ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-429272 - HA ZA 12-1237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident tussen eiser en gedaagde met internationale woonplaatsen en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen eiser [A], woonachtig in Egypte, en gedaagde [B], woonachtig in Frankrijk. Eiser stelt dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen partijen, terwijl gedaagde dit betwist. De rechtbank moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft op basis van de Europese Verordening inzake rechtsbevoegdheid (EEX-Vo). De rechtbank oordeelt voorlopig dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, omdat in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is gekozen voor betaling in Nederland. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 5 lid 1 sub a van de EEX-Vo, dat bepaalt dat de rechter van de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd bevoegd is. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 111.223,85 aan hoofdsom en contractuele rente, voortvloeiend uit de gestelde overeenkomst. De rechtbank heeft een comparitie van partijen bevolen om nadere feitelijke en juridische inlichtingen te verkrijgen en de mogelijkheden tot schikking te onderzoeken. De comparitie is gepland op 27 februari 2013, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig moeten zijn. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot na deze comparitie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/429272 / HA ZA 12-1237
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 30 januari 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[A],
wonende te [land X],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
[B],
wonende te [land Y],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. F-N. Grooss te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 oktober 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele onbevoegdheidsexceptie ex artikel 11 Rv van 12 december 2012;
- de conclusie van antwoord in incident van 9 januari 2013.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan in het bevoegdheidsincident
2.1. [A] vordert in de hoofdzaak - samengevat - veroordeling van [B] tot betaling aan [A] van € 111.223,85 aan hoofdsom en contractuele rente op basis van een tussen hem en [B] gesloten vaststellingsovereenkomst.
2.2. [B] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart op grond van de eerste titel van Rv, omdat er geen sprake is van een uitdrukkelijke domiciliekeuze van [B] ten kantore van zijn advocaat zoals bedoeld in artikel 1:15 BW.
2.3. Vooropgesteld wordt dat de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) materieel toepasselijk is op grond van de preambule en artikel 1 van deze verordening.
2.4. Op grond van de hoofdregel in artikel 2 lid 1 EEX-Vo dient [B] in beginsel voor het gerecht van zijn woonplaats opgeroepen te worden. Of [B] woonplaats heeft in Nederland, dient naar Nederlands recht te worden beoordeeld.
Nu tussen partijen vast staat dat [B] geen woonplaats als bedoeld in artikel 1:10 BW in Nederland heeft en de rechtbank van oordeel is dat [A] niet heeft aangetoond dat [B] een geldige woonplaatskeuze als bedoeld in artikel 1:15 BW heeft gedaan, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe op basis van de zojuist genoemde hoofdregel.
2.5. Dat laat onverlet dat de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van één van de alternatieve bevoegdheidsregels van de EEX-Vo. In navolging van het arrest van het HvJ EG van 4 maart 1982, NJ 1983, 508 (Effer / Kantner) wordt voor de beantwoording van de bevoegdheidsvraag uitgegaan van de stelling van [A] dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst. De betwisting van [B] van de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst komt pas in de hoofdzaak voor de alsdan bevoegde rechter aan de orde. Nu [A] een vaststellingsovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag legt, dient de alternatieve bevoegdheid gevonden te worden aan de hand van artikel 5 lid 1 sub a EEX-verordening: alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt is de betaling uit hoofde van de door [A] gestelde vaststellingsovereenkomst.
2.6. [A] stelt dat in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de betaling in Nederland moest worden uitgevoerd, omdat is opgenomen dat [B] giraal dient te betalen op de in de vaststellingsovereenkomst genoemde Nederlandse bankrekening van [A] bij de ABN AMRO bank. De rechtbank begrijpt dat hij daarbij doelt op de aanduiding “NL” die is opgenomen in de internationale aanduiding van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen rekeningnummer (IBAN: International Bank Account Number). Daarmee zou de Nederlandse rechter - naar voorlopig oordeel - rechtsmacht toekomen.
2.7. De rechtbank overweegt reeds nu dat haar voorlopig oordeel over het, op de gestelde rechtsbetrekking tussen partijen, toepasselijke recht luidt, dat Nederlands recht van toepassing is. Blijkens de dagvaarding en de conclusie van antwoord is de partijdiscussie gevoerd aan de hand van Nederlands recht, zodat partijen geacht moeten worden voor dit recht te hebben gekozen. In beide genoemde gedingstukken wordt immers verwezen naar wettelijke bepalingen uit het Nederlands recht.
2.8. Voor zover [B] heeft bedoeld een beroep te doen op de nietigheid van de dagvaarding, gaat dit beroep naar voorlopig oordeel van de rechtbank niet op, aangezien hij is verschenen in dit geding en niet aannemelijk is dat hij onredelijk is benadeeld of onredelijk in zijn belangen is geschaad.
3. Bepaling van een comparitie van partijen in het incident en in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank ziet aanleiding een comparitie van partijen in het incident en in de hoofdzaak te bevelen.
De doelen van die zitting zijn het verkrijgen van nadere feitelijke en juridische inlichtingen, het onderzoeken van de mogelijkheden tot een schikking of een verwijzing naar de mediator, het eventueel geven van voorlopige oordelen over de geschilpunten en/of over de bewijslastverdeling en/of het bepalen van het verdere verloop van de procedure.
Instructies voor en informatie over de comparitie van partijen
3.2. De advocaten kunnen zo nodig relevante extra informatie voorafgaand aan de zitting produceren, met een korte toelichting op de relevantie daarvan.
3.3. De advocaten moeten eventuele extra processtukken uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum hebben ingezonden per brief aan het CNA-bureau, briefadres Paleis van Justitie, CNA-bureau kamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH ’s-Gravenhage, met vermelding van de naam van de comparitierechter en de datum en het tijdstip van de zitting, en met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en).
