ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/36382, 12/36383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser en de afwijzing door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, die werkzaam is geweest bij de Iraakse Presidentiële Raad, heeft aangevoerd dat hij is ontvoerd en mishandeld door onbekende mannen en dat zijn auto op 17 september 2012 tijdens een controle in Bagdad tot ontploffing is gebracht, waarbij zes mensen omkwamen. Eiser heeft foto’s en persberichten overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gereageerd op de gemotiveerde betwisting van eiser. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door eiser overgelegde documenten en verklaringen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek kan baseren op niet overgelegde persberichten om de verklaringen van eiser als ongeloofwaardig te bestempelen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Eiser heeft recht op een nieuw besluit van de staatssecretaris binnen zes weken.

Daarnaast heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek is afgewezen omdat het belang van de voorlopige voorziening is komen te vervallen nu de hoofdzaak is beslist. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 944,- bedragen voor het beroep en € 472,- voor het verzoek om een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/36382 (beroep)
AWB 12/36383 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 februari 2013 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser, verzoeker
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te ‘s-Gravenhage),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 29 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Irak en werkzaam geweest bij de Iraakse Presidentiële Raad. Hij is door een groep onbekende mannen ontvoerd en mishandeld. Eiser werd vrijgelaten om informatie van zijn werk door te spelen. Op 17 september 2012 is tijdens een controle bij de checkpoint ‘hangende brug’ in Bagdad zijn auto tot ontploffing gebracht. Bij deze ontploffing zijn zes mensen gedood en vele mensen gewond geraakt. Eiser heeft daarna Irak verlaten.
2. Eiser voert allereerst aan dat zijn zienswijze niet is betrokken bij de eerste beschikking die verweerder op 16 november 2012 om 10:44 uur heeft verstuurd. Na door de gemachtigde van eiser hierop te zijn aangesproken, is de zienswijze alsnog bij de beoordeling betrokken en is op diezelfde dag een tweede besluit opgemaakt en verzonden. Dat besluit is om 16:35 uur aan de gemachtigde gefaxt. Eiser stelt dat deze wijze van beslissen niet zorgvuldig is en dat onmogelijk een goed voorbereid besluit kan worden gemaakt in de periode die tussen de voornoemde tijdstippen gelegen is.
2.1. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat verweerder de tweede beschikking heeft opgemaakt binnen enkele uren na het bericht van de gemachtigde van eiser dat de zienswijze niet was betrokken bij de beschikking, niet zonder meer met zich meebrengt dat deze beschikking reeds daarom onzorgvuldig tot stand is gekomen. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat verweerder in dit geval binnen een korte periode een beschikking kon nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat de houdbaarheid van een beschikking door de rechtbank wordt beoordeeld op de inhoud daarvan, en niet enkel op de termijn waarbinnen deze geslagen wordt. De beroepsgrond faalt derhalve.
3. Verweerder verwijt eiser de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het is niet aannemelijk dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Niet is gebleken dat eiser onder dwang zijn paspoort aan de reisagent heeft moeten afgeven. Eiser heeft op essentiële onderdelen van zijn relaas bevreemdingwekkend, ongerijmd en vaag verklaard, zodat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert en als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij het besluit heeft betrokken. Eiser heeft gedetailleerd verklaard over zijn reisroute. Uit zijn verklaringen blijkt dat eiser zich heeft moeten houden aan aanwijzingen van de door hem gebruikte reisagent. Nu eiser afhankelijk was van de reisagent, valt niet in te zien waarom eiser geen beroep zou kunnen doen op overmacht. Dat eiser niet onderhevig is geweest aan een vorm van dwang, wordt dan ook bestreden. De dwang vloeide voort uit de omstandigheden waarmee eiser werd geconfronteerd. Het reisverhaal en het afgeven van het paspoort wordt niet bestreden door verweerder. Verweerder dient dan ook nader toe te lichten waarom eiser onder die omstandigheden gehouden zou zijn bepaalde informatie te kunnen verstrekken, waarvan hij stelt dat hij deze informatie niet bezit. Uit de hoeveelheid bewijzen die eiser heeft kunnen tonen, blijkt voldoende omtrent zijn identiteit en achtergrond. Mede daarom is de negatieve aandacht voor de reisroute disproportioneel te noemen.
4.1 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren, dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
In C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat onder meer dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de vreemdeling, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat er sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw.
4.2 Uit het hierboven weergegeven wettelijk kader en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) – waarbij de rechtbank zich aansluit - volgt dat verweerder het ontbreken van dit paspoort verwijtbaar heeft kunnen achten, nu eiser de reisdocumenten aan de reisagent heeft afgegeven, terwijl uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij hierbij onder dwang zou hebben gehandeld. Verweerder heeft, gelet op het vorenstaande, op goede grond het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling betrokken en het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht gehanteerd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij ontbreken van de positieve overtuigingskracht van doorslaggevend belang heeft geacht dat de verklaringen van eiser over de ontploffing in zijn auto niet overeenkomen met informatie uit algemeen toegankelijke bronnen. Voorts stelt de rechtbank vast dat door verweerder niet ongeloofwaardig wordt geacht dat eiser werkzaam is geweest bij de Iraakse Presidentiële Raad en dat er op de door hem aangegeven datum en locatie in Bagdad daadwerkelijk een ontploffing heeft voorgedaan.
