uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vrooman).
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1974 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Bij besluit van 18 september 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit laatste besluit is vernietigd bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 2 december 2010 en verweerder is bij deze uitspraak tevens opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 19 september 2011.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft verweerder eisers bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 december 2011 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Bij brief van 29 mei 2012 heeft verweerder een pleitnota ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was M.L. van der Assen als tolk in de Engelse taal ter zitting aanwezig.
Bij tussenuitspraak van 22 augustus 2012 is verweerder in de gelegenheid gesteld binnen acht weken na verzending van de uitspraak te onderzoeken of eiser na zijn echtscheiding heeft voldaan aan de in artikel 8.15, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) genoemde voorwaarden en naar aanleiding van dit onderzoek een nieuw besluit te nemen.
Bij brief van 20 november 2012 heeft verweerder een nieuw besluit aan de rechtbank doen toekomen, waarin het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard is.
Bij brief van 4 december 2012 heeft eiser een reactie op het nieuwe besluit van 20 november 2012 aan de rechtbank doen toekomen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1. In het aanvullende besluit van 20 november 2012 heeft verweerder overwogen dat in dit geval niet is gebleken dat eisers ex-echtgenote [A] (referente) in een andere EU-lidstaat heeft gewerkt of zich in een andere lidstaat heeft gevestigd op grond van het gemeenschapsrecht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser en referente daadwerkelijk samen op grond van het EG-Verdrag in Spanje hebben verbleven. Nu referente geen beroep kan doen op haar rechten als gemeenschapsonderdaan, kan aan eiser het gevraagde document, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, niet worden verstrekt, ook niet op grond van artikel 8.15, vierde lid, van het Vb 2000.
2. Eiser stelt dat verweerder zich in het besluit van 20 november 2012 wederom geen enkele rekenschap geeft van de eerder in zijn procedure gedane uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 2 december 2010, welke uitspraak inmiddels formele rechtskracht heeft verkregen. Voorts heeft verweerder geweigerd gehoor te geven aan de opdracht die deze rechtbank in haar uitspraak van 22 augustus 2012 aan verweerder heeft gegeven, namelijk te beoordelen of eiser voldoet aan de in artikel 8.15, vierde lid, van het Vb 2000 genoemde vereisten, waardoor hij alsnog voor een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 in aanmerking komt. Eiser heeft de rechtbank verzocht de bestreden besluiten van 23 november 2011 en van 20 november 2012 te vernietigen en op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, het bezwaarschrift van 7 december 2009 gegrond te verklaren en verweerder op te dragen eiser in het bezit te stellen van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1. Onder verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank van 22 augustus 2012, overweegt de rechtbank nogmaals dat met de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 2 december 2010, welke uitspraak inmiddels formele rechtskracht heeft verkregen, reeds is vastgesteld dat referente rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht en dat enkel nog dient te worden beoordeeld of eiser voldoet aan de vereisten van artikel 8.15, vierde lid, van het Vb 2000, om te kunnen bepalen of eiser voor een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 in aanmerking komt.
3.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit van 20 november 2012 wederom op het standpunt heeft gesteld dat referente nooit gebruik heeft gemaakt van haar rechten op grond van het gemeenschapsrecht en dat, gelet hierop, aan eiser geen verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 toekomt.
De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder weigert de formele rechtskracht van de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 2 december 2010, te aanvaarden.
3.3. Gelet op het feit dat verweerder weliswaar aanleiding heeft gezien in de meergenoemde tussenuitspraak van deze rechtbank een nieuw besluit te nemen, maar desondanks volhardt in zijn stellingname en niet wenst te onderzoeken of eiser thans voortgezet verblijf geniet op grond van het gemeenschapsrecht, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan als volgt te oordelen. Zoals reeds in eerdere uitspraken is vastgesteld heeft referente gebruikgemaakt van haar rechten op grond van het gemeenschapsrecht, dient zij ten gevolge hiervan als gemeenschapsonderdaan te worden aangemerkt en kan eiser, als ex-echtgenoot van referente, ook rechten aan het gemeenschapsrecht ontlenen. Nu verweerder voorts heeft nagelaten ten behoeve van het nieuwe besluit op bezwaar, ondanks de mogelijkheid die de rechtbank hiertoe in de tussenuitspraak van 22 augustus 2012 heeft geboden, te onderzoeken of eiser voldoet aan de in artikel 8.15, vierde lid, van het Vb 2000 genoemde vereisten, eiser gemotiveerd heeft gesteld dat dit het geval is en de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten aantreft die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel, verklaart de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb voor recht dat eiser voldoet aan deze vereisten en als gemeenschapsonderdaan moet worden aangemerkt. Aan eiser dient derhalve een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 te worden verstrekt waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
4. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het aanvullend beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten van 23 november 2011 en van 20 november 2012;
3 herroept het besluit van 18 september 2009, verklaart het bezwaar gegrond en verklaart voor recht dat eiser voldoet aan de vereisten om aangemerkt te worden als een gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000;
4 draagt verweerder op om eiser in het bezit te stellen van een document waaruit dit blijkt;
5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
6 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1311,--, die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
7 gelast verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 152,-- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)