3.4. Voor de comparitiezitting is in beginsel anderhalf uur gereserveerd. Partijen en hun advocaten doen er goed aan rekening te houden met enige uitloop.
3.5. Tijdens de comparitie zal de rechter feitelijke vragen stellen aan partijen zelf, onder meer over de voorgeschiedenis van de geschilpunten. Deze vragen kunnen het beste worden beantwoord door degenen die bij die voorgeschiedenis en overige feiten betrokken waren. Partijen doen er daarom verstandig aan om deze betrokkenen mee te nemen naar de zitting. Een partij kan ook een eigen deskundige meenemen naar de comparitie. De rechtbank verzoekt de desbetreffende advocaat om een en ander zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het CNA-bureau van de rechtbank en aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en) te laten weten. De kosten die gemaakt moeten worden om deze betrokkenen of deskundigen op de comparitie aanwezig te laten zijn, komen en blijven voor rekening van de partij die hen meeneemt ter zitting.
3.6. De advocaten krijgen ter comparitie de gelegenheid om mondeling een bondige toelichting en/of reactie te geven op de juridische geschilpunten. Zij kunnen geen pleitnotities voordragen, tenzij de rechter dit ruim tevoren heeft toegestaan. De advocaten kunnen daartoe uiterlijk binnen twee weken na de datumbepaling een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het CNA-bureau indienen.
3.7. Op gezamenlijk verzoek van alle partijen kan de rechtbank de zaak ter comparitie doorverwijzen naar een mediator. Een schikking tussen partijen ter zitting wordt in executoriale vorm vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst in het proces-verbaal.
3.8. Indien tijdens de comparitie geen schikking tot stand komt, wordt verkort proces-verbaal opgemaakt van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen. Dat proces-verbaal wordt ter zitting opgesteld en ondertekend door partijen, of met toestemming van partijen achteraf buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Een griffier is daartoe ter zitting of op afroep beschikbaar. De comparitierechter bepaalt in dat proces-verbaal ook het verdere procesverloop na de zitting.
3.9. Als een partij niet op de comparitie verschijnt of niet reageert op verzoeken uit het instructieformulier kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden en gepast acht, ook in het nadeel van die partij.
Verzoeken om uitstel van de comparitie van partijen
3.10. Alle uitstelverzoeken wegens verhinderingen, overmacht, klemmende redenen of lopende onderhandelingen over een schikking moeten schriftelijk worden gedaan aan het CNA-bureau van de rechtbank per faxbrief op 070-3813534 of per email aan
cna-bureau.rb.den.haag@rechtspraak.nl, met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en), met vermelding van de naam van de comparitierechter, de datum en het tijdstip van de zitting, en onder opgave van de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden na de comparitiedatum. Dit faxnummer en dit mailadres van het CNA-bureau zijn niet bestemd voor het insturen van processtukken.
3.11. De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel van de comparitie wegens verhinderingen afwijzen dat niet binnen twee weken na een ambtshalve datumbepaling van de zitting is ontvangen of dat is ontvangen na een datumbepaling in overleg met partijen, tenzij er sprake is van overmacht of klemmende redenen.
3.12. Voor volgens r.o. 3.11. in beginsel te late verzoeken tot uitstel van de comparitie wegens lopende onderhandelingen over een schikking geldt het volgende strikte beleid. De comparitie van partijen zal als hoofdregel doorgang vinden, ook in het geval van laat maar alsnog serieus op gang gekomen onderhandelingen over een schikking. In dat geval is de rechtbank partijen en hun advocaten ter zitting graag behulpzaam bij het afronden van die onderhandelingen en bij het eventueel vastleggen van een minnelijke regeling in het proces-verbaal. Indien een schikking ter zitting onmogelijk blijkt, zullen daarna ter zitting alsnog nadere feitelijke en juridische inlichtingen worden ingewonnen en zal de comparitierechter tot slot het verdere procesverloop bepalen.
3.13. Een uitzondering op de hoofdregel van r.o. 3.12. maakt de rechtbank slechts in de twee gevallen dat alle betrokken advocaten het CNA-bureau van de rechtbank uiterlijk twee werkdagen voor de zitting schriftelijk hebben bericht dat a) de zaak op eenstemmig verzoek moet worden verwezen naar een mediator of dat b) de procedure kan worden doorgehaald wegens een alsnog getroffen schikking. Desgewenst kan de rechtbank in dat laatste geval een door of namens alle partijen getekende en vóór de zitting ontvangen vaststellingsovereenkomst aanhechten aan een door de rechtbank buiten aanwezigheid van partijen en in executoriale vorm op te maken proces-verbaal.
3.14. In alle andere gevallen gaat de comparitie van partijen op het (reeds lang) geplande tijdstip door, verwacht de rechtbank alle partijen en hun advocaten op de zitting, en zal de rechtbank de procedure voordien ook niet naar de parkeerrol verwijzen. Daarbij wijst de rechtbank partijen en hun advocaten op de regels in de voorgaande r.o.’s 3.9. en 3.12.
4. De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident en in de hoofdzaak
4.1. beveelt een persoonlijke verschijning van partijen zelf - rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die goed van de feiten op de hoogte is en die bevoegd is tot het treffen van een minnelijke regeling - samen met hun advocaten, met de hiervoor aangegeven doelen en met inachtneming van al het hiervoor bepaalde, op woensdag 27 februari 2013 te 9.30 uur, in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, ten overstaan van de comparitierechter mr. D.R. Glass,
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door D.R. Glass en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 30 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.