Parketnummer 09/660665-09
Datum uitspraak: 17 januari 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op: [geboortedatum verdachte] 1942 te [geboorteplaats verdachte],
adres: [adres verdachte].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting 8 oktober 2012 en 3 januari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.S. Spijkerman, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, twaalf, althans meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) (een) verantwoordingsformulier(en) (Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor (een) bepaalde (voorschot)periode(n), gelegen in de periode van 01 mei 2005 tot en met 1 december 2006, - (elk) zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) valselijk na het overlijden van verdachtes moeder, [moeder verdachte] (op [overlijdensdatum] 2005), op die verantwoordingsformulieren PGB één of meer geldbedrag(en) vermeld aan betaalde voorschotten (in totaal 72.163 euro) aan (een) zorgverlener(s) voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder in genoemde periode en/of één of meer van die verantwoordings- formulieren PGB voorzien van de handtekening van verdachtes moeder ([moeder verdachte]) en/of voorzien van zijn eigen handtekening, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder (inmiddels) was overleden, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks 01 mei 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, twaalf, althans meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) verantwoordingsformulier(en) Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor een bepaalde (voorschot)periode(n), gelegen in de periode van 01 mei 2005 tot en met 30 april 2006, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, (telkens) voornoemde verantwoordingsformulier(en) PGB na het overlijden van verdachtes moeder, [moeder verdachte], (telkens) heeft ingediend bij Delta LLoyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden als geldelijk voorschot aan (een) zorverlener(s) voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder (inmiddels) was overleden (op [overlijdensdatum] 2005) en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat de op die verantwoordingsformulieren PGB betaalde voorschotbedragen aan die zorgverlener(s) ter zake van de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder in werkelijkheid niet zijn betaald en/of gedaan voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes (inmiddels) overleden moeder;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden, (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van twaalf, althans van één of meer geldbedrag(en) (in totaal 76.394,57 euro), in elk geval van enig(e) goed(eren), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) één of meer geldbedrag(en) (in totaal 78.612 euro) vermeld aan betaalde voorschotnota('s) aan (een) zorgverlener(s) ter zake van de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder, [moeder verdachte], op twaalf, althans op één of meer verantwoordings- formulier(en) Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor (een) bepaalde (voorschot)periode, gelegen in de periode van 01 mei 2005 tot en met 30 april 2006, en/of (telkens) één of meer van die verantwoordings- formulier(en) PGB voorzien van de handtekening van de moeder van verdachte ([moeder verdachte] en/of voorzien van zijn eigen handtekening en/of (vervolgens) (telkens) die verantwoordingsformulieren PGB ingediend bij Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder (inmiddels) overleden was (op [overlijdensdatum] 2005), waardoor die Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
3.1. De redengevende feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Persoonsgebonden budget van [moeder verdachte]
Aan de moeder van verdachte, [moeder verdachte], geboren in 1907, is wegens dementie in een vergevorderd stadium, een Persoonsgebonden Budget (verder: PGB) toegekend door Zorgkantoor Haaglanden (hierna verder: het Zorgkantoor), een organisatie onder beheer van Delta Lloyd Zorgverzekering.
