RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: AWB 12/36166
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde mr. R.E. Temmen,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. J.M. van Leeuwe-Hokke.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2012 (het bestreden besluit), waarbij de asielaanvraag van eiseres is afgewezen.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Madjlessi, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [1988] en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 7 september 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij binnen een groep politiek actief was tegen het huidige regime en daarnaast antireligieus/atheïst is. Zij verspreidde folders door deze eerst te kopiëren en dan naar een andere persoon binnen de groep te brengen. Er was in de ouderlijke woning een inval door de inlichtingendienst (gewapende agenten in burger), waarbij naar eiseres werd gevraagd en haar kamer is doorzocht. Daarbij zouden belastende materialen zijn gevonden waaruit blijkt dat eiseres atheïst is en tegen het huidige regime is. Haar vader is meegenomen, na ongeveer vier tot vijf dagen vrijgelaten, na enkele dagen weer meegenomen en vervolgens na enkele dagen opnieuw vrijgelaten. Eiseres kreeg een telefoontje van haar nicht [naam 1] dat zij niet naar huis moest gaan, maar naar het huis van de haar bekende [naam 2]. Na enige tijd hebben hij en haar ouders besloten dat zij uit Iran moest vertrekken, omdat haar naam op de lijst van de geheime dienst zou staan en zij gezocht werd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen. Daarbij is overwogen dat eiseres onvoldoende reisdocumenten heeft overgelegd om haar reisroute te kunnen vaststellen. Voorts heeft eiseres onvoldoende reisinformatie verschaft. Het asielrelaas ontbeert volgens verweerder de vereiste positieve overtuigingskracht.
Verweerder stelt dat de verklaringen van eiseres over de gestelde inval van de geheime dienst niet geloofwaardig worden geacht. Eiseres heeft hierover tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen afgelegd. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij die informatie louter heeft gebaseerd op informatie die zij van derden heeft verkregen en op films die zij heeft gezien over gevangengenomen tegenstanders van het huidige regime. Voorts kan eiseres geen details vertellen over de wijze waarop haar vader en nadien ook andere familieleden zouden zijn meegenomen, waar haar vader is vastgehouden, wat hij in die tijd heeft meegemaakt en wanneer en waarom hij uiteindelijk is vrijgelaten. Verweerder hecht dan ook geen geloof aan de door eiseres gestelde inval in haar ouderlijk huis, zodat ook niet aannemelijk wordt geacht dat op haar kamer verboden documenten, boeken en films zijn gevonden die in beslag zijn genomen. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in de specifieke negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Daarnaast overtuigen de verklaringen van eiseres niet dat zij met haar voormalige studie- en jaargenoot [naam 3] politiek actief is. Eiseres kan weinig vertellen over deze [naam 3], terwijl dat van haar verwacht had mogen worden nu zij regelmatig contacten onderhielden en elkaar al geruime tijd kenden. Eiseres kan ook niet vertellen hoe [naam 3] aan de verboden boeken over atheïsme, de belastende films en politieke folders zou zijn gekomen. Verder heeft verweerder kunnen stellen dat de in algemene bewoordingen gedane verklaring van eiseres dat zij de verkregen folders kopieerde en doorgaf aan iemand die deze de folders weer verder verspreidde niet positief kan overtuigen, nu een nadere individuele onderbouwing ook hiervan ontbreekt. Ten aanzien van het alsnog overgelegde stuk van de organisatie “Osyan” merkt verweerder op dat eiseres de hierin genoemde [naam 4] nooit heeft genoemd als degene die haar heeft betrokken bij deze organisatie.
