ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 13/2995 (voorlopige voorziening), AWB 13/2994 (bodem)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van verzoekster uit Mali op basis van ongeloofwaardigheid en veiligheidssituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en de bodemzaak met betrekking tot de asielaanvraag van een Malinese verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd op 30 januari 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 15 februari 2013, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. W.M. Blaauw, en de verweerder door mr. A.J. Hakvoort van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster niet geloofwaardig was in haar verklaringen over haar afkomst uit Gao en haar verblijf in Kayes. De verweerder had de afwijzing van de asielaanvraag gebaseerd op lacunes in de kennis van de verzoekster over deze plaatsen, terwijl haar paspoort, dat aangaf dat zij in Bamako was geboren, authentiek was bevonden. De verzoekster betwistte de authenticiteit van het paspoort en stelde dat haar ongeletterdheid haar niet kon worden verweten. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij tot een kwetsbare minderheidsgroep behoorde en dat de algehele veiligheidssituatie in Mali, met name in Bamako, niet zodanig was dat zij niet kon terugkeren.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoekster niet in aanmerking kwam voor een asielvergunning en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/2995 (voorlopige voorziening)
AWB 13/2994 (bodem)
V-nr: 278.415.2717
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
geboren op [1985], van Malinese nationaliteit, verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 30 januari 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, waarnemer en kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen zijn op deze bevoegdheid gewezen.
3. Verzoekster heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoekster komt uit Gao in Mali en is op jonge leeftijd naar Kayes verhuisd. Daar is haar moeder gestorven. Zij heeft daarna voor haar vader gezorgd die blind was. Niet veel later nadat zij met haar vader terugkeerde naar Gao, vielen de rebellen de stad aan. Haar vader is toen doodgeschoten. Daarna is verzoekster naar Bamako gegaan en vervolgens is zij gevlucht uit Mali.
4.1 Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Verweerder acht ongeloofwaardig dat verzoekster is geboren in Gao en dat zij een groot deel van haar leven in de plaats Kayes heeft gewoond. Verweerder baseert dit standpunt op lacunes in de kennis van verzoekster over Gao en Kayes, terwijl haar eenvoudige kennis- en ervaringsvragen zijn gesteld die ongeacht opleidingsniveau te beantwoorden zijn. Bovendien is het door haar overgelegde paspoort, waarin staat vermeld dat verzoekster in Bamako is geboren en daar tot vertrek uit Mali haar woonadres heeft gehad, na onderzoek authentiek bevonden. Gelet op het voorgaande acht verweerder ook de gestelde problemen die plaatsvonden in Gao en die hebben geleid tot de vlucht van verzoekster, ongeloofwaardig.
4.2 Verzoekster stelt dat de lacunes in haar kennis over Gao en Kayes haar niet kunnen worden verweten gelet op haar ongeletterdheid en opleidingsniveau. Een tolk in de taal Bamara heeft bevestigd dat verzoekster plaatsen heeft geduid zoals ongeschoolden uit Mali dat gewoonlijk doen. Verzoekster betwist voorts dat het paspoort authentiek is en dat van de daarin vermelde gegevens kan worden uitgegaan. Bovendien hoeft een authentiek paspoort nog niet inhoudelijk juist te zijn. Verweerder had de gegevens dienen te verifiëren.
4.3 De voorzieningenrechter overweegt dat het asielrelaas dient te worden getoetst aan de aannemelijkheidstoets van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. In dit kader is van belang of de vreemdeling alle hem of haar gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord, het asielrelaas in grote lijnen samenhangend en aannemelijk is en strookt met de beschikbare algemene landeninformatie.
4.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de niet-onderbouwde stelling van verzoekster dat de gegevens in het authentiek bevonden paspoort niet kloppen, onvoldoende aanleiding geeft om niet uit te gaan van de daarin vermelde gegevens. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet aan verweerder is om de gegevens te verifiëren, zeker niet als het een authentiek bevonden paspoort betreft. Verweerder is er daarom op goede gronden vanuit gegaan dat verzoekster is geboren in Bamako en daar tot haar vertrek uit Mali heeft gewoond.
4.5 Verzoekster heeft haar afkomst uit Bamako betwist door middel van verklaringen. Verweerder heeft deze verklaringen summier en ongeloofwaardig bevonden, nu verzoekster geen antwoord heeft kunnen geven op basale vragen. De stelling van verzoekster dat zij vanwege haar ongeletterdheid zogeheten ‘points of interest’ uit haar directe omgeving enkel in algemene zin heeft kunnen duiden zoals dit bij ongeletterden in een land als Mali gebruikelijk is, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid naast zich neer kunnen leggen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat meer kennis van verzoekster mocht worden verwacht, zeker nu zij stelt recent nog in Gao te hebben verbleven.
5. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat verzoekster wegens haar persoonlijke asielrelaas niet in aanmerking komt voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000. Nu verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort, treft haar stelling dat nu er geen kenbaar speciaal beleid is, ook niet te zeggen valt of verzoekster behoort tot een dergelijke groep, geen doel.
6.1 Verzoekster heeft voorts gesteld dat zij gelet op de huidige algehele veiligheidssituatie in Mali niet kan terugkeren – ook niet naar Bamako, zo begrijpt de voorzieningenrechter – en daarom in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Zij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een document van UNHCR van mei 2012, een document van UNCHR van januari 2013 en een ‘Snapshot’ van UNOCHA van januari 2013. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten de algemene situatie in Mali te toetsen, zo stelt verzoekster. Verweerder had tevens dienen te onderzoeken of de huidige algehele veiligheidssituatie in Mali aanleiding geeft voor een besluit- of vertrekmoratorium.
6.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor verlening van een verblijfsvergunning. De algemene veiligheidssituatie in Bamako is niet van dien aard dat verzoekster daar niet naar kan terugkeren. De overgelegde documenten geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De rapporten verwijzen naar de algehele situatie van Mali en hebben geen betrekking op de persoonlijke situatie van verzoekster.
6.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat ondanks dat verweerder in het besluit niet heeft gemotiveerd waarom de situatie in de hoofdstad Bamako niet van dien aard is dat van verzoekster niet zou kunnen worden verlangd daar naar terug te keren, uit de door verzoekster overgelegde documenten evenmin blijkt, zoals ook door verweerder ter zitting is toegelicht, dat in Bamako sprake is van een situatie die leidt tot de conclusie dat verzoekster bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden loopt. Uit deze stukken blijkt vooral dat de geweldssituatie en de slechte humanitaire situatie zich voornamelijk in het noorden van Mali afspelen. Tevens blijkt dat mensen vanuit het noorden onder andere naar Bamako vluchten. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de algehele veiligheidssituatie in Mali, zoals geschetst in de door verzoekster overgelegde stukken, geen aanleiding geeft voor verlening van een verblijfsvergunning danwel in redelijkheid tot het nemen van een besluit- of vertrekmoratorium aanleiding had moeten geven.
7. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang zal afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 13/2994,
- ver¬klaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 13/2995,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll.: FW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.