ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 13/699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot huiselijk geweld in Iran

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een Iraanse vrouw, heeft aangevoerd dat zij in Iran slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en dat het inroepen van bescherming tegen dit geweld in haar land van herkomst bij voorbaat zinloos is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder een uitspraak heeft gedaan die mogelijk relevant is voor de zaak van verzoekster. Deze uitspraak bevestigde een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen, waarin werd geoordeeld dat het hoger beroep van de verweerder kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster, waaronder haar angst voor verdere mishandeling en de gevolgen voor haar kinderen, in overweging genomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verweerder zich moet onthouden van maatregelen tot verwijdering of uitzetting van verzoekster totdat op het beroep is beslist. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van de belangen van verzoekster, vooral gezien de omstandigheden in Iran met betrekking tot huiselijk geweld en de bescherming van slachtoffers.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de voorzieningenrechter heeft aangegeven dat het beroep op korte termijn ter behandeling zal worden geplaatst. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van slachtoffers van huiselijk geweld in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Afdeling Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Zaaknummer: Awb 13/699 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter in het geschil tussen:
[naam verzoekster],
geboren op [datum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
verzoekster,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam kind],
geboren op [datum],
van Iraanse nationaliteit,
en
[naam kind],
geboren op [datum],
van Iraanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. F.K.H. Blom, advocaat te Utrecht,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar ten departemente.
Procesverloop
Op 20 december 2012 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 4 januari 2013 (het bestreden besluit) afwijzend op de aanvraag beslist.
Op 7 januari 2013 heeft verzoekster hiertegen beroep ingesteld.
Bij verzoekschrift van 7 januari 2013 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, onder gelijktijdige verzending daarvan aan verzoekster.
Het verzoek zou worden behandeld ter openbare zitting van 25 januari 2013. Bij faxbericht van 21 januari 2013 heeft mr. Blom aan de rechtbank bericht dat het vertrouwen tussen verzoekster en mr. H.T. Gerbrandy -op dat moment nog de gemachtigde van verzoekster- is geschonden; dat verzoekster daarom aan haar (mr. Blom) heeft verzocht om haar belangen te gaan behartigen; en dat zij (mr. Blom) verzoekt om aanhouding van de zaak teneinde
haar in de gelegenheid te stellen de zaak van mr. Gerbrandy over te nemen. Daarbij heeft mr. Blom verhinderdata opgegeven.
De voorzieningenrechter heeft daarop aan mr. Blom meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt ingewilligd en dat het verzoek zal worden behandeld op 28 januari 2013.
Bij faxbericht van 23 januari 2013 heeft verzoekster de gronden van het beroep en het verzoek ingediend.
Bij faxbericht van (vrijdag) 25 januari 2013 (bij de rechtbank ingekomen vanaf 19:35 uur) heeft verzoekster nadere stukken ingezonden. Op het aan de rechtbank verzonden faxbericht is vermeld dat de nadere stukken "cc" zijn verzonden naar de IND te Ter Apel.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2013. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De voorzieningenrechter merkt op dat ter zitting de moeder van verzoekster, [naam moeder] (geboren in [jaartal], van Iraanse nationaliteit), aanwezig was als toehoorder.
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat bij het faxbericht van 25 januari 2013 zich (in kopie) vier pagina's van een op naam van [naam moeder] staand Iraans paspoort bevinden. Eén van die pagina's is voorzien van een Schengenvisum, afgegeven te Teheran. Volgens een op dat Schengenvisum geplaatst inreisstempel is [naam moeder] op 23 december 2012 via Schiphol Nederland ingereisd.
Voorts was ter zitting [naam] (geboren op [datum], van Nederlandse nationaliteit) aanwezig als toehoorder. Uit de stukken heeft de voorzieningenrechter opgemaakt dat [naam] is gehuwd met [naam zus] (geboren op [datum], van Iraanse nationaliteit), een zuster van verzoekster. [naam zus] verblijft hier te lande op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Standpunten van partijen, voor zover thans - gelet op het in deze uitspraak gegeven rechterlijke oordeel - van belang
2. Verweerder heeft in het voornemen (tot afwijzing van de asielaanvraag) van 2 januari 2013 onder meer overwogen dat verzoekster met de door haar overgelegde documenten heeft aangetoond dat zij tot mei 2005 slachtoffer is geworden van huiselijk geweld door haar echtgenoot. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster op grond van het tot mei 2005 ondergane huiselijk geweld niet in aanmerking komt voor een asielgerelateerde verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het inmiddels zo'n zeven jaar geleden is dat die problemen voor verzoekster hebben gespeeld en zij daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien haar land te verlaten.
