‘As regards vulnerable persons, the Hungarian authorities have inadequate infrastructures to meet their special needs for example insufficiënt medical services or rehabilitation services for torture survivors are available and problematic age assessment procedures are undertaken for unaccompanied children.’
5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Hongaarse autoriteiten expliciet hebben aangegeven middels een akkoordverklaring dat verzoekster zal worden toegelaten tot de Hongaarse asielprocedure en dat er ten aanzien van Hongarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dat Hongarije de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zal naleven. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de brief van de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken van 11 oktober 2012 waarin de Hongaarse minister beklemtoont dat het naleven van de internationale verplichtingen jegens asielzoekers in het Hongaarse stelsel is gewaarborgd en dat de asielzoekers gedurende de eerste beoordelingsprocedure worden ondergebracht in een open opvanglocatie. Daaruit volgt volgens verweerder dat asielzoekers bij hun eerste aanvraag in beginsel niet worden gedetineerd. Voorts blijkt uit het rapport van Hungarian Helsinki Committee ‘Access tot Territory and Asylum Procedure in Hungary 2010’ van (onbekende datum in) 2011 dat er een rechtsmiddel tegen detentie kan worden ingesteld. Voorts is niet duidelijk hoe Pro Asyl zijn onderzoek heeft verricht. Zo geven de bronnen geen inzicht in de wijze waarop het onderzoek is verricht, blijkt uit de bronnen niet hoeveel gedetineerden zijn bevraagd dan wel welke instellingen zijn bezocht en blijkt nergens uit dat de gestelde mishandelde gedetineerden hebben geklaagd bij de Hongaarse autoriteiten dan wel dat deze informatie is geverifieerd. Bij overdracht van verzoekster aan Hongarije zal haar hulpbehoefte kenbaar worden gemaakt, aldus verweerder.
5.2 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5.3 Volgens paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover hier van belang, wordt ten principale op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichting niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Het ligt op de weg van de asielzoeker om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en van artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd.
5.4 In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Hongarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan verzoekster om op grond van concrete, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Hongarije anders is. Eerst indien verzoekster daarin is geslaagd, kan verweerder niet langer volstaan met een algemeen beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is het aan verweerder om concreet te weerleggen dat verzoeker de in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM genoemde risico’s loopt.
5.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet zonder nader onderzoek kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.6 Hoewel in de brief van de Hongaarse minister van 11 oktober 2012 is opgenomen dat asielzoekers niet standaard in bewaring worden gehouden maar alleen “against those aliens who were transferred under the Dublin procedure and whose application for asylum lodged in Hungary was already rejected in a final decision and against whom expulsion was ordered by the immigration authorities” en dit laatste bij verzoekster niet aan de orde lijkt, acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. Uit de notitie van de UNHCR van oktober 2012, waarnaar verzoekster in haar zienswijze heeft verwezen en in de gronden van beroep en het verzoek heeft ingelast, staat het volgende: “UNHCR maintains its preciously expressed concerns regarding Hungary’s ongoing practise of treating the asylum claims of most Dublin transferees as subsequent applications, without guaranteed protection from removal to third countries before an examination of the merits of asylum claims”. De voorzieningenrechter maakt daaruit op, dat de Hongaarse autoriteiten de aanvraag van de meeste Dublinclaimanten als herhaalde aanvraag zien. Het is aldus niet uitgesloten dat verzoekster zal worden gedetineerd. Voorts kan uit het door verzoekster overgelegde persbericht van Pro Asyl en het rapport van Pro Asyl worden opgemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat er geen effectief rechtsmiddel kan worden aangewend tegen detentie. Verweerders argument ter zitting met betrekking tot het ontbreken van bronnen bij de stellingen van Pro Asyl, volgt de voorzieningenrechter niet. In de inleiding van het rapport van Pro Asyl wordt uiteengezet hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en welke bronnen zijn gebruikt. Voorts ziet de reactie van de Hongaarse minister niet op het al dan niet bestaan van een effectief rechtsmiddel, zodat verweerder in dit verband met een verwijzing hiernaar niet kan volstaan. Ter zitting heeft verweerder weliswaar aangegeven dat in het rapport van de Hungarian Committee blijkt dat er wel een effectief rechtsmiddel bestaat, doch verweerder heeft het paginanummer niet kunnen geven en de voorzieningenrechter heeft niet een dergelijke zinsnede aangetroffen.
Voorts komt uit de eerdergenoemde brief van de ECRE naar voren dat voor kwetsbare personen de Hongaarse autoriteiten inadequate infrastructuur bieden om te voorzien in hun speciale behoeften. Nu de Hongaarse minister zich in zijn brief ook niet uitlaat over de toegankelijkheid van de medische zorg voor asielzoekers, kan verweerder zich niet op deze brief beroepen. De verwijzing door verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 13 november 2012 (AWB 12/24743), treft evenmin doel, nu deze uitspraak betrekking heeft op een rapport van de UNHCR van 17 oktober 2011 en niet op het persbericht van Pro Asyl van 15 maart 2012 en de brief van ECRE van 25 september 2012.