ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/34819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van onjuiste gegevens en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn verblijfsvergunning werd ingetrokken. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2013 uitspraak gedaan. Eiser, die op 10 maart 2005 Nederland binnenkwam, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote'. Deze vergunning was meerdere keren verlengd, maar werd op 31 juli 2012 ingetrokken op basis van het feit dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt. Verweerder baseerde zich op een verstekvonnis van de rechtbank Clark County in Nevada, waarin het huwelijk tussen eiser en zijn referente nietig werd verklaard omdat eiser nog steeds getrouwd was met een andere vrouw in Egypte.

Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met andere relevante uitspraken. De rechtbank oordeelde dat het niet op voorhand duidelijk was dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was, en dat verweerder de hoorplicht had geschonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de gegevens die ten grondslag liggen aan besluiten die de rechten van vreemdelingen raken. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet zonder meer kon worden gehandhaafd zonder een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/34819
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. E. El Sharkawi,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. J.M. van Leeuwe-Hokke.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 oktober 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Cheibookha, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op 10 maart 2005 Nederland binnengekomen. Eiser is op 27 april 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]’ (verder referente) met ingang van 14 maart 2005 en geldig tot 14 maart 2006, laatstelijk verlengd tot 14 maart 2011. Op 3 januari 2011 is de beperking van de vergunning regulier voor bepaalde tijd gewijzigd in de beperking ‘voortgezet verblijf’ met ingang van 24 december 2010 en geldig tot 24 december 2015. Bij besluit van 31 juli 2012 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘voortgezet verblijf’ ingetrokken per 24 december 2010 en de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]’ met ingang van 14 maart 2005. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Op grond van artikel 19, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Vw 2000, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Het beleid met betrekking tot intrekking op deze grond is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, hoofdstuk B1/5.3.3.
Paragraaf B1/5.3.3 van de Vc 2000, vermeldt - voor zover thans van belang - het volgende.
“Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, en er nog geen periode van twaalf jaren of langer is verstreken, wordt de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd. Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd. Bepalend is immers of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens zou zijn verleend, verlengd of gewijzigd. Het is niet van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt of de juiste gegevens zijn achtergehouden door de vreemdeling zelf of andere belanghebbenden.”
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunningen terecht zijn ingetrokken. Verweerder stelt dat blijkens de uitspraak van de rechtbank Clark County Nevada van 18 januari 2012 het in Nevada gesloten huwelijk tussen eiser en referente nietig is verklaard omdat het eerste huwelijk van eiser – in Egypte gesloten - niet ontbonden is. Gelet hierop wordt aangenomen dat het huwelijk tussen eiser en referente nimmer heeft bestaan en is eiser op onjuiste gronden een verblijfsvergunning verstrekt. De door eiser overgelegde tussenuitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 augustus 2012 waarin wordt gesteld dat er geen beslissing wordt genomen over de inschrijving van de uitspraak van de rechtbank Clark County Nevada heeft geen betrekking op de onderhavige procedure. Verweerder stelt dat evenmin is gebleken dat eiser tegen die uitspraak beroep ingesteld. De weigering eiser verblijf hier te lande toe te staan levert geen schending op van artikel 8 van het EVRM. Er bestond geen aanleiding eiser te horen, aldus verweerder.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. Eiser stelt verder, met verwijzing naar de brief van de gemeente Lelystad van 18 juli 2012, dat de uitspraak van de rechtbank Clark County Nevada van 18 januari 2012 geen rechtstreekse werking in Nederland heeft. Daarnaast heeft ook de rechtbank Zwolle-Lelystad geen oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen eiser en referente. Nog daargelaten dat zijn in Egypte gesloten huwelijk ontbonden is, diende verweerder uit te gaan van de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen eiser en referente totdat deze door de bevoegde rechter is vernietigd. Eiser stelt dat hij inmiddels beroep heeft ingesteld tegen het verstekvonnis van de rechtbank Clark County Nevada van 18 januari 2012.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
6. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften, die daarop van toepassing zijn.
7. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning terecht is ingetrokken. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een door referente overgelegde kopie van het op 18 januari 2012 uitgesproken verstekvonnis door District Court Clark County te Nevada (VS), waarbij het op 5 juli 2001 in de VS voltrokken huwelijk tussen eiser en referente niet wordt verklaard. In zijn bezwaarschrift heeft eiser verwezen naar de brief van het college van Lelystad van 18 juli 2012 waaruit volgt dat de inschrijving van de uitspraak van de rechtbank Nevada van 18 januari 2012 in de gemeentelijke basisadministratie is geweigerd, aangezien eiser een uitspraak van een rechter in Egypte heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn aldaar gesloten huwelijk wel is ontbonden vóór de datum van het huwelijk tussen eiser en referente in Nevada. In het bestreden besluit van 16 oktober 2012 heeft verweerder zijn standpunt, neergelegd in het primaire besluit, gehandhaafd. In zijn beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de brief van het College van Leystad alsmede met het tussenvonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 augustus 2012. In dat vonnis is door de rechtbank bepaald dat iedere beslissing voor een periode van drie maanden is aangehouden teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren of er beroep tegen het vonnis van de rechtbank Clark County te Nevada is ingesteld en wat de uitslag is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser hier nog aan toegevoegd, hetgeen door verweerder niet is weersproken, dat hij pas ter zitting van de rechtbank Zwolle Lelystad op 28 augustus 2012 door die rechtbank in het bezit is gesteld van het verstekvonnis van de District Court Clark County te Nevada, aangezien referente deze stukken naar een adres van eiser in Egypte heeft laten sturen, terwijl eiser al die tijd in Nederland woonde en ook nog steeds woont. Tevens deelde de gemachtigde van eiser mede dat hij op 16 november 2012, derhalve binnen de hem gegunde termijn van drie maanden, tegen voornoemd verstekvonnis beroep heeft ingesteld. De uitspraak op dit beroep wordt in februari 2013 verwacht.
8. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet op voorhand duidelijk was dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond kunnen verklaren. Gelet hierop is de hoorplicht neergelegd in artikel 7:3 van de Awb geschonden.
9. In het licht van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 7:2, eerste lid en 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat thans aanleiding. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en stelt die kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 oktober 2012;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 februari 2013