Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], zonder vaste woon- en verblijfplaats, eiser
(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).
Op 23 juli 2012 heeft eiser verweerder verzocht om toepassing van de ‘motie Spekman’ in het kader van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij brief van 30 juli 2012 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de door eiser verstrekte medische informatie niet compleet is, hetgeen betekent dat de voorfase van het verzoek om toepassing van de motie Spekman is afgerond en dat eiser geen aanvraag heeft ingediend. Eiser heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 24 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit. Hij is een uitgeprocedeerde asielzoeker en heeft op 23 juli 2012 schriftelijk verzocht om toepassing van de motie Spekman in het kader van artikel 64 van de Vw 2000. Bij brief van 24 juli 2012 heeft verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om advies uit brengen inzake de toepasselijkheid van motie Spekman. Bij nota van 30 juli 2012 heeft het BMA aan verweerder medegedeeld deze aanvraag niet in behandeling te nemen wegens onvolledigheid. Bij brief van gelijke datum heeft verweerder eisers gemachtigde het volgende bericht: “Uw cliënt heeft in het kader van artikel 64 verzocht om toepassing van de motie Spekman. Ter onderbouwing daarvan is op 23 juli 2012 medische informatie naar de IND gestuurd. Omdat deze informatie niet compleet is, ontvangt u de betreffende stukken hierbij retour. De volgende informatie ontbreekt: relevante medische gegevens (…) Uw arts moet de vragen van het BMA beantwoorden en een kopie van de gevraagde medische gegevens in de envelop met ‘medisch geheim’ doen en deze dichtplakken. Dat betekent dat de voorfase van het verzoek om toepassing van de motie Spekman hiermee is afgerond en dat uw cliënt geen aanvraag heeft ingediend”.
2. Partijen houdt verdeeld de vraag of de brief van 30 juli 2012 van verweerder aangemerkt kan worden als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is van mening dat dit niet het geval is en stelt zich op het standpunt dat de aanvraagfase niet is afgerond en is blijven steken in het voortraject voorafgaand aan het daadwerkelijk indienen van die aanvraag. Om die reden heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. In artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 staat dat de vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf heeft indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Het enkele beroep op dit artikel en daarmee op artikel 64 van de
Vw 2000 brengt niet mee dat de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Daarvoor is vereist dat verweerder de bepaling op de vreemdeling van toepassing acht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2002, LJN: AH9703).
3.3. De motie Spekman luidt (Kamerstukken II, 2008/2009, 30846, nr. 4), voor zover hier relevant, als volgt:
(…) constaterende dat gemeenten geconfronteerd worden met zieke uitgeprocedeerde asielzoekers die recht hebben op verblijf in Nederland gedurende hun medische procedure maar geen recht hebben op opvangvoorzieningen; (…)
overwegende dat in de beleidsbrief van 24 juni 2008 betreffende een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid is aangegeven dat voor de opvang van rechtmatig in Nederland verblijvende uitgeprocedeerde asielzoekers die een vervolgaanvraag hebben ingediend voor het ondergaan van een medische behandeling geen opvangregeling kan worden getroffen omdat er geen goed en snel werkend filter mogelijk zou zijn waarmee kan worden bepaald of zo’n aanvraag kansloos of kansrijk is;
van mening dat met overlegging aan de IND van een actueel en volledig medisch dossier en een toestemmingsverklaring van de vreemdeling een snel werkend filter wordt gecreëerd waarmee misbruik door het indienen van een medische vervolgaanvraag uitsluitend om opvang te verkrijgen, kan worden tegengegaan;
verzoekt de regering voor eind 2009 in ieder geval opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers die een aanvraag om medische redenen hebben ingediend en die aan bovengenoemde voorwaarden voldoen (…).
3.4. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is in paragraaf A4/7.2.1.1, voor zover hier relevant, vermeld dat een uitgeprocedeerde asielzoeker in afwachting van een beslissing op een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 kan krijgen, waardoor ingevolgde de Rva (lees: de Rva 2005) recht op opvang ontstaat, indien door de vreemdeling de in die paragraaf genoemde procedure wordt gevolgd. Die procedure bestaat kort gezegd uit het aanleveren van een gesloten envelop met medische informatie van de behandelaars, een toestemmingsverklaring, een recente verklaring omtrent de medische situatie van de vreemdeling en een kopie van een geldig reis- of identiteitsdocument. Als deze stukken compleet worden beoordeeld door de IND wordt de gesloten envelop met medische gegevens naar het BMA gezonden en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om ongeveer twee weken later een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in persoon in te dienen bij de IND. Die twee weken zijn, aldus het beleid, nodig om vast te kunnen stellen of de overgelegde relevante medische gegevens compleet zijn en of, gelet daarop, wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor opvang in afwachting van een beslissing op de aanvraag.
