ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/429692 FA RK 12-7993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige partneralimentatie in het kader van een echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige partneralimentatie. De vrouw, een dressuuramazone die paardrijlessen geeft, heeft verzocht om een voorlopige alimentatie van € 1.453,02 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2012. Tijdens de zitting op 22 januari 2013 zijn beide partijen verschenen, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.S. Odink, en de man door mr. J.W. Zanoli. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar inkomsten uit haar bedrijf, met name over het jaar 2012. Dit gebrek aan informatie, samen met het feit dat de vrouw in de bodemprocedure geen partneralimentatie heeft verzocht, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw niet in een behoeftige positie verkeert.

De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de Alimentatieverordening. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is om voorlopige voorzieningen te treffen, omdat hij ook de bodemzaak behandelt. Het toepasselijke recht in deze zaak is Duits recht, maar de rechtbank heeft Nederlands recht toegepast in deze voorlopige voorzieningen-procedure, gezien de tijdsdruk en de aard van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om voorlopige partneralimentatie afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat zij behoeftig is. De beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, bijgestaan door mr. T. de Graaf-van der Elst als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-7993
Zaaknummer: C/09/429692
Datum beschikking: 5 februari 2013
Voorlopige voorzieningen
Beschikking op het op 19 oktober 2012 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats], Duitsland,
advocaat: mr. M.S. Odink te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man ],
de man,
wonende te [woonplaats], Duitsland,
advocaat: mr. J.W. Zanoli te 's-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 8 november 2012, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de stukken, ingekomen d.d. 8 november 2012, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 14 december 2012 van de zijde van de man.
Op 22 januari 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met mr. E.A. Breetveld, kantoorgenoot van mr. Odink en de man met zijn advocaat. Van de zijde van de vrouw is een pleitnotitie overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 1.453,02 per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 september 2012, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanige bijdrage en ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie juist acht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Rechtsmacht
De man heeft primair de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt afhankelijk is van de uitleg die wordt gegeven aan artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). Krachtens voormeld artikel is de Nederlandse rechter bevoegd indien sprake is van een nevenverzoek. De vraag die dient te worden beantwoord is of het woord 'nevenverzoek' gelezen moet worden als 'nevenvoorziening', of dat er een ruimere uitleg aan moet worden gegeven, namelijk als 'een verzoek dat op enige wijze verbonden is aan de echtscheiding'. Over deze kwestie is geen jurisprudentie van de Hoge Raad of van het Hof van Justitie van de EG bekend.
Gelet op de vertaling van het woord 'nevenverzoek' in de Engelse versie van de Alimentatieverordening (ancillary) en in de Duitse versie (Nebensache) ligt het voor de hand om het woord 'nevenverzoek' op voormelde wijze ruimer uit te leggen. Het komt bovendien logisch voor dat de Nederlandse rechter ook rechtsmacht heeft om voorlopige voorzieningen te treffen als hij de bevoegdheid heeft om de bodemzaak te behandelen, zoals in dit geval. Derhalve komt de Nederlandse rechter te dezen rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
Ingevolge het bepaalde in artikel 10:116 Burgerlijk Wetboek juncto artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is in de onderhavige zaak - aangezien de onderhoudsgerechtigde in Duitsland gewone verblijfplaats heeft - Duits recht van toepassing. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningen-procedure echter Nederlands recht toe (de lex fori), aangezien zij niet binnen het voor de voorlopige voorzieningen vereiste korte tijdsbestek de inhoud van het Duitse alimentatierecht kan achterhalen en het bovendien een ordemaatregel betreft.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft voorts de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud betwist en hij heeft tevens een draagkrachtverweer gevoerd.
De vrouw is dressuur amazone en ze geeft paardrijlessen. Zij heeft daar ook inkomen uit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gegevens over die inkomsten uit haar bedrijf overgelegd. De vrouw heeft zelf opgestelde staatjes over het jaar 2011 overgelegd, zonder onderliggende bescheiden. Over het jaar 2012 heeft zij helemaal niets overgelegd. Daarbij is opmerkelijk dat de vrouw in de reeds aanhangige bodemprocedure geen partneralimentatie heeft verzocht. Dit wijst er eveneens op dat de vrouw niet werkelijk behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van de man.
Anders dan de man bepleit heeft de vrouw op zichzelf wel belang bij het verzoek om voorlopige partneralimentatie, gelet op de verzochte ingangsdatum en op de mogelijkheid dat een voorziening als thans verzocht met terugwerkende kracht kan worden toegewezen. Echter, nu niet is komen vast te staan dat de vrouw behoeftig is, zal haar verzoek worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, bijgestaan door mr. T. de Graaf-van der Elst als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013.