ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/39299 + 12/39306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van asielaanvragen en de zorgvuldigheid van het gehoor

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekers, die asiel aanvragen, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoekers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure voor opvolgende aanvragen door verweerder zo is ingericht dat verzoekers tijdens het gehoor nieuwe feiten moeten aanvoeren. Echter, verzoekster heeft aangegeven niet in staat te zijn om gehoord te worden, wat verweerder had moeten erkennen door het gehoor uit te stellen of door een deskundige in te schakelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder verzoekster onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om nieuwe feiten naar voren te brengen, wat de mogelijkheid om de afwijzing van de asielaanvraag te toetsen, heeft belemmerd.

De voorzieningenrechter heeft de bestreden besluiten van verweerder vernietigd, omdat deze niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. De rechter heeft geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden zijn die een toetsing van de afwijzing van de asielaanvraag rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de beroepen van verzoekers gegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn vastgesteld op € 1.416. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures en de noodzaak voor verweerders om verzoekers de kans te geven hun verhaal te doen, vooral in situaties waarin psychische problemen een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Nevenlocatie Rotterdam
zaaknummers: AWB 12/39299 (beroep verzoekster), AWB 12/39302 (voorlopige voorziening verzoekster), AWB 12/39306 (beroep verzoeker) en AWB 12/39308 (voorlopige voorziening verzoeker),
V-nummers: [v-nummer 1], [v-nummer 2] en [v-nummer 3],
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2013 in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster, en [verzoeker], verzoeker, mede ten behoeve van hun minderjarige kind [naam kind], hierna samen aangeduid als verzoekers,
gemachtigde: mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluiten van 17 december 2012 afwijzend beslist op de aanvragen van verzoekers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij faxberichten van 17 december 2012 beroep ingesteld.
Bij faxberichten van 17 december 2012 hebben verzoekers verzoeken om voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn op 4 januari 2013 ter zitting behandeld. Verzoekers zijn ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van verzoekers afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daartoe heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
In de eerste asielprocedure is komen vast te staan dat de asielrelazen van verzoekers ongeloofwaardig zijn. Het asielrelaas dat verzoeker ten grondslag legt aan de onderhavige aanvraag is eveneens ongeloofwaardig. Verzoekers hebben niet aangetoond dat zij zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. Gelet hierop wordt evenmin geloofwaardig geacht dat zij na terugkeer in [land] de gestelde problemen hebben ondervonden. Het asielrelaas van verzoekster is afhankelijk van dat van verzoeker. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om te (laten) onderzoeken of en zo ja wanneer verzoekster (verder) kan worden gehoord. Verzoekster heeft geen medische stukken overgelegd met betrekking tot haar psychische toestand.
Verweerder ziet af van het opleggen van een inreisverbod aan verzoekers.
3. Verzoekers hebben, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd.
De bestreden besluiten zijn onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verzoekers zijn wel degelijk teruggekeerd naar [land] en zij hebben daar opnieuw problemen ondervonden. Verzoeker is gearresteerd en twee weken vastgehouden door de politie. In deze periode is verzoekster ontvoerd, mishandeld, vernederd en verkracht.
Verzoekster is niet in staat geweest haar verhaal te doen. Verweerder heeft verzoekster ten onrechte niet laten onderzoeken door MediFirst. Verweerder handelt daarmee in strijd met zijn eigen beleid, namelijk de openbare werkinstructie 2010/13. Uit het verslag van het gehoor blijkt duidelijk dat verzoekster niet in staat was te worden gehoord.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.1. De bestreden besluiten zijn van gelijke strekking als de besluiten van 16 november 2010 en 19 augustus 2011, waarbij de Minister voor Immigratie en Asiel de eerdere asielaanvragen van verzoekers heeft afgewezen. In deze situatie geldt voor de rechter volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2009 (LJN BK5473) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), het volgende toetsingskader.
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuwe feiten zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuwe feiten moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
In haar uitspraak van 19 april 2012 (LJN BW4354) heeft de Afdeling geoordeeld dat, indien een vreemdeling na een eerdere weigering om aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen een opvolgende aanvraag indient en stelt na de eerdere weigering in het land van herkomst of bestendig verblijf te hebben verbleven voor de terugkomst naar Nederland, een op die aanvraag genomen besluit van gelijke strekking kan worden getoetst als ware het een eerste afwijzing, indien de vreemdeling aantoont dat hij daadwerkelijk naar dat land is teruggekeerd.
4.2. Verweerder heeft de procedure voor opvolgende aanvragen zo ingericht dat verzoekers tijdens het zogenoemde gehoor opvolgende aanvraag naar voren kunnen en moeten brengen waarom zij opnieuw asiel aanvragen en welke nieuwe feiten zij aan de nieuwe aanvraag ten grondslag leggen. Deze keuze van verweerder brengt met zich dat verzoekers tijdens dat gehoor voldoende in de gelegenheid moeten worden gesteld om nieuwe feiten aan te voeren.
Het rapport van verzoeksters gehoor opvolgende aanvraag vermeldt onder meer het volgende.
“ Als u om welke reden dan ook tijdens het gesprek behoefte heeft aan een pauze, wilt u dat dan aangeven?
Ik kan geen gehoor afnemen.
(…)
Ik kan het niet. Opmerking rapporteur: betrokkene huilt. Psychisch gebeuren er dingen met mij. Ik kan niet praten erover. Ik kan niet vertellen. (…)
Wilt u een verpleegkundige raadplegen?
Ik wil graag een gesprek hebben met iemand die mij psychisch kan helpen.
Opmerking rapporteur: betrokkene huilt hevig.
