7x
Rekestnummer: FA RK 12-8640
Zaaknummer: C/09/431219
Datum beschikking: 24 januari 2013
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 13 november 2012 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te Pakistan,
feitelijk verbijvende te [verblijfplaats],
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. Spapens te Amsterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Op 6 december 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de taal Pashtu, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 12 december 2012 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat er tussen partijen geen mediation heeft kunnen plaatsvinden.
De rechtbank heeft vervolgens onder meer de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 6 december 2012 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- de brief d.d. 3 januari 2013 van de zijde van de moeder, met bijlagen.
Voorts is ingekomen de brief van de rechtbank Amsterdam waarbij - ondanks het verzoek van deze rechtbank om originelen te doen toekomen - kopieën van de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 7 april 2010 en van de in die procedure door de man overgelegde referteverklaring van de vrouw zijn toegezonden.
Op 10 januari 2013 heeft de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, vergezeld van haar advocaat en een tolk, de heer A. Abdi;
- de vader, vergezeld van zijn advocaat en een tolk, de heer H. Payanda;
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities, alsmede een nader stuk overgelegd. Van de zijde van de man is een nader stuk overgelegd.
De minderjarige [de minderjarige], is op 10 januari 2013, voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer, in raadkamer gehoord. Hierbij was tevens een tolk in de taal Pashtu aanwezig.
Verzoek en verweer
De moeder verzoekt de rechtbank de terugkeer van de minderjarige [de minderjarige], naar Pakistan en/of Afghanistan te gelasten binnen veertien dagen na de onderhavige beschikking waarbij de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk binnen veertien dagen na de onderhavige beschikking, opdat de moeder de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Pakistan en/of Afghanistan, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, kosten rechtens.
De vader voert verweer tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken en verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast:
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk], Pakistan.
Uit dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Pakistan.
De vader heeft de minderjarige op 9 februari 2010 naar Nederland meegenomen, waar de minderjarige sindsdien bij hem verblijft.
Bij beschikking d.d. 7 april 2010 van de rechtbank Amsterdam is tussen partijen de
echtscheiding uitgesproken en is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader
bepaald. Het verzoek van de vader om hem voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de
minderjarige te belasten is afgewezen.
Bij beschikking d.d. 15 februari 2012 van de rechtbank Amsterdam is de vader alleen met
het ouderlijk gezag over de minderjarige belast. De moeder heeft op 8 november 2012 bij
het gerechtshof Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Hierop is nog niet beslist.
De moeder verblijft sinds 30 september 2012 in Nederland.
De vader heeft de Afghaanse en de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Afghaanse
nationaliteit. De minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit.
De toepasselijkheid van het Verdrag
Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland is partij bij dit verdrag, Pakistan niet. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), waarin wordt bepaald dat deze wet tevens van toepassing is in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank 's-Gravenhage bevoegd om van het teruggeleidingsverzoek van de moeder kennis te nemen.
Artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringswet bepaalt dat de rechter in gevallen waarin geen verdrag toepasselijk is, het verzoek tot teruggeleiding van een internationaal ontvoerd kind kan afwijzen op de gronden vermeld in de artikelen 12, tweede lid, 13 en 20 van het Verdrag. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toetsen aan de Uitvoeringswet en aan genoemde bepalingen van het Verdrag.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat.
Internationale ontvoering in de zin van de Uitvoeringswet c.q. ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Met de term 'internationale ontvoering' in de Uitvoeringswet is bedoeld een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag waarbij de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voorafgaand aan zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Pakistan had. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ten tijde van de overbrenging sprake was van gezamenlijk gezag. Als onvoldoende onderbouwd passeert de rechtbank de stelling van de vader dat de moeder het gezagsrecht niet feitelijk zou hebben uitgeoefend in de periode voorafgaande aan de overbrenging.
Tussen partijen is in geschil of de overbrenging in strijd met het gezagsrecht van de moeder is geschied.
De vader heeft een gelegaliseerd en door partijen en getuigen ondertekend 'adoption certificate' overgelegd, gedateerd 20 februari 2009. De handtekeningen zijn bevestigd met een vingerafdruk. De inhoud van dit document luidt als volgt:
"I, Ms. [de moeder], (....) do hereby solemnly affirm and declare on Oath as under:
1. That I have been married to Mr. [de vader] SON OF [naam ], on dated: [datum huwelijk], according to Islamic Law, who has been residing at HOLLAND permanently.
