ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/35628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het inreisverbod en terugkeerbesluit van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 november 2012, waarbij hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod wel degelijk rechtsgevolgen heeft en als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat het Belgische inreisverbod, hoewel het dezelfde effecten heeft, geen afbreuk doet aan de rechtsgevolgen van het Nederlandse inreisverbod, dat is gebaseerd op een wettelijke bevoegdheid in de Nederlandse wetgeving.

De rechtbank concludeerde dat eiser ontvankelijk was in zijn beroep, ondanks het feit dat verweerder geen verweerschrift had ingediend. Tijdens de zitting op 22 november 2012 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd hij geholpen door een tolk. Eiser had verklaard dat hij geen werk of familie in Nederland had en dat hij niet terug wilde naar Marokko, maar naar Noorwegen wilde gaan. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn zienswijze mondeling naar voren te brengen en dat er geen schending van de Awb was geweest.

De rechtbank oordeelde verder dat het gebruik van een standaardformulier voor het terugkeerbesluit en inreisverbod geen motiveringsgebrek opleverde, omdat er voldoende maatwerk was toegepast. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Nevenlocatie Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/35628
V-nummer: […]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2013 in de zaak tussen
[…], eiser,
gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. I. Boon.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit van verweerder van 10 november 2012 waarbij eiser tevens een inreisverbod is opgelegd voor de duur van twee jaar.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig H.M.M. Abdel Gawad, tolk in de Arabisch taal.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op […] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Het aan eiser uitgereikte terugkeerbesluit vermeldt dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten, nu volgens verweerder is gebleken dat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, aangezien eiser:
a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b) zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Dit besluit omvat tevens een inreisverbod, zoals bedoeld in artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dat ingaat op het moment van uitreis. Het inreisverbod geldt voor een periode van twee jaar.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
3.1.1. De beroepsgrond van eiser dat de besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen omdat verweerder hem ten onrechte niet heeft gewezen op de keuze om mondeling dan wel schriftelijk zijn zienswijze ten aanzien van de voorgenomen besluiten naar voren te brengen, faalt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.1.2. Uit de processtukken blijkt dat eiser door verweerder uitsluitend in de gelegenheid is gesteld om mondeling zijn zienswijze op de voorgenomen besluiten naar voren te brengen. Verweerder heeft eiser niet de keuze geboden om desgewenst schriftelijk zijn zienswijze te geven. Blijkens het proces-verbaal van het gehoor voorafgaande aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 10 november 2012 is eiser geïnformeerd over het hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod en de gevolgen daarvan, waarna voor hem de gelegenheid bestond een verklaring af te leggen, met behulp van een tolk. Daarbij is eiser er op gewezen dat op grond van individuele omstandigheden van het opleggen van een inreisverbod kan worden afgezien, dan wel de duur ervan kan worden verkort. Voorts is hem medegedeeld dat het aan hem is deze omstandigheden aan te voeren en dat hij hiertoe "thans" in de gelegenheid wordt gesteld. Vervolgens heeft eiser het volgende verklaard: “Ik heb geen werk in Nederland. Ik heb geen familie in Nederland. Mijn gezondheid is goed. Ik heb alleen een beetje last van kou omdat ik op straat slaap. Ik ben in Nederland nog nooit met de politie in aanraking geweest. Ik kan geen redenen aanvoeren om mij geen terugkeerbesluit en inreisverbod aan mij uit te reiken. Ik vind dat het niet kan om mij een inreisverbod van twee jaar op te leggen. Dit kunt u mij niet maken. Ik wil niet terug naar Marokko. Ik wil naar Noorwegen gaan.”.
3.1.3. De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van de vraag of verweerder door deze handelwijze artikel 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden, niet gebleken is dat eiser door deze handelwijze in zijn belangen is geschaad. Gesteld noch gebleken is dat eiser te weinig tijd heeft gehad zich op zijn zienswijze voor te bereiden en/of dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om mondeling individuele omstandigheden aan te voeren. Gelet op de verklaring van eiser heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om nadere specifieke vragen te stellen. Daarbij komt dat eiser ook in beroep niet heeft toegelicht welke individuele omstandigheden hij naar voren had willen brengen.
3.1.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 juli 2012 (201203243/1/V3 www.raadvanstate.nl ) overweegt de rechtbank verder dat de omstandigheid dat een vreemdeling zijn zienswijze niet schriftelijk kenbaar heeft kunnen maken, op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat hij, in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9 van de Awb, niet in de gelegenheid is gesteld individuele omstandigheden aan te voeren, indien hij daartoe mondeling voldoende in staat is gesteld. Zoals hiervoor is overwogen is eiser daartoe mondeling voldoende in staat gesteld.