[moeder verdachte] is per 1 mei 2003 een zorgovereenkomst aangegaan met de Stichting [naam stichting] voor het leveren van de door haar benodigde zorg. De stichting [naam stichting] is blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (KvK) opgericht op [datum] 1999 en ontbonden op [datum] 2005. De verdachte was enig bestuurslid van deze stichting.2 Vanaf 1 mei 2003 werd door het Zorgkantoor maandelijks een voorschot betaald op rekeningnummer [rekeningnr stichting] ten name van de Stichting [naam stichting].3
Voorschotbetalingen na overlijden [moeder verdachte]
[moeder verdachte] is op [overlijdensdatum] 2005 overleden. Na het overlijden van [moeder verdachte] heeft het Zorgkantoor Haaglanden de (maandelijkse) voorschotbetalingen van het PGB-budget op het rekeningnummer van de stichting [naam stichting] voortgezet tot 10 april 2006. Het totaal van deze voorschotbetalingen bedraagt € 79.215,41.4
Verantwoordingsformulieren voorschotbetalingen na overlijden [moeder verdachte] voorschotten van 1 april 2005 tot en met 30 november 2005
Omstreeks 6 december 2005 ontving de verdachte van het zorgkantoor een brief, waarin [moeder verdachte] wordt verzocht om met de daarvoor opgemaakte verantwoordingsformulieren het door haar ontvangen budget over de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 september 2005 te verantwoorden. Daarbij is vermeld dat het uitblijven van die verantwoording tot gevolg zou hebben dat de uitbetaling van het eerstvolgende voorschotbedrag zou worden tegengehouden.5 Bij het zorgkantoor zijn op 15 december 2005 acht verantwoordingsformulieren op naam van budgethouder [moeder verdachte] voor de maandelijkse voorschotperiodes van 1 april 2005 tot en met 30 november 2005 binnengekomen. Op deze verantwoordingsformulieren zijn door verdachte bedragen ingevuld gelijk aan de door het zorgkantoor in de betreffende voorschotperiode aan Stichting [naam stichting] betaalde voorschotten voor (onder meer) huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging en verpleging.
Zeven formulieren zijn op 4 oktober 2005 ondertekend op naam en met een handtekening van [moeder verdachte] en één formulier is op 13 december 2005 ondertekend, eveneens op naam en met een handtekening van [moeder verdachte].6 De verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die de formulieren heeft opgemaakt, ondertekend en opgestuurd.7
Verantwoordingsformulieren voorschotbetalingen na overlijden [moeder verdachte] voorschotten van 30 november 2005 tot 1 december 2006
Omstreeks 9 maart 2006 en 21 november 2006 ontving de verdachte van het zorgkantoor wederom brieven, waarin [moeder verdachte] werd verzocht om met de daarvoor opgemaakte verantwoordingsformulieren het door haar ontvangen budget over de periode van 1 december 2005 respectievelijk 1 januari 2006 tot en met 1 april 2006 te verantwoorden.8 Het zorgkantoor ontving op 14 maart 2006 en 5 december 2006 vijf verantwoordingsformulieren op naam van budgethouder [moeder verdachte] voor de (maandelijkse) voorschotperiodes van 1 december 2005 tot en met 7 april 2006 waarvan de inhoud overeenkomt met de eerder genoemde verantwoordingsformulieren. De verantwoordingsformulieren betrekking hebbende op de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 april 2006 zijn ondertekend met een handtekening van de verdachte.9 Ook deze verantwoordingsformulieren zijn door verdachte ingevuld en naar het zorgkantoor verzonden.10
Op 14 februari 2007 ontving de afdeling Speciale Zaken van Delta Lloyd Schadeverzekering het verzoek van Delta Lloyd Zorgverzekering - in haar hoedanigheid van beheerder van Zorgkantoor Haaglanden - onderzoek te doen naar het persoonsgebonden budget dat namens [moeder verdachte], de moeder van verdachte11, na haar overlijden op [overlijdensdatum] 2005 door verdachte zou zijn geïnd. De uitkomst van dit onderzoek heeft het Zorgkantoor Haaglanden aanleiding gegeven aangifte te doen van valsheid in geschrift en oplichting tegen de verdachte.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit, aangezien niet bewezen kan worden dat de verdachte het strafrechtelijk relevante opzet had om deze feiten te plegen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de bedragen die met behulp van de verantwoordingsformulieren zijn opgevoerd, betrekking hadden op werkelijke zorgkosten die zijn gemaakt voorafgaand aan het overlijden van de moeder van de verdachte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte geheel te goeder trouw was en hij (in alle oprechtheid) meende dat de reeds vóór het overlijden gemaakte kosten langs deze weg konden worden teruggevorderd. De raadsman wijst in dit verband op de brieven die door het zorgkantoor aan het adres van [moeder verdachte] werden gestuurd en die waren geadresseerd aan de nabestaanden van [moeder verdachte] met het verzoek om verantwoordingformulieren in te sturen en op het feit dat het zorgkantoor ook na kennisname van het overlijden van [moeder verdachte] bleef betalen. Voorts wijst de raadsman op de ondoorzichtigheid van de regelingen aangaande het persoonsgebonden budget. Ten aanzien van de ondertekening brengt de raadsman naar voren dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij op basis van een eerder afgegeven volmacht namens zijn moeder mocht tekenen. De verdediging betoogt tevens dat geen sprake kan zijn van oplichting, aangezien het zorgkantoor niet werd bewogen tot afgifte. Immers, het voorschot waarop het verantwoordingsformulier betrekking had, was op het moment van invullen en ondertekenen van de formulieren reeds uitgekeerd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift?
