding stelt verweerder eiseres een passende regeling te hebben geboden. In bezwaar heeft verweerder het ontslagbesluit op dit punt gehandhaafd.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep brengt het beginsel van een behoorlijke belangenafweging met zich dat een ontslagverlening zoals hier aan de orde in het algemeen gepaard dient te gaan met toekenning van een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering die ten minste gelijk is aan het voor de ambtenaar geldende totaal van uitkeringen op grond van de WW en de regeling(en) inzake bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW (zie onder meer de uitspraak van 2 maart 2006,
LJN AV3953). Voorts is er volgens de Centrale Raad van Beroep (zie uitspraak van
2 augustus 2012, LJN BX3521) geen grond om hierover anders te oordelen waar het gaat om de toepassing van het - hier aan de orde zijnde - per 1 juli 2008 gewijzigde bovenwettelijke werkloosheidsstelsel van de CAR. Daarbij is van belang dat in artikel 10d:4, derde lid, van de CAR uitdrukkelijk is bepaald dat het college bij de vaststelling van de ontslagregeling de inhoud van dit hoofdstuk betrekt, voor zover dit redelijk is. In hoofdstuk 10d zijn de voorzieningen opgenomen bij werkloosheid wegens ontslag op grond van één van de artikelen 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8.
Het stond verweerder dan ook niet vrij om eiseres de aanspraak op een werkloosheidsuitkering te onthouden. Dit wordt niet anders doordat verweerder aan eiseres, in plaats van deze uitkering, een outplacementtraject heeft toegekend. Eiseres heeft voor deze uitruil geen toestemming gegeven. Bij gebreke daarvan kan outplacement in het kader van de ontslagregeling niet met de wettelijke uitkering op één lijn worden gesteld.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aan eiseres ten onrechte een werkloosheidsuitkering heeft onthouden. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2012 op dit punt gegrond verklaren, het besluit van 16 februari 2012 in zoverre herroepen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder eiseres vanaf de ontslagdatum, naast de getroffen regeling van begeleiding door een outplacementbureau, bij wijze van passende regeling als bedoeld in artikel 10d:4 van de CAR (een garantie op) een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toekent. Tevens dient verweerder aan eiseres de wettelijke rente over het uit te keren bedrag vanaf de ontslagdatum uit te betalen.
Voor een aanvullende uitkering ziet de rechtbank geen grond. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie uitspraak van 7 mei 2009, LJN BI4841, en uitspraak van 7 oktober 2010, LJN BO1803) kan de rechter slechts tot het oordeel komen dat een minimale uitkeringsregeling onvoldoende is, indien komt vast te staan dat het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, of indien gezegd moet worden dat het bestuursorgaan met het oog op de omstandigheden van het geval een uitkeringsregeling die niet uitgaat boven het niveau van de reguliere uitkeringen, niet redelijk heeft kunnen achten. Het gaat hierbij overigens niet om volledige schadevergoeding maar om compensatie voor dat aandeel. Daarbij is ook het aandeel van de ambtenaar van betekenis. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid.
Voor zover eiseres heeft verzocht om vergoeding van schade, waaronder immateriële schade, overweegt de rechtbank dat zij geen schadeposten heeft genoemd die kunnen worden toegerekend aan het gebrek dat op dit punt tot vernietiging van het bestreden besluit heeft geleid, te weten het ontbreken van een genoegzame ontslagregeling. Door de hiervoor omschreven beslissing van de rechtbank wordt dit gebrek hersteld. Eventuele nabetalingen zullen moeten plaatsvinden onder toekenning van de wettelijke rente. Het bestaan van verdere, nog voor vergoeding in aanmerking komende schade is niet aannemelijk gemaakt. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom in zoverre worden afgewezen.
5.4 Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 472,- per punt) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient eveneens het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 augustus 2011 (II) niet-ontvankelijk heeft verklaard alsmede voor zover verweerder heeft nagelaten in het besluit van 16 februari 2012 eiseres een genoegzame ontslagregeling toe te kennen;
- vernietigt het besluit van 22 mei 2012 in zoverre;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres van
30 september 2011;
- verklaar het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2012 gegrond voor zover verweerder daarbij heeft nagelaten eiseres een genoegzame ontslagregeling toe te kennen;
- herroept het besluit van 16 februari 2012 in zoverre;
- kent aan eiseres ter zake van het ontslag de garantie op een uitkering ingevolge de WW toe, een en ander alsof ten gevolge van het ontslag geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 mei 2012, voor zover dat is vernietigd in verband met het niet toekennen van een genoegzame ontslagregeling;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor zover dat samenhangt met het niet toekennen van een genoegzame ontslagregeling af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de gemaakte kosten in beroep tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzitter, en mr. K. Schaffels en
mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.