zaaknummer: AWB 12/8976 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. J. van Overdam),
de korpsbeheerder van de Regiopolitie Hollands Midden, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Revet).
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2012, verzonden 28 februari 2012, heeft verweerder eiser smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) toegekend.
Eiser heeft bij brief van 29 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 9 augustus 2012, verzonden 10 augustus 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 19 september 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van
9 augustus 2012.
Het beroep is op 28 november 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P. de Casparis (kantoorgenote van de gemachtigde van eiser) als zijn raadsvrouwe.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, destijds hoofdagent/motorsurveillant van politie Gouwe IJssel, is op
29 november 2001 een ongeval overkomen. Eiser is in het kader van de staande houding van een automobilist gestopt op een parkeerplaats. Eiser heeft de motor afgezet en heeft met zijn linker voet de zijstandaard van de dienstmotorfiets, een BMW K1100 KT, uitgeklapt. Daarna stond hij weer met beide voeten op de grond met de motor tussen zijn benen. Eiser heeft, staande op zijn linkervoet en terwijl hij de motor met zijn linkerhand vasthield, zijn rechterbeen over de motor gezwaaid om af te stappen. Op dat moment knapte de zijstandaard, is de motorfiets naar eiser gaan hellen en heeft eiser geprobeerd de motorfiets tegen te houden. Eiser is gevallen en heeft de motorfiets gedeeltelijk over zich heen gekregen. Daarbij heeft hij zijn rug verdraaid. Eiser heeft zich daarna onder medische behandeling gesteld. Van dit ongeval is op 29 november 2001 een rapport melding arbeidsongeval opgemaakt.
1.2 Bij besluit van 8 maart 2002 is het voornoemd ongeval aangemerkt als dienstongeval.
1.3 Met ingang van 1 november 2003 is eiser ontslag verleend uit de politiedienst (38 uur per week) en is hij op basis van een nieuwe deeltijdaanstelling herplaatst voor 20 uur per week in de functie van floormanager bij het team [A] van de politie Hollands Midden.
1.4 Bij brief van 15 december 2003 is het dienstongeval in verband met de ongevallenverzekering van verweerder gemeld aan Winterthur Schadeverzekering Maatschappij (hierna: Winterthur).
1.5 Bij brief van 24 februari 2005 heeft eiser verweerder verzocht te reageren op zijn brief van eind januari 2005, waarbij verweerder aansprakelijk wordt gesteld voor de financiële gevolgen van het ongeval van 29 oktober 2001.
Bij brief van 19 oktober 2006 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden, lijdt en zal lijden in de toekomst ten gevolge van het ongeval van
29 oktober 2001 op grond van de artikelen 54 en 54a van het Barp alsmede de artikelen 7:658, 7:611 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).
1.6 Bij brief van 7 april 2008 heeft ongevallenverzekeraar Winterthur eiser medegedeeld dat het ongeval eerst bij brief van 15 december 2003 (door verweerder) is gemeld, derhalve buiten de in de geldende polisvoorwaarden gestelde termijn van negentig dagen. De consequentie hiervan is dat slechts recht op een uitkering bestaat indien - onder meer - tot genoegen van de maatschappij wordt aangetoond dat enige medisch vaststelbare invaliditeit uitsluitend gevolg van het ongeval in kwestie is. Uit medische informatie is gebleken dat geen sprake is van medisch objectiveerbare afwijkingen als uitsluitend gevolg van het ongeval in kwestie. Er is eerder sprake van degeneratieve afwijkingen. Er bestaan dan ook geen rechte op een uitkering uit hoofde van de onderhavige verzekering.
1.7 Per 1 juni 2008 is eiser ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, onder e, van het Barp (20 uur per week).
1.8 Bij brief van 29 november 2010 heeft eiser verweerder medegedeel dat voldoende
vaststaat dat ten gevolge van het dienstongeval sprake is van arbeidsongeschiktheid van minimaal 35-45%. Eiser heeft verzocht om, vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de hoogte van het smartengeld over te gaan tot het verstrekken van een voorschot gebaseerd op 35-45% arbeidsongeschiktheid.
