ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2969
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gevolgen van intrekking en niet-verlenging van verblijfsvergunning in relatie tot de belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot, die als vluchteling in Nederland is toegelaten. De staatssecretaris heeft de aanvraag tot verlenging van deze verblijfsvergunning afgewezen en de bestaande vergunning ingetrokken, omdat eiseres en haar echtgenoot niet langer over voldoende middelen van bestaan zouden beschikken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.
De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris bij de belangenafweging voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar gezin. Eiseres heeft aangevoerd dat haar echtgenoot en kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, dat zij langdurig legaal in Nederland verblijven en dat de kinderen trauma's hebben opgelopen door hun tijdelijke vertrek naar Irak. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze factoren niet voldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met het middelenvereiste worden gediend.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het belang daarvan is komen te vervallen nu de hoofdzaak is beslist.