3.5. In paragraaf A4/7.3.1 van de Vc 2000 is opgenomen: “Indien aan de voorwaarden van paragraaf A4/7.2.1.1 is voldaan kan artikel 64 Vw voorts worden toegepast ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers die een aanvraag hebben ingediend om toepassing van artikel 64 Vw, in afwachting van de definitieve besluitvorming. Indien vastgesteld is dat alle relevante gegevens die nodig zijn om bij het BMA een medisch advies op te starten zijn overgelegd, wordt na indiening van de aanvraag, als op dat moment op de aanvraag nog niet beslist kan worden, artikel 64 Vw toegepast in afwachting van een beslissing op de ingediende aanvraag.”
3.6. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op (een extern) rechtsgevolg. Daarmee is bedoeld dat de beslissing gericht moet zijn op rechtsgevolgen die ontstaan in de verhouding van het bestuursorgaan tot een of meer anderen.
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de brief van verweerder van 30 juli 2012 dient te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Vaststaat dat eiser op 23 juli 2012 bij verweerder, onder overlegging van diverse (medische) gegevens, schriftelijk heeft verzocht om toepassing te geven aan de motie Spekman in het kader van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser heeft daarmee een aanvraag ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb, te weten: een aanvraag om hangende zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, te besluiten dat artikel reeds analoog toe te passen en hem van opvang te voorzien. Ten behoeve van de leesbaarheid zal deze aanvraag in het vervolg van de uitspraak worden geduid als ‘verzoek om toepassing van de motie Spekman’.
4.3. Omdat eiser volgens verweerder niet de vereiste gesloten envelop met medische gegevens bij zijn verzoek had gevoegd, heeft verweerder vervolgens de brief van 30 juli 2012 gestuurd. Die brief kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden verstaan dan als een besluit waarbij eisers verzoek om toepassing van de motie Spekman niet in behandeling is genomen wegens het niet aanleveren van voldoende gegevens. Er is immers een onmiskenbaar rechtsgevolg aan de brief verbonden, hierin bestaande dat eiser niet in de door hem verlangde situatie als beschreven in paragraaf A4/7.2.1.1 van de Vc 2000 belandt, te weten de situatie waarin hij rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder j van de Vw 2000 (dan wel een toestand, die daaraan gelijk te stellen valt) verkrijgt en er ingevolge de Rva 2005 recht op opvang ontstaat.
4.4. De rechtbank volgt niet verweerders standpunt dat eiser nog geen aanvraag had ingediend en dat hij nog slechts verkeerde in de ‘voorfase’ van het verzoek om toepassing van de motie Spekman, zoals in het besluit van 30 juli 2012 is verwoord en zoals ter zitting ook door verweerders gemachtigde is herhaald. Eiser verkeerde niet in de voorfase van dat verzoek, eiser had dat verzoek – zoals hiervoor vastgesteld – reeds gedaan in zijn brief van 23 juli 2012. In het beleid (paragraaf A4/7.2.1.1 van de Vc 2000) is weliswaar opgenomen dat de vreemdeling twee weken na het verzenden van de gesloten envelop met medische gegevens naar het BMA in de gelegenheid wordt gesteld om “een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw” (dat moet volgens verweerders gemachtigde ter zitting worden gelezen als: toepassing van de motie Spekman) in persoon in te dienen, maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan het gegeven dat deze aanvraag op dat moment reeds lang en breed is gedaan, in het onderhavige geval met eisers brief van 23 juli 2012. Voor een door verweerder bepleite ‘voorfase’-periode die intreedt na het schrijven van die brief en eindigt met het in persoon verschijnen bij het loket van de IND, biedt de wet naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
5. Het bestreden besluit houdt in rechte geen stand, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder zich ter zitting principieel op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 30 juli 2012 geen besluit is en ook geen aanvullend standpunt heeft ingenomen in het geval de rechtbank daar anders over zou oordelen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met het bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt. De rechtbank zal verweerder daartoe een termijn stellen van vier weken.
7. De rechtbank merkt ter informatie van partijen nog het volgende op. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de brief van 30 juli 2012 is aan te merken als een besluit en dat verweerder met dit besluit kennelijk heeft beoogd, althans materieel heeft bewerkstelligd, dat eisers aanvraag van 23 juli 2012 niet in behandeling wordt genomen. Verweerder dient zich echter te realiseren dat uit het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb volgt dat verweerder eerst kan besluiten tot het niet behandelen van een aanvraag mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door verweerder te stellen termijn aan te vullen. Op grond van de gedingstukken is vooralsnog niet komen vast te staan dat verweerder eiser een verzuimherstel heeft geboden om zijn aanvraag te completeren.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2013 (gepubliceerd in Staatsblad 2012,683 en Staatsblad 2012,684), voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1). Voorts zal verweerder het door eiser betaalde griffierecht dienen te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.