1.9 Bij brief van 9 juni 2011 heeft eiser verweerder heeft verweerder eiser een voorstel
gedaan ter afwikkeling van de kwestie, omdat nog geen afhandeling heeft plaatsgevonden en het, naar het oordeel van verweerder, te lang heeft geduurd.
1.10 Op 23 december 2011 respectievelijk 24 december 2011 hebben Capita Insurance Services (CIS), optredende namens The Travelers Companiers. Inc, als rechtsopvolgers van St. Paul International Insurance Company Ltd. - destijds de aansprakelijkheidsverzekeraars van de politieregio Hollands Midden - (hierna: Travelers) en eiser een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij
- de door eiser geleden schade in verband met het ongeval van 29 oktober 2001 is
vastgesteld op € 46.000,--, waarin is besloten een vergoeding ter zake van
immateriële schade ad. € 25.000,-- en het bedrag van € 16.000,-- ter zake van de
kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand en overige materiële schade. Na aftrek
van een reeds gedane voorschotbetaling van € 5.000,-- resteert nog een te betalen
bedrag van € 41.000,--; en
- de volgende bepaling is opgenomen:
“Uitdrukkelijk worden van het vorenstaande uitgezonderd de aanspraken welke
gelaedeerde nog meent te kunnen instellen tegen de Regiopolitie Hollands Midden
krachtens zijn arbeidsvoorwaarden, zoals onder meer bepaald in de artikelen 54a
van het Barp en 39 van het BBP. Terzake rust vanzelfsprekend op gelaedeerde
bewijslast.”.
1.11 Bij brief van 30 januari 2012, verzonden 31 januari 2012, heeft verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt dat, naar analogie van de op 2 november 2007 in werking getreden Regeling smartengeld dienstongevallen politie (hierna: de Regeling), vanwege coulance en om proceseconomische redenen aanleiding bestaat om aan te sluiten bij eisers verzoek van 29 november 2010 en bij de beoordeling van het verzoek uit te gaan van 35-45% arbeidsongeschiktheid. Volgens artikel 5, derde lid, van de Regeling dient in dat geval te worden uitgegaan van een uitkeringspercentage van 37,5. Concreet betekent dit
€ 51.037,50, zijnde 37,5% van € 136.100,--.
Verweerder stelt vast dat eiser op basis van de vaststellingsovereenkomst smartengeld toegekend heeft gekregen. De aanspraken die eiser nog meent te kunnen instellen krachtens zijn arbeidsvoorwaarden zijn uitdrukkelijk uitgezonderd.
Verweerder stelt dat zijn verzekeraar tot uitkering komt op basis van de met de Regiopolitie Hollands Midden gesloten verzekeringsovereenkomst. Nu op basis van die overeenkomst aan eiser smartengeld is uitgekeerd, meent verweerder dat eiser slechts aanspraak kan maken op het verschil tussen het bedrag waarop eiser blijkens artikel 54a van het Barp recht heeft en de al uitgekeerde € 25.000,--. Derhalve heeft eiser nog aanspraak op € 26.037,50 aan smartengeld.
Verweerder is voornemens te besluiten
I eiser een bedrag toe te kennen van € 51.037,50 aan smartengeld, waarvan
€ 25.000,-- al is uitgekeerd door de verzekeraar, zodat nog € 26.037,50 aan smartengeld betaald zal worden; en
II de WA-claim als afgehandeld te beschouwen, gelet op de door de verzekeraar verstrekte uitkering aan materiële schade ten bedrage van € 21.000,--.
Eiser heeft bij brief van 8 februari 2012 zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt.
1.12 Bij besluit van 27 februari 2012, verzonden 28 februari 2012, heeft verweerder eiser smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp toegekend conform zijn voornemen van 30 januari 2012.
Eiser heeft bij brief van 29 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser is op 25 mei 2012 gehoord in het kader van zijn bezwaar.
