ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/6844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse vrouw met risico op genitale verminking van dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw, eiseres, die vreesde voor genitale verminking van haar dochter bij terugkeer naar Nigeria. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of de dochter van eiseres bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico liep op genitale verminking. Eiseres had aangevoerd dat haar dochter, als zij terugkeerde, gedwongen zou worden tot besnijdenis, wat in haar familie gebruikelijk was. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres en haar dochter zich aan dit risico konden onttrekken door zich elders in Nigeria te vestigen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de Nigeriaanse autoriteiten bescherming konden bieden tegen genitale verminking. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 6844
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 januari 2013 in de zaak tussen
[naam eiseres]
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.A. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De aanvraag is mede ten behoeve van het minderjarige kind van eiseres, [naam kind], geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Een vriendin van eiseres, [naam vriendin], had het telefoonnummer van eiseres aan een oom van haar gegeven, omdat die oom eiseres leuk vond en een relatie met haar wilde. Deze oom heet [naam oom]. Hij woonde in Londen en stelde eiseres voor om naar Londen te komen. Hij zou alles regelen. Eiseres zei hem dat hij eerst naar Nigeria moest komen, omdat ze hem helemaal niet kende. In augustus 2010 kwam [naam oom] naar Nigeria en heeft met eiseres kennis gemaakt. Op 28 maart 2011 is eiseres vervolgens naar Londen gereisd met haar dochter. Op 4 april 2011 bleek dat [naam oom] eiseres in de prostitutie te werk wilde stellen. Eiseres heeft dit geweigerd en wilde op 7 april 2011 terugkeren naar Nigeria. Bij een tussenstop in Nederland werd zij aangehouden en gedetineerd, omdat haar paspoort vervalst bleek te zijn. Op een gegeven moment kreeg eiseres tijdens een telefoongesprek met haar familie te horen dat de woning van de familie was bestormd door hen onbekende mensen. Eiseres kreeg het idee dat dit door [naam oom] was opgezet. Hij had haar voor haar vertrek toegevoegd dat zij het reisgeld moest terug betalen als zij niet in de prostitutie wilde werken en als zij zou weigeren het reisgeld terug te betalen, zou hij haar afmaken. Eiseres heeft verder verklaard dat vrouwenbesnijdenis bij haar in de familie voorkomt en dat haar moeder en overige familieleden hebben aangegeven dat de dochter van eiseres besneden moet worden voor zij tien jaar oud is. Eiseres vreest dat zij haar kind zullen dwingen de besnijdenis te ondergaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Aan eiseres is het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat eiseres op 27 april 2011 door de politierechter te Haarlem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De door eiseres gestelde problemen moeten worden aangemerkt als problemen die zijn gelegen in de familie- of privésfeer en niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), zodat van vluchtelingenschap geen sprake kan zijn. Nu zij over de inval die in haar huis zou zijn gepleegd door onbekenden slechts vaag heeft kunnen verklaren en zij de informatie over die inval enkel heeft vernomen van een niet objectieve bron (haar broer), heeft eiseres verder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling als verboden in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kan terugkeren, omdat haar dochter dan het risico loopt te worden besneden.
3. Voor zover eiseres in beroep heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Nigeria voor repercussies van de zijde van [naam oom] heeft te vrezen, oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres verwachte problemen in de privésfeer zijn gelegen en niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Gelet hierop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in het land van herkomst gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging op één van de gronden als genoemd in artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
4. Eiseres heeft verder aangegeven niet terug te kunnen keren naar Nigeria, omdat haar dochter dan het risico loopt om te worden besneden. Hiermee doet eiseres een beroep op het gestelde in artikel 3 EVRM.
4.1 In paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd:
Indien een meisje in haar land van herkomst een gegronde vrees heeft voor genitale verminking, kan sprake zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De ouder, die genitale verminking van zijn minderjarige dochter(s) vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw . De ouder wordt alleen in het bezit gesteld van een dergelijke vergunning, indien de dochter in het bezit wordt gesteld van de hier bedoelde verblijfsvergunning asiel.
Indien bij terugkeer sprake is van gegronde vrees voor genitale verminking, dan kan het meisje in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. er bestaat een reëel risico op genitale verminking; én,
b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking; én,
c. er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomst aanwezig geacht.
Indien wordt voldaan aan alle drie de voorwaarden, die hieronder nog nader worden uitgewerkt, dan kan bij terugkeer een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM worden aangenomen.
