ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verklaring rechtsvermoeden van overlijden van een vermiste persoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot verklaring van rechtsvermoeden van overlijden. Het verzoek is ingediend door een man afkomstig uit Afghanistan, die stelt dat zijn vrouw, de vermiste, sinds 2004 niet meer van zich heeft laten horen. Tijdens de zitting op 3 december 2012 is de verzoeker, vergezeld door zijn advocaat, verschenen voor de rechter-commissaris, mr. E.S.G. Jongeneel. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
De verzoeker heeft aangevoerd dat er aanwijzingen zijn voor het overlijden van zijn vrouw, onder andere door een brief van een oom en informatie van een vriend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het bestaan van de vermiste onzeker is. De enkele verklaring van de oom, die niet op eigen waarneming is gebaseerd, is niet voldoende. Ook de verwijzing naar de oorlogssituatie in Afghanistan en een krantenartikel over een bomaanslag in 2004 zijn niet overtuigend genoeg om het verzoek te onderbouwen.
De rechtbank heeft bovendien het aanbod om een vriend van de oom te horen, afgewezen, omdat deze verklaring ook niet op eigen waarneming is gebaseerd. Gezien het gebrek aan bewijs dat het bestaan van de vermiste onzeker maakt, heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker op artikel 1:413 BW afgewezen. De rechtbank heeft ten overvloede opgemerkt dat de verzoeker een echtscheidingsprocedure zou kunnen starten om zijn huwelijk met de vermiste te beëindigen.
De beschikking is gegeven door de rechters A.M. Brakel, J. Brandt en E.S.G. Jongeneel, bijgestaan door mr. C.J.M. Manders, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 februari 2013. Het verzoek is afgewezen.