Op 18 juli 2012 heeft de Bezwarenadviescommissie Politie Hollands Midden (hierna: de commissie), zijnde een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, advies uitgebracht aan verweerder.
1.13 Bij besluit van 9 augustus 2012, verzonden 10 augustus 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 19 september 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van
9 augustus 2012.
2 Eiser heeft aangevoerd dat de door CIS uitgekeerde vergoeding voortvloeit uit de gesloten vaststellingsovereenkomst. Artikel 54a van het Barp heeft het karakter van een sommenverzekering en niet van een schadeverzekering. Verweerder is niet gerechtigd om over te gaan tot voordeelsverrekening van de vergoeding die voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst met het toegekende smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp. Ten onrechte heeft verweerder dan ook € 25.000,-- in mindering gebracht op het eiser toekomende smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp.
3.1 Verweerder heeft in zijn verweerschrift medegedeeld dat Travelers bereid is gebleken de claim ter zake van het smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp mee te nemen bij de beoordeling van de WA-claim. De claims zijn uiteindelijk in der minne geschikt door middel van de gesloten vaststellingsovereenkomst. Verweerder acht het niet redelijk dat eiser tweemaal smartengeld wordt uitgekeerd vanwege één en hetzelfde dienstongeval.
3.2 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat Travelers de vergoeding die voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst heeft uitgekeerd en dat verweerder dit niet zelf heeft betaald. Verweerder stelt dat zijn standpunt dat Travelers bereid is gebleken de claim ter zake van het smartengeld mee te nemen niet volgt uit de vaststellingsovereenkomst of andere schriftelijke stukken, maar dat dit wel is besproken met de schade-intercedent.
4.1 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB
17 november 2011, LJN BU5182) vormt een vaststellingsovereenkomst een neerslag van afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Hieraan zijn partijen gebonden op grond van het beginsel van de rechtszekerheid. Dit beginsel brengt voor het bestuursorgaan met zich dat het bij zijn besluitvorming de gemaakte afspraken in acht dient te nemen.
4.2 De rechtbank overweegt dat in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is opgenomen dat eventuele aanspraken op grond van onder meer artikel 54a van het Barp zijn uitgezonderd bij hetgeen partijen zijn overeengekomen. Uit de vaststellingsovereenkomst noch uit enig ander schriftelijk stuk daterend van voor deze vaststellingsovereenkomst is gebleken dat aanprakelijkheidsverzekeraar Travelers aanspraken op grond van artikel 54a van het Barp heeft meegenomen bij de vaststelling van de aan eiser toegekende bedragen zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst. Nu in dit kader geen sprake is van bijzondere omstandigheden, moet verweerder worden gehouden aan de vaststellingsovereenkomst en met name aan de daarin opgenomen uitzonderingsbepaling.
4.3 Rest de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in overeenstemming is met de tekst en strekking van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Nu de aanspraken (het smartengeld) op grond van artikel 54a van het Barp zijn uitgezonderd, had verweerder de reeds toegekende vergoeding die voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst niet mogen verrekenen met het toe te kennen smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de betreffende verrekening wel toegepast en daarmee gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.4 Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van
9 augustus 2012 komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder, althans zijn rechtsopvolger, zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5 Eiser heeft verzocht om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep gemaakte kosten. De eerdere raadsman van eiser, [B], heeft verweerder in het bezwaarschrift van 29 maart 2012 enkel verzocht of hij in aanmerking kan komen voor een vergoeding van zijn uren en kosten. Nu dit verzoek niet nader is gespecificeerd en bovendien niet is gebleken dat in bezwaar sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de in bezwaar gemaakte kosten.
De rechtbank zal verweerder, althans zijn rechtsopvolger, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb wel veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,-, te weten € 472,-- voor het beroepschrift en € 472,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2012;
- draagt verweerder, althans zijn rechtsopvolger, op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder, althans zijn rechtsopvolger, aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 156,--, vergoedt;
- veroordeelt verweerder, althans zijn rechtsopvolger, in de proceskosten ten bedrage van € 944,--, welke kosten aan eiser dienen te worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.