Rekestnummer: FA RK 12-8198
Zaaknummer: C/09/430163
Datum beschikking: 14 februari 2013
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 29 oktober 2012 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. J.Th. Mulder te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 8 november 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M. Kramer. Van de zijde van de vader zijn nadere stukken overgelegd.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 16 december 2012 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 17 december 2012 heeft de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank nog ontvangen:
- de brieven van de zijde van de vader d.d. 18 januari 2013, 22 januari 2013 (met bijlage) en 27 januari 2013 (met bijlagen),
- de brief van de zijde van de moeder d.d. 24 januari 2013 (met bijlage).
Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast:
* Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
* In 2009 zijn partijen gezamenlijk vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd.
* Uit de moeder is geboren de minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Verenigd Koninkrijk. Verzoeker is de vader van de minderjarige.
* Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
* Op [datum] 2012 is de moeder met de minderjarige vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland vertrokken. Zij verblijven sindsdien in Nederland.
* De vader, de moeder en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vader strekt ertoe dat de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige wordt bevolen, althans de terugkeer op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, dan wel te bevelen dat - indien de moeder weigert de minderjarige binnen de bepaalde termijn terug te brengen naar Engeland (naar de rechtbank begrijpt: het Verenigd Koninkrijk) - de moeder de minderjarige met een geldig reisdocument aan de vader dient af te geven, indien nodig met behulp van de sterke arm, zodat hij de minderjarige mee terug kan nemen naar zijn gewone verblijfplaats in Engeland (naar de rechtbank begrijpt: het Verenigd Koninkrijk), kosten rechtens.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Tevens heeft moeder zelfstandig verzocht:
* indien en voor zover de rechtbank tot teruggeleiding oordeelt te bepalen dat de vader aan de moeder een bedrag van € 2.000,= betaalt, uiterlijk 7 dagen voor zij moet zijn teruggekeerd met [de minderjarige];
* te bepalen dat wanneer de moeder met de minderjarige in Engeland (naar de rechtbank begrijpt: het Verenigd Koninkrijk) is, de vader aan de moeder een bedrag van € 500,=, dan wel een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, per maand betaalt ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, totdat de rechtbank in Engeland (naar de rechtbank begrijpt: het Verenigd Koninkrijk) een voorlopige dan wel een definitieve beslissing ter zake heeft genomen,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De ongeoorloofde achterhouding
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij dit verdrag.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voorafgaand aan zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn komst naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het moment dat de moeder en de minderjarige naar Nederland zijn gegaan, dan wel zou zijn uitgeoefend indien de moeder en de minderjarige niet naar Nederland zouden zijn gegaan.
Partijen twisten over de vraag of de vader toestemming heeft gegeven voor de achterhou-ding van de minderjarige in Nederland.
De moeder stelt dat zij met toestemming van de vader met de minderjarige in Nederland verblijft en dat er derhalve geen sprake is van schending van artikel 3 van het Verdrag. Zij heeft de vader laten weten weer terug te willen gaan naar Nederland, waartegen de vader nooit bezwaar heeft gemaakt. Volgens de moeder was de reactie van de vader op mededelingen van haar hieromtrent dat zij met de minderjarige in Nederland mocht gaan wonen, mits ze daar een huis en inkomen had. Op [datum] 2012 ging de moeder met de minderjarige naar Nederland om woonruimte te regelen. Op dat moment was zij nog niet van plan al definitief in Nederland te blijven. Echter, toen bleek dat zij op korte termijn over woonruimte kon beschikken en in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering, besloot zij niet meer terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk. De moeder heeft dit de vader bericht en hij stemde daarmee in. De vader heeft, zo stelt de moeder, de gegeven toestemming nadien weer ingetrokken, volgend op een ruzie tussen partijen.
De vader betwist dat hij de moeder op enig moment toestemming heeft gegeven om met de minderjarige terug te gaan naar Nederland. De moeder is op [datum] 2012 met de minderjarige naar Nederland vertrokken om problemen met de huurders van haar huis in Nederland op te lossen. De verwachting was dat de moeder niet langer dan twee weken in Nederland zou hoeven blijven en zijn toestemming zag dan ook slechts op een dergelijk kort verblijf.
Hieromtrent geldt dat op de moeder in dit geval de bewijslast rust van haar stelling dat zij van de vader toestemming heeft gekregen om met de minderjarige in Nederland te blijven. Zij beroept zich daartoe onder meer op hetgeen in "WhatsApp"-berichten tussen partijen is gewisseld. Partijen hebben na de zitting beiden de volledige weergave van de in de periode van 8 januari 2012 tot en met 4 maart 2012 tussen hen gewisselde "WhatsApp"-berichten overgelegd. De weergave van die berichten, zoals thans door beide partijen is overgelegd, komt overeen en tussen hen is de juistheid van deze teksten niet in geschil. De rechtbank gaat derhalve van deze teksten uit. In deze teksten is '[naam]' de vader en '[naam]' de moeder.
Al deze teksten in hun onderlinge verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat de vader voorafgaand aan het vertrek van de moeder met de minderjarige naar Nederland op [datum] 2012 aan haar in algemene zin toestemming heeft gegeven om definitief met de minderjarige in Nederland te blijven. Deze toestemming was in zoverre voorwaardelijk, dat de vader daaraan de voorwaarden had verbonden dat de moeder alles goed moest regelen, een huis moest vinden en in haar levensonderhoud moest kunnen voorzien. Toen aan die voorwaarden was voldaan, wilde de moeder (die op dat moment samen met de minderjarige en met toestemming van de man tijdelijk in Nederland was) de eerder mondeling aan haar gegeven toestemming alsnog op schrift krijgen. Hoewel hij in de berichten uiteindelijk bevestigt dat hij aldus toestemming had gegeven (zie m.n. de "WhatsApp"-berichten van 4 maart 2012 vanaf 22:28:44 tot en met 22:33:39), heeft de vader (om hem moverende redenen) geweigerd de gegeven toestemming expliciet op schrift te bevestigen. Dat de vader de moeder in de tussen 20 februari en 4 maart 2012 aan haar verzonden berichten laat weten uiteindelijk toch niet in te kunnen stemmen met het verblijf van de minderjarige in Nederland, doet niet af aan de eerder aan haar mondeling onder voorwaarden gegeven toestemming. De stelling van de vader dat het Britse kinderdag-verblijf niet op de hoogte was van het definitieve vertrek van de minderjarige, kan de man evenmin baten, nu deze stelling strookt met de lezing van de vrouw dat zij niet van plan was zich reeds vanaf [datum] 2012 definitief in Nederland te vestigen omdat zij op dat moment nog niet aan de door de vader gestelde voorwaarden voldeed.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de moeder is geslaagd in het leveren van het bewijs dat zij van de vader toestemming heeft gekregen om met de minderjarige in Nederland te blijven. Derhalve heeft zij niet gehandeld in strijd met het gezagsrecht van de vader en is geen sprake van ongeoorloofde achterhouding in Nederland. Het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk zal om die reden worden afgewezen.
Nu het verzoek van de vader wordt afgewezen, is aan de voorwaarde waaronder - naar de rechtbank begrijpt: beide - zelfstandige verzoeken van de vrouw zijn ingediend niet voldaan, zodat deze verder geen bespreking behoeven.
Proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten, zoals in zaken van familierechtelijke aard gebruikelijk is, compenseren als na te melden.
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige:
[de minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Verenigd Koninkrijk,
naar het Verenigd Koninkrijk;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, A.M. Brakel en C.L. Strop, kinderrechters, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2013.