De rechtbank stelt voorop dat uit de systematiek van de uitkering volgt dat het zorgkantoor maandelijks een voorschot uitkeert voor kosten van zorg. Deze kosten moeten vervolgens aan het einde van de voorschotperiode worden verantwoord door middel van het verantwoordingsformulier waarin de zorgbehoevende aangeeft welke zorg in de voorschotperiode is genoten en welke kosten in dit verband zijn gemaakt. De verdachte heeft na het overlijden van zijn moeder onder haar naam verantwoordingsformulieren ingevuld, die betrekking hadden op voorschotperiodes die lagen na de datum van overlijden. De verdachte heeft op die formulieren niet aangegeven dat het zou gaan om kosten voor zorg die reeds voor het overlijden van zijn moeder is verleend. Evenmin blijkt uit het dossier dat de verdachte aan het zorgkantoor heeft doorgegeven dat zijn moeder is komen te overlijden. Door kosten op te geven over perioden gelegen na het overlijden van zijn moeder en haar handtekening te plaatsen, heeft de verdachte de formulieren in strijd met de waarheid ingevuld.
De rechtbank overweegt voorts dat het feit dat verdachte brieven heeft ontvangen geadresseerd aan de nabestaanden van [moeder verdachte] en dat het zorgkantoor voorschotten bleef overmaken, niet de conclusie rechtvaardigt dat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld en dat derhalve geen sprake was van opzet op het valselijk opmaken. Immers, verdachte heeft in het geheel niet aannemelijk kunnen maken dat hij jegens het Zorgkantoor nog aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van door hem gestelde ten behoeve van zijn moeder, voor haar overlijden, gemaakte hogere kosten dan waarin het PGB voorzag. Nog minder is gebleken dat verdachte toestemming van het zorgkantoor had om die beweerdelijk gemaakte hogere kosten op deze wijze te verrekenen.
Daarnaast blijkt ook anderszins uit het dossier van het zorgkantoor niets van herindicaties die bij [moeder verdachte] zouden zijn gedaan op basis waarvan het PGB-budget zou zijn verhoogd. Verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze kunnen onderbouwen dat hij vóór het overlijden van zijn moeder daadwerkelijk kosten aan de zorg van zijn moeder heeft besteed die het reeds toegekende budget overstegen. De verdachte heeft betoogd dat dit komt doordat zijn administratie was beschadigd bij een inbraak in zijn woning, waarna hij dit heeft weggegooid. Dat blijkt echter niet uit de destijds door de politie opgemaakte stukken, en het is ook niet aannemelijk geworden, dat bij die gelegenheid zijn gehele administratie terzake van dit onderwerp zozeer zou zijn beschadigd, dat het daarom in het geheel moest worden weggegooid. Bovendien kan de verdachte, daarnaar gevraagd, geen énkele naam geven van een persoon of een organisatie waarbij hij voor zijn moeder de zorg zou hebben ingekocht.
Duidelijk is, dat de zorg die na het overlijden van [moeder verdachte] op de verantwoordingsformulieren is verantwoord, toen niet daadwerkelijk aan haar besteed kan zijn. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte in de oprechte veronderstelling verkeerde dat het verantwoorden van na zijn moeders overlijden aan hem nog toegekende voorschotten de juiste weg was om - niet met het Zorgkantoor besproken - openstaande vorderingen te incasseren. De verdachte was immers al langere tijd bekend met de procedure omtrent het toekennen van persoonsgebonden budget, had voldoende kennis van zaken om voor de administratie een stichting op te zetten en heeft zich daartoe - naar eigen zeggen - laten adviseren door de stichting Per Saldo.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte willens en wetens valse informatie op de verantwoordingsformulieren van het zorgkantoor heeft opgenomen en zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift, zoals dat hem onder feit 1 ten laste is gelegd.
