ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/34975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielvergunning en terugkeer naar Libië zonder problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, een Libische nationaliteit houder, had op 5 november 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn verblijfsvergunning was ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 januari 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerdere keren naar Libië is gereisd, wat volgens de wetgeving kan leiden tot intrekking van de asielvergunning. Eiser had geen zienswijze ingediend op het voornemen tot intrekking, wat voor zijn rekening en risico kwam. Tijdens de zitting is besproken dat eiser in 2011 en 2012 naar Libië is gereisd en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij daar problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een reële vrees voor vervolging in Libië, en dat het beroep op het beleid voor kwetsbare minderheidsgroepen niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/34975
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. K. Ross,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. J.M. van Leeuwe-Hokke.
Procesverloop
Eiser heeft op 5 november 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 oktober 2012 (het bestreden besluit), waarbij de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 januari 2012.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Khabote, tolk in de Arabische taal.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [1985] en de Libische nationaliteit te bezitten. Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft verweerder aan eiser met ingang van 7 maart 2008 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend geldig tot 7 maart 2013.
2. Blijkens informatie van de federale Politie Brussels Airport van 21 januari 2012 is eiser bij een doorlaatpost te Airport Brussel gecontroleerd. Hierbij is bij eiser een Libisch paspoort aangetroffen. Uit dit paspoort blijkt dat eiser meerdere malen naar Libië is teruggekeerd. Op 21 augustus 2012 is eiser, aangetekend, een voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning kenbaar gemaakt. In het voornemen is eiser tevens gewezen op de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit is de verblijfsvergunning ingetrokken.
3. Ingevolge artikel 32, eerste lid en onder c, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning voor respectievelijk bepaalde en onbepaalde tijd in te trekken, indien de grond voor verlening is komen te vervallen.
Verweerders beleid dienaangaande is neergelegd in hoofdstuk C5/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Indien is geconstateerd dat een houder van een verblijfsvergunning asiel is teruggekeerd naar het land van herkomst kan dit reden zijn om de asielvergunning voor bepaalde tijd in te trekken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan af te wijzen.
4. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid, onder c, van artikel 32 van de Vw 2000, de verblijfsvergunning asiel ingetrokken. Het feit dat eiser meerdere malen op legale wijze is teruggekeerd naar Libië, betekent volgens verweerder dat eiser de door de Nederlandse autoriteiten geboden bescherming kennelijk niet langer behoeft en dat in ieder geval met ingang van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2012/15, de grond voor verlening is komen te vervallen. Er bestaat geen aanleiding de destijds verleende vergunning in stand te laten.
5. Eiser stelt allereerst dat hij het voornemen nimmer heeft ontvangen. Eiser stelt dat hij geen inzage heeft gekregen in het door verweerder uitgevoerde onderzoek naar de in- en uitreisstempels in zijn paspoort en wat de onderzoeksresultaten daarvan zijn. Voorts stelt eiser dat hij slechts twee keer kort op legale wijze naar Libië is gereisd om op zoek te gaan naar zijn verdwenen zus, zijn enige nog levende familielid. Eiser stelt dat hij gebruik heeft gemaakt van een reisdocument op eigen naam. Hij heeft zijn Libische paspoort aangevraagd in de periode direkt na de val van Gaddafi. Verder is eiser twee keer met een ambulance naar Libië is gereden samen met een vriend en met het vliegtuig vanuit Tunis is teruggereisd. Eiser stelt ten slotte dat hij niet kan terugkeren naar Libië aangezien hij homoseksueel is. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat het verrichten van homoseksuele handelingen een strafbaar feit is waar tot vijf jaar gevangenisstraf op staat. Ook na de val van Gaddafi lijkt de kans klein dat de Libische samenleving op korte termijn homoseksualiteit anders zal benaderen. Omdat homoseksuelen uit Libië worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in C14/3.6 van de Vc 2000, heeft verweerder zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte ingetrokken, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Niet in geschil is dat door eiser geen zienswijze is ingediend, terwijl vast staat dat het voornemen tot intrekking aangetekend naar het GBA-adres van eiser is gestuurd. Het niet indienen van een zienswijze komt derhalve voor rekening en risico van eiser.
7. Tijdens de behandeling ter zitting zijn met behulp van de tolk de in- en uitreisstempels besproken, die de Libische en Tunesische autoriteiten in het paspoort van eiser hebben aangebracht. Gebleken is dat eiser Libië voor de eerste keer op 3 oktober 2011 is ingereisd. Vervolgens is eiser, na een verblijf van ruim zeven weken, op 23 december 2011 Libië weer uitgereisd. Vervolgens is eiser Libië op 31 december 2011 opnieuw ingereisd en - na een periode van ongeveer een maand- op 22 januari 2012 Libië weer is uitgereisd. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser tweemaal naar Libië is gereisd. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser heeft gesteld, geen sprake is van kortstondige periodes van verblijf in Libië.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond hiervan terecht geconcludeerd dat eiser kennelijk geen vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, zoals eiser bij zijn aanvraag om een verblijfsvergunning heeft gesteld.
9. Voor zover eiser beoogt een beroep te doen op het beleid ten aanzien van kwetsbare minderheidsgroepen als vermeld in het WBV 2012/15, overweegt de rechtbank dat dit beroep dient te falen, nu gelet op het hiervoor onder 7 overwogene bij terugkeer geen schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. Op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd is immers niet gebleken dat eiser gedurende zijn verblijf in Libië in het laatste kwartaal van 2011 en de eerste maand van 2012 vanwege zijn homoseksuele geaardheid of anderszins problemen heeft ondervonden
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.