2. That due to some unavoidable circumstances and misunderstanding among us, I have been decided for separation and on dated: [datum echtscheiding] 2008, on my demand, Mr. [de vader], divorced me three times, according to Sharia Muhammadi, and we did not remain wife and husband.
3. That Mr. [minderjarige], bearing date of birth is: [geboortedatum], is our real biological son, and for the best welfare of my said son and for his good education and bright future, I hereby allow my said ex-husband, to keep my said son in his custody, wherever he wants to keep or shift to any country of the world, and from today, I have no concern with custody of my said son ([minderjarige])."
De vader stelt dat de moeder met de ondertekening van het 'adoption certificate' heeft ingestemd met de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Er is dan ook geen sprake van overbrenging in strijd met het gezagsrecht van de moeder, aldus de vader.
De moeder handhaaft haar stelling dat zij geen toestemming heeft verleend voor de overbrenging. Desgevraagd heeft de moeder ter terechtzitting verklaard dat de vingerafdruk en de handtekening op voormeld 'adoption certificate' van haar zouden kunnen zijn, doch dat zij bedreigd werd en onder dwang haar vingerafdruk en handtekening heeft afgestaan.
Zij stelt in dat verband dat zij jarenlang door de familie van de vader is vastgehouden en mishandeld. Op enig moment is zij meegenomen naar de Nederlandse Ambassade in Islamabad en heeft zij diverse papieren moeten tekenen, waarvan de inhoud haar onbekend was. Zij is geslagen door haar schoonfamilie en zij hebben haar gedreigd haar familie iets aan te zullen doen als zij de papieren niet zou tekenen. Gelet op deze feiten en omstandigheden dient volgens de moeder voorbijgegaan te worden aan het 'adoption certificate' en dient de overbrenging onrechtmatig te worden geacht. De vader bestrijdt deze lezing van de feiten door de moeder gemotiveerd. Daarbij verwijst hij onder meer naar foto's en video's waarop volgens hem te zien is dat de moeder - anders dan zij stelt - wel degelijk in de gelegenheid was contact te hebben met haar eigen familieleden.
Met de vader is de rechtbank van oordeel dat het 'adoption certificate' gezien de inhoud daarvan dient te worden beschouwd als een instemmingsverklaring van de moeder voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland door de vader. De moeder heeft deze stelling van de vader niet betwist. Het verweer van de moeder komt erop neer dat zij de verklaring onder dwang van de familie van de vader heeft ondertekend. Gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader, had het op de weg van de moeder gelegen om haar stelling aangaande deze dwang nader te onderbouwen. De stelling van de moeder vindt geen steun in de door haar overgelegde stukken. Evenmin heeft zij ter terechtzitting daarvan nader bewijs aangeboden. Gelet hierop heeft zij onvoldoende onderbouwd dat zij de instemmingsverklaring onder dwang heeft getekend, dan wel dat deze toen niet in overeenstemming met haar wil is opgesteld. Voor de stelling van de moeder dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de verklaring daar zij de Engelse taal onvoldoende machtig was, ziet de rechtbank tegen de achtergrond van de betwisting daarvan door de vader onvoldoende aanknopingspunten. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is immers gebleken dat de moeder uit een welgestelde familie komt en dat zij een gedegen opleiding heeft gevolgd waarbij zij, volgens eigen zeggen, onderricht kreeg over de Koran en 'een beetje Engels'. Bij gebreke aan nadere onderbouwing passeert de rechtbank voorts de stelling van de moeder dat zij door de mishandelingen door de (familie van de) vader vergeetachtig is geworden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder door het ondertekenen van het 'adoption certificate' heeft ingestemd met de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Mitsdien is geen sprake van een overbrenging in strijd met het gezagsrecht als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag of van internationale kinderontvoering in de zin van de Uitvoeringswet. Reeds op deze grond moet het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de minderjarige worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat afwijzing van het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige geen beletsel vormt voor contact tussen de moeder en de minderjarige.
Namens de vader is verklaard dat hij niet afwijzend staat tegen contact tussen de minderjarige en de moeder en dat onder begeleiding van hulpverlening gewerkt kan worden aan het vormgeven van het contact. De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen, gezien deze toezegging van de vader, zich zullen inspannen het contact tussen de moeder en de minderjarige mogelijk te maken.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Derhalve wordt als volgt beslist.
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, I.D. Bellaart en A.M.A. Keulen, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2013.