Nu voorts vast staat dat verdachte de formulieren heeft opgestuurd met de bedoeling om de voorschotbedragen te verantwoorden, is daarmee eveneens gegeven dat hij het opzet heeft gehad op het gebruik maken van deze formulieren als ware deze echt en onvervalst. De rechtbank acht daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het herhaaldelijk gebruik maken van een vals geschrift zoals dat onder feit 2 ten laste is gelegd.
Heeft verdachte het zorgkantoor met het opsturen van de valse formulieren bewogen tot afgifte van de voorschotbedragen?
Het versturen van verantwoordingsformulieren met een valse inhoud als ware deze echt en onvervalst, kan worden aangemerkt als een listige kunstgreep in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts staat het vast dat verdachte met het opsturen van de formulieren trachtte de eerder aan hem betaalde geldbedragen te verantwoorden en aldus het oogmerk had om zich door het gebruik van die listige kunstgreep te bevoordelen. De rechtbank is hierbij wel van oordeel dat, nu een deel van de geldbedragen reeds was overgemaakt voordat verdachte het eerste verantwoordingsformulier na zijn moeders overlijden in december 2005 heeft verzonden, de bewezenverklaring moet worden toegespitst op het valselijk verantwoorden van voorschotten vanaf die van december 2005, nu uit de brief van het zorgkantoor nadrukkelijk volgt dat het de voorschotten niet langer zou afgeven als deze verantwoording zou uitblijven. Met het versturen van de verantwoordingsformulieren in december 2005 en daarna heeft de verdachte het zorgkantoor bewogen om door te gaan met het afgeven van voorschotbedragen voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 april 2006.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat verdachte:
in de periode van 01 mei 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage twaalf verantwoordingsformulieren Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor een bepaalde voorschotperiode, gelegen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 december 2006, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen en daar telkens valselijk na het overlijden van verdachtes moeder, [moeder verdachte] (op [overlijdensdatum] 2005), op die verantwoordingsformulieren PGB geldbedragen vermeld aan betaalde voorschotten (in totaal 72.163 euro) aan een zorgverlener voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder in genoemde periode en één of meer van die verantwoordingsformulieren PGB voorzien van de handtekening van verdachtes moeder ([moeder verdachte]) en/of voorzien van zijn eigen handtekening, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder (inmiddels) was overleden, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse verantwoordingsformulieren Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor een bepaalde voorschotperiode, gelegen in de periode van 01 mei 2005 tot en met 30 april 2006, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, telkens voornoemde verantwoordingsformulieren PGB na het overlijden van verdachtes moeder, [moeder verdachte], heeft ingediend bij Delta LLoyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden als geldelijk voorschot aan een zorgverlener voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder inmiddels was overleden (op [overlijdensdatum] 2005) en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat de op die verantwoordingsformulieren PGB betaalde voorschotbedragen aan die zorgverlener ter zake van de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder in werkelijkheid niet zijn betaald en/of gedaan voor de verzorging en/of verpleging van verdachtes inmiddels overleden moeder;
hij in de periode van 15 december 2005 tot en met 1 december 2006 te 's-Gravenhage, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of Zorgkantoor Haaglanden telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen ( in totaal 76.394,57 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid telkens geldbedragen vermeld - aan betaalde voorschotnota's aan een zorgverlener ter zake van de verzorging en/of verpleging van verdachtes moeder, [moeder verdachte] - op verantwoordingsformulieren Persoonsgebonden Budget (PGB) op naam van [moeder verdachte] voor een bepaalde voorschotperiode, gelegen in de periode van 01 mei 2005 tot en met 30 april 2006, en telkens één of meer van die verantwoordingsformulieren PGB voorzien van de handtekening van zijn moeder ([moeder verdachte]) en/of voorzien van zijn eigen handtekening en vervolgens telkens die verantwoordingsformulieren PGB ingediend bij Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of bij Zorgkantoor Haaglanden, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn moeder inmiddels overleden was (op [overlijdensdatum] 2005), waardoor die Delta Lloyd Zorgverzekering NV en/of Zorgkantoor Haaglanden telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in geval van