3.2. De omstandigheid dat voor het terugbesluit en het inreisverbod door verweerder gebruik is gemaakt van een standaardformulier, waaruit ter motivering van de besluiten een aantal van de voorgedrukte motiveringselementen is aangekruist, laat onverlet dat op deze wijze in voldoende mate maatwerk is toegepast bij de motivering, in die zin dat voor de individuele situatie van eiser duidelijk is gemaakt waarop de besluiten berusten. Anders dan eiser aanvoert levert het gebruik van een standaardformulier daarom geen motiveringsgebrek op.
Terugkeerbesluit
4.1. De beroepsgrond dat eiser ten onrechte geen vertrektermijn is toegekend, faalt eveneens. Eiser stelt dat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij zich niet binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij de korpschef, aangezien hij op de eerste dag al strafrechtelijk is aangehouden. Verweerder heeft dit niet weersproken. Eiser heeft evenwel de hiervoor onder a) tot en met d) genoemde omstandigheden en de daarop door verweerder ter zitting gegeven toelichting voor het overige niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 in samenhang gelezen met artikel 5.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 uit deze omstandigheden onttrekkingsgevaar kunnen afleiden. Hieraan doet niet af dat eiser in het bezit is van een geldig nationaal Marokkaans paspoort.
Verweerder was derhalve op grond van artikel 62 van de Vw 2000 bevoegd tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen en daarbij de vertrektermijn te verkorten naar nul uren. Eiser heeft ter zitting aangegeven de beroepsgrond betreffende zijn medische situatie niet te handhaven.
4.2. De rechtbank is van verder van oordeel dat het enkele feit dat uit het terugkeerbesluit niet blijkt dat verweerder het aan eiser uitgereikte Belgische terugkeerbesluit dan wel aanzegging bij de voorbereiding van dat besluit heeft betrokken, zoals eiser heeft gesteld, geen onzorgvuldige voorbereiding van dat besluit oplevert. Een Belgisch terugkeerbesluit laat onverlet dat verweerder bevoegd is een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen aan eiser uit te vaardigen. De omstandigheid dat de Belgische autoriteiten eiser eerder een vertrektermijn zouden hebben gegund, maakt niet dat verweerder gehouden zou zijn dat in het onderhavige geval ook te doen. Voor zover het betoog van eiser hierop is gebaseerd en/of op het ontbreken in het dossier van de stukken uit België, slaagt dit reeds daarom niet.
Overigens blijkt uit het dossier (met name het gehoor op grond van artikel 50 van de Vw 2000, alsmede het gehoor op grond van artikel 5.2, eerste lid, van het Vb 2000) dat verweerder op de hoogte was van het feit dat eiser door de Belgische autoriteiten is aangezegd België te verlaten.
4.3. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dit gericht is tegen het terugkeerbesluit, ongegrond.
Inreisverbod
5.1.1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van onderhavig beroep voor zover dit zich richt tegen het inreisverbod.
5.1.2. Verweerder heeft verwezen naar de Belgische stukken van 9 november 2012 waaruit blijkt dat eiser door de Belgische autoriteiten op die datum reeds een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd heeft gekregen. Verweerder heeft ter zitting de mogelijkheid geopperd dat het beroep van eiser tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat eiser geen belang heeft bij dit beroep en/of omdat het Nederlandse inreisverbod geen rechtsgevolgen heeft, maar heeft zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Eiser heeft aangevoerd dat als het besluit staande wordt gehouden, hij belang heeft bij beoordeling van het beroep.
5.1.3. Naar het oordeel van de rechtbank dient niet te worden aangenomen dat het inreisverbod geen rechtsgevolgen heeft en om die reden niet als besluit in de zin van de Awb zou gelden. Weliswaar heeft het Belgische reisverbod hetzelfde effect als het onderhavige inreisverbod - met name een toegangsverbod en signalering in het SIS - maar dit doet geen afbreuk aan de omstandigheden dat het Nederlandse inreisverbod is gebaseerd op een in de Nederlandse wetgeving neergelegde bevoegdheid en dat uit de toepassing daarvan naar Nederlands recht gevolgen voortvloeien. Verder is het in het algemeen gesproken ook mogelijk dat een Nederlandse inreisverbod voor een langere duur wordt opgelegd, in welk geval evident sprake is van een verderstrekkend (rechts)gevolg. Ook is mogelijk dat het Belgische inreisverbod (al dan niet tijdelijk) wordt opgeheven, in welk geval het door de Nederlandse autoriteit beoogde effect zou wegvallen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestaan van een Belgisch inreisverbod geen afbreuk doet aan de kwalificatie van het onderhavige inreisverbod als een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Eiser is dan ook ontvankelijk in het beroep.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het inreisverbod op de juiste wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opgelegd, reeds omdat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het betoog van eiser dat zich geen (andere) openbare orde aspecten voordoen en ook niet zijn gesteld, kan dan ook onbesproken blijven.
5.3. Tegen het inreisverbod zijn verder geen gronden aangevoerd. Het beroep voor zover dit gericht is tegen het inreisverbod is daarom ongegrond.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
6. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat geen grond, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van G.F. Meiland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[EH]