Opmerking rapporteur: korte pauze.
Begrijp ik goed dat u zich niet goed genoeg voelt om dit gehoor te laten plaatsvinden?
Dat klopt. Opmerking rapporteur: betrokkene huilt hevig.
Ik wil u dan nog een vraag stellen voordat we het gesprek afronden, vindt u dat goed?
Opmerking rapporteur: betrokkene huilt en geeft geen antwoord.
Neemt u even de tijd om tot rust te komen.
Opmerking rapporteur: betrokkene huilt en geeft geen antwoord.
Gaat het iets beter?
Dat gebeurt mij wel vaker wat ik net had.
Ik wil u dan nog een vraag stellen voordat we het gesprek afronden, vindt u dat goed?
Ik wil wel graag een gesprek hebben met iemand bij wie ik wel vrijuit kan praten. Zodat ik die persoon kan vertrouwen. Alles wat in mij opgekropt zit, wil ik met iemand delen. Ik wil die spanning kwijt. Ik wil dat iemand mij helpt met die spanning voordat ik een gesprek zoals dit kan doen. Ik weet niet hoe lang dat gaat duren. Maar ik heb een persoon nodig die mij psychisch helpt.
(…) Mijn vraag aan u is of u in het bezit bent van reisdocumenten waarmee u uw terugkeer aannemelijk kunt maken.
We zijn illegaal gereisd. We hebben documenten over onze problemen. Verder hebben we geen reisdocumenten. Ik wil het er niet over hebben. Opmerking rapporteur: betrokkene huilt hevig.”
Vervolgens is het gehoor beëindigd zonder dat aan verzoekster nadere vragen over haar asielrelaas zijn gesteld.
4.3. In deze situatie, waarin verzoekster heeft gesteld dat zij niet in staat is te worden gehoord, had verweerder kunnen beslissen het gehoor uit te stellen. Ook had verweerder op basis van onderzoek en advies van MediFirst kunnen beslissen het gehoor wel of niet door te laten gaan. Verder had verweerder, als hij ook zonder onderzoek door MediFirst voldoende aannemelijk achtte dat verzoekster kon worden gehoord, het gehoor kunnen doorzetten. In dat geval had verweerder verzoekster er nadrukkelijk op moeten wijzen dat zij ondanks de gestelde psychische problemen uitsluitend tijdens het gehoor nieuwe feiten naar voren kan brengen. Verweerder heeft echter het gehoor afgebroken zonder een nieuw gehoor te houden, zonder MediFirst in te schakelen en zonder eiseres voor te houden dat het gehoor de enige mogelijkheid was om nieuwe feiten aan te voeren. Door deze handelwijze van verweerder is verzoekster onvoldoende in staat gesteld nieuwe feiten naar voren te brengen, waardoor de voorzieningenrechter niet kan toetsen of sprake is van nieuwe feiten.
Dat het eerdere asielrelaas van verzoekers ongeloofwaardig is bevonden, dat het huidige asielrelaas van verzoeker daarop voortbouwt en dat verzoeker verweerder niet heeft overtuigd van zijn gestelde terugkeer naar [land], betekent niet dat op voorhand kan worden uitgesloten dat verzoekster zo overtuigend kan verklaren dat verweerder daarin aanleiding kan vinden de aanvragen van verzoekers in te willigen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt niet dat verzoekster nieuwe feiten naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. De voorzieningenrechter kan niet afdoende beoordelen of verzoekster aan de onderhavige aanvraag nieuwe feiten ten grondslag kan leggen. Dit komt voor rekening en risico van verweerder, nu verzoekster onvoldoende in de gelegenheid is gesteld nieuwe feiten naar voren te brengen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter bijzondere omstandigheden aanwezig die een toetsing van het besluit tot afwijzing van verzoeksters asielaanvraag rechtvaardigen.
4.5. Uit 4.2 en 4.3. van deze uitspraak volgt dat verweerder het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van verzoekster niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat aanleiding onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep van verzoekster. De voorzieningenrechter zal het beroep van verzoekster gegrond verklaren en het door haar bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
4.6. Ter motivering van de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker heeft verweerder er onder meer op gewezen dat hij de asielaanvraag van verzoekster eveneens heeft afgewezen. Gelet op de samenhang tussen de zaken van verzoekers en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, valt niet op voorhand uit te sluiten dat verzoekster zodanig overtuigende verklaringen kan afleggen dat verweerder daarin aanleiding kan vinden ook de aanvraag van verzoeker in te willigen. De voorzieningenrechter acht dit een bijzondere omstandigheid die toetsing van het besluit tot afwijzing van verzoekers asielaanvraag rechtvaardigt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat aanleiding onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter zal het beroep van verzoeker gegrond verklaren en het door hem bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
4.7. De voorzieningenrechter kan het geschil tussen partijen niet finaal beslechten. Het is aan verweerder om te bepalen hoe hij de asielprocedure van verzoekers wil vervolgen, inclusief de mogelijkheid van hoger beroep.
4.8. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op de beroepen van verzoekers, is geen sprake meer van met de verzoeken om voorlopige voorziening connexe hoofdzaken. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
4.9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van deze wet, te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.416 (1 punt voor de indiening van twee samenhangende beroepschriften, 1 punt voor de indiening van twee samenhangende verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in twee samenhangende zaken, met een waarde per punt van € 472 en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen (zaaknummers AWB 12/39299 en AWB 12/39306) gegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening (zaaknummers AWB 12/39302 en AWB 12/39308) af;
- vernietigt de bestreden besluiten van 17 december 2012;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.416 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op de beroepen kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen bij de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.