een bewezenverklaring bij de vaststelling van de strafmaat rekening te houden met de leeftijd en de gezondheid van verdachte, het feit dat hij nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en de flagrante overschrijding van de redelijke termijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, het gebruik maken van die valse geschriften en oplichting. Hij heeft tot ruim een jaar na het overlijden van zijn moeder nog verantwoordingsformulieren ingevuld en opgestuurd waarmee hij voorschotten, aan hem betaald in het kader van een PGB bestemd voor de zorg van zijn moeder, heeft verantwoord, terwijl zijn moeder - zoals gezegd- reeds lang was overleden. Hiermee heeft hij bewerkstelligd dat de uitkerende instantie het betalen van die voorschotten voortzette en de reeds ten onrechte betaalde voorschotten niet terugvorderde. De verdachte heeft zo een totaalbedrag van € 72.163,34 ontvangen, waarop hij geen recht had. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij voor zo'n aanzienlijk bedrag misbruik heeft gemaakt van de sociale voorzieningen, specifiek bestemd voor hulp aan hen die dat nodig hebben. Verdachte heeft nog ter terechtzitting volhard in zijn standpunt dat dit gedrag puur uit naïviteit voortkwam, een stelling die volstrekt niet aannemelijk is geworden, gelet op de tweetal opeenvolgende stichtingen die verdachte in die periode voor het innen en beheren van die gelden had opgericht. Hij heeft derhalve op geen enkele wijze inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen.
Bij de strafoplegging zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten ter zake van fraude. Hieruit volgt dat bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden wordt opgelegd.
De rechtbank ziet in deze zaak in de gevorderde leeftijd van de verdachte en in het feit dat hij nooit eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, en niet in het minst vanwege de aanzienlijke overschrijding van de "redelijke termijn' als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, aanleiding de verdachte geen gevangenisstraf, maar een werkstraf op te leggen, die qua duur correspondeert met een gevangenisstraf van 5 maanden.
Alles overwegende ziet de rechtbank in het genoemde uitgangspunt aanleiding verdachte een hogere werkstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7. De vordering van de benadeelde partij
Zorgkantoor Haaglanden heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 84.815,68.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 72.163,36 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.4. Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten tot een bedrag van € 72.163,34.
De rechtbank zal de vordering, die niet ingewikkeld is, toewijzen tot dat bedrag.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overigen deel niet-ontvankelijk verklaren aangezien dit deel van de gestelde schade niet is toegebracht door (één van) de bewezenverklaarde feiten.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € € 72.163,34.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 56, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de voortgezette handeling van
valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 100 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Zorgkantoor Haaglanden een bedrag van € 72.163,34;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 72.163,34, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Zorgkantoor Haaglanden;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 355 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker en mr. M.J. Dubelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2013.
Mr. Dubelaar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer 1522/2007/17293-13, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 313).
2 Uittreksel uit het handelsregister van de KvK, gedateerd 30 oktober 2008, p. 164.
3 Rapport van aangifte (p. 21-25), als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte, p. 18-20; Specificatie PGB van het Zorgkantoor Haaglanden, p. 182-183.
4 Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting van 3 januari 2013; bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnr stichting], p. 281, 284, 288, 289, 291, 293, 295, 299, 302, 304, 305, 306, 307.
5 Brief van het zorgkantoor, betreffende verantwoordingsformulier PGB voorschotperiode, gedateerd 6 december 2005, p. 185.
6 Verantwoordingsformulieren PGB, p. 46-69.
7 Verklaring van verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal ter terechtzitting van 3 januari 2013.
8 Brieven van het zorgkantoor, betreffende verantwoordingsformulier PGB voorschotperiode, gedateerd 9 maart 2006 resp. 21 november 2006, p. 186 & 187.
9 Verantwoordingsformulieren PGB, p. 74-80.
10 Verklaring van verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting van 3 januari 2013.
11 Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting van 3 januari 2013.