Overwegingen
1. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Een vriendin van eiseres, [naam vriendin], had het telefoonnummer van eiseres aan een oom van haar gegeven, omdat die oom eiseres leuk vond en een relatie met haar wilde. Deze oom heet [naam oom]. Hij woonde in Londen en stelde eiseres voor om naar Londen te komen. Hij zou alles regelen. Eiseres zei hem dat hij eerst naar Nigeria moest komen, omdat ze hem helemaal niet kende. In augustus 2010 kwam [naam oom] naar Nigeria en heeft met eiseres kennis gemaakt. Op 28 maart 2011 is eiseres vervolgens naar Londen gereisd met haar dochter. Op 4 april 2011 bleek dat [naam oom] eiseres in de prostitutie te werk wilde stellen. Eiseres heeft dit geweigerd en wilde op 7 april 2011 terugkeren naar Nigeria. Bij een tussenstop in Nederland werd zij aangehouden en gedetineerd, omdat haar paspoort vervalst bleek te zijn. Op een gegeven moment kreeg eiseres tijdens een telefoongesprek met haar familie te horen dat de woning van de familie was bestormd door hen onbekende mensen. Eiseres kreeg het idee dat dit door [naam oom] was opgezet. Hij had haar voor haar vertrek toegevoegd dat zij het reisgeld moest terug betalen als zij niet in de prostitutie wilde werken en als zij zou weigeren het reisgeld terug te betalen, zou hij haar afmaken. Eiseres heeft verder verklaard dat vrouwenbesnijdenis bij haar in de familie voorkomt en dat haar moeder en overige familieleden hebben aangegeven dat de dochter van eiseres besneden moet worden voor zij tien jaar oud is. Eiseres vreest dat zij haar kind zullen dwingen de besnijdenis te ondergaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Aan eiseres is het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat eiseres op 27 april 2011 door de politierechter te Haarlem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De door eiseres gestelde problemen moeten worden aangemerkt als problemen die zijn gelegen in de familie- of privésfeer en niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), zodat van vluchtelingenschap geen sprake kan zijn. Nu zij over de inval die in haar huis zou zijn gepleegd door onbekenden slechts vaag heeft kunnen verklaren en zij de informatie over die inval enkel heeft vernomen van een niet objectieve bron (haar broer), heeft eiseres verder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling als verboden in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kan terugkeren, omdat haar dochter dan het risico loopt te worden besneden.
3. Voor zover eiseres in beroep heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Nigeria voor repercussies van de zijde van [naam oom] heeft te vrezen, oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres verwachte problemen in de privésfeer zijn gelegen en niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Gelet hierop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in het land van herkomst gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging op één van de gronden als genoemd in artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
4. Eiseres heeft verder aangegeven niet terug te kunnen keren naar Nigeria, omdat haar dochter dan het risico loopt om te worden besneden. Hiermee doet eiseres een beroep op het gestelde in artikel 3 EVRM.
4.1 In paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd:
Indien een meisje in haar land van herkomst een gegronde vrees heeft voor genitale verminking, kan sprake zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De ouder, die genitale verminking van zijn minderjarige dochter(s) vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw . De ouder wordt alleen in het bezit gesteld van een dergelijke vergunning, indien de dochter in het bezit wordt gesteld van de hier bedoelde verblijfsvergunning asiel.
Indien bij terugkeer sprake is van gegronde vrees voor genitale verminking, dan kan het meisje in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. er bestaat een reëel risico op genitale verminking; én,
b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking; én,
c. er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomst aanwezig geacht.
Indien wordt voldaan aan alle drie de voorwaarden, die hieronder nog nader worden uitgewerkt, dan kan bij terugkeer een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM worden aangenomen.
4.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het daarin herhaalde en ingelaste voornemen in de eerste plaats beoordeeld of aannemelijk is dat eiseres vreest voor genitale verminking van haar dochter. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat, op grond van het beleid als hiervoor weergegeven, in de eerste plaats beoordeeld dient te worden of de dochter van eiseres bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt te worden besneden. Reeds gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden te worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betoog van verweerders gemachtigde ter zitting, dat er een nauw verband is tussen moeder en dochter en dat op grond van de omstandigheid dat eiseres samen met haar dochter op weg was naar Nigeria, aangenomen kan worden dat niet aannemelijk is dat er bij terugkeer naar Nigeria een risico bestaat voor de dochter op genitale verminking, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, de omstandigheid dat eiseres ten tijde van haar geplande doorreis van Engeland naar Nigeria het gestelde reële risico van besnijdenis van haar dochter kennelijk heeft aanvaard, rechtvaardigt niet de conclusie dat niet aannemelijk is dat haar dochter dat risico niet loopt.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift onder 3.6 zijn in het bestreden besluit eveneens betrokken standpunt toegelicht dat eiseres tegen een dreigende genitale verminking van haar dochter bescherming kan inroepen van de Nigeriaanse autoriteiten en dat dit ook van haar verwacht mag worden. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat uit de ambtsberichten inzake Nigeria niet volgt dat het inroepen van bescherming zinloos, nu daaruit blijkt dat de Nigeriaanse overheid zich tegen genitale verminking heeft uitgesproken, de meest vrouwen in Nigeria niet worden besneden en het aantal vrouwen dat daar besneden wordt afneemt. Daar komt bij, aldus verweerder, dat er in het bestreden besluit voldoende omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat eiseres in staat moet zijn zich aan de dreigende genitale verminking van haar dochter te kunnen onttrekken.