Vanwege haar ongeloofwaardig geachte asielrelaas komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op een van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het ontbreken van reisdocumenten heeft tegengeworpen. Eiseres stelt dat de gehele reis is geregeld door tussenkomst van een reisagent. Verder stelt eiseres dat zij gedetailleerd heeft verklaard over haar reis. Vanwege haar psychische gesteldheid heeft zij niet kunnen verklaren met welke luchtvaartmaatschappij zij naar Nederland is gevlogen en heeft ze niet op vlucht- en stoelnummer gelet. Verder stelt eiseres dat het feit dat zij informatie door tussenkomst van derden heeft verkregen niets afdoet aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. De relatie met [naam 3] was een louter zakelijke relatie en toegespitst op hun politieke activiteiten zodat zij persoonlijk niet veel van elkaar wisten. Eiseres stelt verder dat het feit dat het door haar overgelegde foldermateriaal in West-Europa ook op internet is te vinden niets af doet aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas, omdat dit materiaal in Iran niet vrij toegankelijk is. Uit het alsnog door haar overgelegde bericht van [naam 5], public relations medewerker van “Osyan” blijkt volgens eiseres voldoende dat deze organisatie bekend is met haar politieke werkzaamheden. Wegens haar atheïsme dreigt haar in Iran de doodstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. In artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 staan de gronden vermeld voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het ontbreken van reisdocumenten aan eiseres kunnen tegenwerpen. De door eiseres gestelde afhankelijkheid van de reisagent kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet worden gelijkgesteld met dwang tot afgifte van de documenten (zie ondermeer de uitspraak van 6 augustus 2012 (201100015/1, www.raadvanstate.nl)). Op eiseres rust de verantwoordelijkheid haar relaas daar waar mogelijk met documenten te onderbouwen. Dat zij wel een identiteitskaart heeft overgelegd maakt dat niet anders. Daarnaast mocht van eiseres verwacht worden dat zij over de gestelde vliegreis van Iran naar Turkije en van Turkije naar Nederland voldoende, consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen zou hebben kunnen afleggen. Dat zij zich tijdens de vliegreis volledig heeft afgesloten van de buitenwereld en de begeleiding van de reisagent als onaangenaam heeft ervaren, kan niet als verschoonbare reden worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande dient van de verklaringen van eiseres een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daartoe in aanmerking kunnen dat de reden voor het vertrek van eiseres uit Iran niet geloofwaardig is. Zo heeft eiseres verklaard dat zij vanwege politieke activiteiten door de geheime dienst werd gezocht. Eiseres heeft verklaard dat zij van derden heeft vernomen dat er een inval is geweest van de geheime dienst in haar ouderlijk huis. Bij die inval zou haar vader zijn meegenomen en nadien ook de man en vader van haar nicht. Haar vader zou later weer zijn vrijgelaten. Bij die inval zou haar laptop zijn meegenomen waarop antireligieuze boeken en teksten, politieke folders en films over executies in Iran stonden. Eiseres kan echter niet vertellen waar haar vader is vastgehouden en onder welke omstandigheden hij weer is vrijgelaten. Ook op de vraag of haar vader tijdens zijn gevangenhouding is verhoord of mishandeld kan eiseres geen informatie verschaffen. Eiseres heeft slechts verklaard dat hij tijdens die gevangenhouding “zware dingen” heeft meegemaakt zonder nader te verklaren wat dit inhoudt. Gebleken is dat zij deze informatie vernomen heeft van derden en zich daarnaast heeft gebaseerd op eerdergenoemde films. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de inval in het ouderlijk huis van eiseres en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig heeft hoeven achten. Daarbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat eiseres weinig weet te vertellen over [naam 3], degene van wie eiser stelt het foldermateriaal en de boeken te hebben ontvangen. Dit heeft verweerder bevreemdingwekkend kunnen achten, aangezien eisers heeft verklaard dat zij en [naam 3] sinds oktober/november 2009 vrijwel dagelijks contact hadden over hun politieke activiteiten. Eiseres heeft voorts in beroep nog een verklaring overgelegd van “Osyan”, waaruit zou moeten blijken dat eiseres werkzaamheden voor deze organisatie heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bericht van [naam 5] van “Osyan” van 10 juli 2012 slechts dat zij sinds 2010 in Iran actief betrokken was bij de distributie van het vrouwenblad “Osyan” en zich via de tegenwoordig in Noorwegen wonende politiek vluchtelinge en activiste [naam 4] bij “Osyan” daarbij heeft aangesloten. Op grond hiervan heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet duidelijk is geworden wat voor type - al dan niet politieke/feministische - organisatie deze verklaring heeft afgegeven en in hoeverre hier sprake is van een in Iran verboden organisatie. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat deze verklaring op verzoek van eiseres is opgesteld, zodat hieraan niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Bovendien heeft eiseres enkel van haar ouders en andere familieleden vernomen dat de Iraanse autoriteiten naar haar op zoek zijn, zodat verweerder met recht het standpunt heeft ingenomen dat deze informatie niet kan worden aangemerkt als informatie uit een objectief verifieerbare bron. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij wordt gezocht door de autoriteiten van Iran. Voor de door eiseres geuite vrees dat zij als atheïst tot de doodstraf zal worden veroordeeld overweegt de rechtbank dat, zo eiseres om die reden in de negatieve aandacht van de autoriteiten zou staan, uit het algemeen ambtsbericht over Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van 27 augustus 2012 blijkt dat in de Iraanse strafwetgeving (nog) geen strafbepalingen zijn opgenomen met betrekking tot geloofsafval. Het wetsvoorstel dat in januari 2008 in het parlement is ingediend, is nog niet aangenomen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b en c, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 februari 2013
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.