3. In de zienswijze van 3 januari 2013 heeft verzoekster onder meer naar voren gebracht dat verweerder uit het feit dat zij geen bewijzen heeft overgelegd van het door haar ondergane huiselijk geweld na mei 2005, ten onrechte de conclusie trekt dat er na mei 2005 van huiselijk geweld geen sprake meer was. Verzoekster wijst er op dat (zij heeft verklaard dat) zij na mei 2005 geen aangifte van huiselijk geweld meer durfde te doen omdat zij bang was dat haar echtgenoot haar dochter en (na 2009) haar zoon iets zou aandoen. Daarnaast was zij bang dat zij, bij een echtscheiding, het gezag over de kinderen zou verliezen.
De mishandeling van haarzelf en de kinderen ging tot het laatst toe door, aldus verzoekster. Verzoekster haalt ten slotte een passage aan uit het algemeen ambtsbericht inzake Iran van 2012, ter onderbouwing van haar stelling dat - naar de voorzieningenrechter begrijpt - in Iran het inroepen van bescherming tegen huiselijk geweld bij voorbaat zinloos is.
4. In het bestreden besluit van 4 januari 2013 heeft verweerder zijn standpunt dat de reden voor het vertrek van verzoekster uit het land van herkomst niet het huiselijk geweld was, gehandhaafd. Verweerder wijst er in dat verband op dat verzoekster dat in het nader gehoor zelf heeft verklaard.
Vervolgens overweegt verweerder dat uit de door verzoekster in de zienswijze aangehaalde passage uit het algemeen ambtsbericht inzake Iran van augustus 2012 niet is gebleken dat de autoriteiten in Iran slachtoffers van huiselijk geweld niet zouden kunnen of willen helpen.
5. In de gronden van het verzoek/het beroep bestrijdt verzoekster dat zij in het nader gehoor zelf zou hebben verklaard dat het huiselijk geweld niet de reden was voor haar vertrek uit het land van herkomst. Daartoe voert zij aan (onder 6.) dat verweerder haar verklaringen uit hun verband heeft getrokken, waarvan zij enkele voorbeelden geeft.
In het verlengde hiervan, voert verzoekster gemotiveerd aan (onder 7.) dat verweerder in het bestreden besluit de relevante passage uit het algemeen ambtsbericht inzake Iran van augustus 2012 onjuist heeft weergegeven.
Verhandelde ter zitting
6. Bij de aanvang van de behandeling ter zitting van het verzoek, heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd meegedeeld dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de
bij faxbericht van 25 januari 2013 ingezonden nadere stukken niet bij de beoordeling van het verzoek mogen worden betrokken, gelet op het late stadium van inzending van die stukken. De gemachtigde van verweerder heeft uitvoerig bepleit dat, in de visie van verweerder, hier sprake is van strijd met de goede procesorde.
Daarop heeft de voorzieningenrechter de gemachtigde van verweerder verzocht om, niettegenstaande dit standpunt, toch - ter zitting - kennis te nemen van de nadere stukken. Daartoe heeft de voorzieningenrechter de zitting kort onderbroken.
Na hervatting van de zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat hij voldoende tijd heeft gehad om kennis te nemen van de nadere stukken.
Daarop heeft de voorzieningenrechter de gemachtigde van verweerder verzocht om aan te geven of hij het wellicht op prijs stelt dat de zitting opnieuw wordt onderbroken teneinde hem (gemachtigde van verweerder) in de gelegenheid te stellen om contact op te nemen met verweerder over het door verweerder in te nemen standpunt naar aanleiding van de nadere stukken. De gemachtigde van verweerder heeft geantwoord dat hij een nieuwe onderbreking van de zitting voor dat doel niet nodig acht en dat hij in staat is om zelf, namens verweerder, ter zitting op de nadere stukken te reageren.
7. Verzoekster heeft vervolgens de gronden van het verzoek/het beroep nader toegelicht. Daarbij heeft verzoekster verwezen naar de bij faxbericht van 25 januari 2013 overgelegde nadere stukken. Verzoekster heeft benadrukt dat zij meent dat haar zaak zich niet leent voor afdoening binnen de algemene asielprocedure.
8. Verzoekster heeft zich - voor zover thans van belang -, onder verwijzing naar de zienswijze van 3 januari 2013 (pagina 4, noot 5), ter zitting andermaal beroepen op de uitspraak van 28 september 2011 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, in zaak nrs. Awb 11/28814 en Awb 11/28808.
Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat zij, met het oog op de behandeling van het verzoek ter zitting van heden, de website van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (www.raadvanstate.nl) heeft geraadpleegd om te achterhalen of de Afdeling inmiddels heeft beslist op het door verweerder tegen de uitspraak van 28 september 2011 ingestelde hoger beroep. Verzoekster heeft daarbij geconstateerd dat op de website van de Afdeling nog geen uitspraak op het hoger beroep is gepubliceerd. Verzoekster heeft aangegeven dat zij daaruit afleidt dat de Afdeling nog niet op het hoger beroep heeft beslist. Verzoekster heeft ten slotte betoogd dat de verwachte uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep van belang kan zijn voor haar zaak.
9. De voorzieningenrechter heeft, in reactie hierop, ter zitting aangegeven dat zij er ambtshalve mee bekend is dat de Afdeling in mei/juni 2012 haar publicatiebeleid wat vreemdelingenrechtelijke uitspraken betreft heeft gewijzigd.
Eén van die wijzigingen is dat de Afdeling zogenoemde kale bevestigingen (uitspraken onder toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000) niet langer op haar website publiceert, waardoor uit het enkele feit dat verzoekster op de website van de Afdeling geen uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van 28 september 2011 heeft aangetroffen, niet zonder meer volgt dat de Afdeling (nog) niet op het hoger beroep heeft beslist.
10. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder vervolgens meegedeeld dat hij er niet mee bekend is of de Afdeling al uitspraak op bedoeld hoger beroep heeft gedaan.
11. Desgevraagd hebben partijen aangegeven dat zij ermee akkoord gaan dat de voorzieningenrechter, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, nagaat of inmiddels op meerbedoeld hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft partijen meegedeeld dat, mocht blijken dat er inmiddels op het hoger beroep is beslist, zij zal handelen naar bevind van zaken.
Beoordeling van het verzoek
12. Op 29 januari 2013 is de voorzieningenrechter gebleken dat de Afdeling bij uitspraak van 4 december 2012 (zaak nr. 201110754/1/V2) op het hoger beroep tegen de uitspraak van 28 september 2011 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen (zaak nrs. Awb 11/28814 en Awb 11/28808) heeft beslist. Bij die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het (door verweerder ingestelde) hoger beroep tegen die uitspraak kennelijk ongegrond is, waarna de Afdeling de aangevallen uitspraak heeft bevestigd (onder toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
De voorzieningenrechter heeft voornoemde uitspraak van 4 december 2012 van de Afdeling (met bijbehorende stukken en geanonimiseerd) bij deze uitspraak gevoegd, ter voorlichting van partijen.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet uit te sluiten dat de uitspraak van 4 december 2012 van de Afdeling gevolgen heeft voor het standpunt van verweerder in de zaak van verzoekster betreffende het kunnen inroepen van bescherming tegen huiselijk geweld. Verweerder heeft zijn standpunt in de zaak van verzoekster aldus geformuleerd - zie het hiervoor onder 4. vermelde - dat "uit het algemeen ambtsbericht inzake Iran van augustus 2012 niet is gebleken dat de autoriteiten in Iran slachtoffers van huiselijk geweld niet zouden kunnen of willen helpen".
De voorzieningenrechter heeft daarbij in het bijzonder gelet op hetgeen in de uitspraak van 28 september 2011 van de voorzieningenrechter is overwogen vanaf 2.10. (met name het onder 2.13. overwogene) en de daartegen, in het hoger beroepschrift, door verweerder aangevoerde (toelichting op de) grief. Daarbij wijst de voorzieningenrechter voorts,
meer in het bijzonder, op hetgeen verweerder zelf in het hoger beroepschrift (onder 4.18) schrijft, te weten dat hij, met het hoger beroep tegen het onder 2.13. gegeven oordeel van de voorzieningenrechter, beoogt het standpunt van de Minister over het algemene beschermingsvraagstuk inzake Iran te waarborgen.
14. Gelet op het voorgaande en alle betrokken belangen in aanmerking genomen, ziet
de voorzieningenrechter aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
15. De voorzieningenrechter zal het ertoe geleiden dat het beroep op korte termijn
ter behandeling op een zitting zal worden geplaatst. De voorzieningenrechter acht het van belang dat verweerder, met het oog op de behandeling van het beroep, bij verweerschrift een nader standpunt kenbaar maakt, in het bijzonder naar aanleiding van hetgeen in de gronden van het beroep is aangevoerd onder 6. en 7. en hetgeen hiervoor in deze uitspraak onder 12. en 13. is overwogen.
16. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, van de Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden bepaald op € 944,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).
2. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in zaak nr. Awb 13/699 toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het beroep in zaak nr. Awb 13/698 is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.