6.1 In het voornemen heeft verweerder als relevante bron verwezen naar - niet overgelegde - mediaberichten van Reuters en Foxnews, waarin staat dat op 17 september 2012 in Bagdad een aanslag heeft plaatsgevonden bij de checkpoint ‘Hangende brug’. Volgens deze berichten was sprake van een ‘suicide bomber’. Verder wordt gesproken over een ‘speeding car’ die explodeerde en over een auto die tegen een toegangshek reed. Deze informatie komt volgens verweerder niet overeen met de verklaringen van eiser. Niet valt in te zien waarom eiser geen mediaberichten of andere documenten over het incident had kunnen overleggen. Gelet hierop is het niet geloofwaardig dat er een ontploffing in de auto van eiser heeft plaatsgevonden. De foto’s die eiser heeft overgelegd, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
6.2 In de zienswijze heeft eiser hiertegen aangevoerd dat de door verweerder aangevoerde persberichten niet overeenkomen met hetgeen eiser heeft meegemaakt. De bron van de mediaberichten zou de heer [naam] zijn, een parlementariër. Eiser stelt dat het relaas van deze bron aantoonbaar onjuist is, omdat op de plek waar de explosie plaatsvond slechts een enkele rij auto’s kan staan, die één voor één gecontroleerd worden. Daarnaast is de weg met betonblokken afgezet. Het relaas dat er een auto met hoge snelheid kwam aanrijden en op de bewuste plek op een hek inreed, kan dan ook onmogelijk juist zijn. Daarbij wijst eiser op de foto’s die hij overgelegd heeft. Specifiek onderzoek van deze foto’s zal kunnen aantonen dat het zijn auto was en dat de explosie heeft plaatsgevonden zoals door hem is beschreven. Een zelfmoordaanslag had volgens eiser een geheel ander beeld geschetst. Eiser stelt dan ook dat niet zonder meer kan worden afgegaan op wat in de persberichten staat vermeld.
6.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij het betoog van eiser in de zienswijze niet volgt, omdat het enkel om niet nader onderbouwde verklaringen van eiser gaat.
6.4 In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat de informatie in het door verweerder aangehaalde persbericht onjuist is verwezen naar berichten van andere persbureaus, die hij op internet heeft gevonden. Eiser verwijst onder andere naar een bericht van Reuters, gepubliceerd op www.swissinfo.ch, waarin weliswaar gesproken wordt van een zelfmoordenaar, maar het onderdeel van de met hoge snelheid aanrijdende auto niet meer wordt aangenomen. De bronnen van Reuters hebben aangenomen dat het een zelfmoordenaar was, doch eiser weet dat dit niet het geval was. Dat eiser de bestuurder van de auto was en net was uitgestapt, is de pers zo ontgaan, en wellicht zelfs de politie. De exacte aard van de gebeurtenissen is op het moment zelf nooit duidelijk, reden waarom persberichten die kort op een gebeurtenis volgen, niet zonder meer voor accuraat mogen worden versleten, zoals verweerder wel doet. Ook een ander op internet gevonden bericht wijst in de richting van de juistheid van eisers stellingen. In dat bericht is onder meer over de toedracht vermeld: “op het moment dat auto’s bij de ingang naar de Groene Zone in rijen stonden te wachten voor de controle, werd een auto vlakbij die plek tot ontploffing gebracht.’ Dit bericht, ook van Reuters afkomstig, toont volgens eiser aan dat het niet ging om een auto die met hoge snelheid op de versperringen afreed, maar een auto die stond te wachten. Uit het bericht kan ook worden afgeleid dat de conclusie dat het om een zelfmoordenaar ging, geen onderzocht feit is maar veeleer een aanname. Op internet zijn meer persberichten te vinden die in gelijkwaardige zin rapporteren over het incident. Daarmee staat, zo stelt eiser, vast dat het door verweerder geraadpleegde bericht qua rapportering afwijkt en derhalve niet tot maatstaf mag worden gemaakt.
6.5 Eiser heeft in de zienswijze, en nader toegelicht in beroep, uitvoerig en gemotiveerd aangevoerd dat en waarom de door verweerder aangevoerde persberichten geen juiste weergave bieden van de door hem gestelde gebeurtenis. Ter adstructie van zijn betwisting heeft hij tevens foto’s van de gebeurtenis overgelegd, alsmede een aantal persberichten, die een andere weergave van de situatie geven dan de door verweerder aangehaalde persberichten waarop het bestreden besluit steunt. De rechtbank komt in het licht hiervan tot de conclusie dat verweerder op eisers stellingname niet afdoende heeft gereageerd door in de bestreden beschikking slechts te overwegen dat het enkel om verklaringen gaat van eiser die hij niet verder heeft onderbouwd. Het had op verweerders weg gelegen nader onderzoek te doen naar de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting van de gang van zaken alvorens aan zijn standpunt vast te houden. Vooralsnog bestaat daarmee onvoldoende grondslag voor verweerders oordeel dat aan het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbreekt. Dit oordeel is immers gebaseerd op de – niet overgelegde - persberichten, van de juistheid waarvan verweerder niet zonder nader onderzoek kon uitgaan. De verklaringen van eiser alsmede de door eiser overgelegde foto’s over het incident bieden aanknopingspunten voor de juistheid van eisers relaas. Die aanknopingspunten kunnen zonder nader onderzoek niet zonder meer gepasseerd worden. Bij deze stand van zaken kan de bestreden beschikking geen stand houden en is deze niet zorgvuldig voorbereid.
6.6 Gelet op het bovenstaande kan ook het standpunt van verweerder dat het bevreemding wekt dat de ontploffing juist bij de checkpoint zou plaatsvinden en dat de honden die eiser eerder zou zijn gepasseerd niet zouden hebben aangeslagen, geen stand houden.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 472,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser in verband met het beroep.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 472,- te betalen aan eiser in verband met het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. O. Tornij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.