4.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het daarin herhaalde en ingelaste voornemen in de eerste plaats beoordeeld of aannemelijk is dat eiseres vreest voor genitale verminking van haar dochter. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat, op grond van het beleid als hiervoor weergegeven, in de eerste plaats beoordeeld dient te worden of de dochter van eiseres bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt te worden besneden. Reeds gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden te worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betoog van verweerders gemachtigde ter zitting, dat er een nauw verband is tussen moeder en dochter en dat op grond van de omstandigheid dat eiseres samen met haar dochter op weg was naar Nigeria, aangenomen kan worden dat niet aannemelijk is dat er bij terugkeer naar Nigeria een risico bestaat voor de dochter op genitale verminking, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, de omstandigheid dat eiseres ten tijde van haar geplande doorreis van Engeland naar Nigeria het gestelde reële risico van besnijdenis van haar dochter kennelijk heeft aanvaard, rechtvaardigt niet de conclusie dat niet aannemelijk is dat haar dochter dat risico niet loopt.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift onder 3.6 zijn in het bestreden besluit eveneens betrokken standpunt toegelicht dat eiseres tegen een dreigende genitale verminking van haar dochter bescherming kan inroepen van de Nigeriaanse autoriteiten en dat dit ook van haar verwacht mag worden. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat uit de ambtsberichten inzake Nigeria niet volgt dat het inroepen van bescherming zinloos, nu daaruit blijkt dat de Nigeriaanse overheid zich tegen genitale verminking heeft uitgesproken, de meest vrouwen in Nigeria niet worden besneden en het aantal vrouwen dat daar besneden wordt afneemt. Daar komt bij, aldus verweerder, dat er in het bestreden besluit voldoende omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat eiseres in staat moet zijn zich aan de dreigende genitale verminking van haar dochter te kunnen onttrekken.
6.1 Met betrekking tot het beschermingsvraagstuk heeft eiseres er op gewezen dat in het algemeen ambtsbericht inzake Nigeria weliswaar staat dat de federale regering zich publiekelijk tegen genitale verminking uitspreekt, maar dat er ook het volgende staat. “Er zijn geen federale wetten die genitale verminking expliciet verbieden. (…) De deelstaten Abia, Delta (…) hebben FGM expliciet strafbaar gesteld. In de praktijk vindt er echter zelden rechtsvervolging plaats. Voor zover bekend is er nog nooit iemand in Nigeria veroordeeld wegens het plegen van FGM, ook niet in de deelstaten waar het niet expliciet verboden is. (…) Over het algemeen is de politie dan ook niet in staat om bescherming te bieden aan vrouwen die bedreigd worden met genitale verminking.” Voorts heeft eiseres er op gewezen dat [provincie], waar zij vandaan komt, niet een staat is waar FGM verboden is en volgens haar maakt dit gegeven, bezien in samenhang met het feit dat door de politie geen bescherming wordt geboden, het vragen van bescherming in Nigeria illusoir en moet worden vastgesteld dat in Nigeria in het algemeen geen bescherming wordt geboden tegen het risico op genitale verminking van meisjes of vrouwen.
6.2 Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) blijkt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden tegen het gestelde risico. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos, moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
6.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder deze beoordeling in het bestreden besluit niet althans niet op een deugdelijke wijze heeft gemaakt. Hetgeen in punt 3.6 in het verweerschrift is opgenomen, vormt evenmin een dergelijke beoordeling. Immers, uit de omstandigheden dat de Nigeriaanse federale overheid zich heeft uitgesproken tegen genitale verminking, dat de meeste vrouwen in Nigeria niet besneden worden en dat het aantal vrouwen dat besneden wordt afneemt, volgt niet dat in Nigeria in het algemeen bescherming wordt geboden aan degenen die afkomstig zijn uit een leefgemeenschap waarin besnijdenis nog wel gebruikelijk is en waarbij nog wel het risico wordt gelopen op gedwongen besnijdenis. Tevens heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat het voor eiseres en haar dochter, die afkomstig zijn uit een staat waar FGM niet verboden is, niet op voorhand zinloos is bescherming te vragen van de Nigeriaanse autoriteiten tegen en dreigende genitale verminking van de dochter.
7. Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat eiseres en haar dochter zich aan het risico van besnijdenis kunnen onttrekken, door zich elders te vestigen, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1 In het landgebonden asielbeleid als neergelegd in paragraaf C24/19.3.3 Vc is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd. Vrouwen kunnen in sommige gevallen zowel zichzelf als hun eventuele (jonge) dochters aan de praktijken van genitale verminking onttrekken als zij dit wensen, met name in de grotere steden. Of zij zich eraan kunnen onttrekken door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen zal per geval verschillen en is mede afhankelijk van de vraag in hoeverre men elders een nieuw bestaan kan opbouwen. Hierbij speelt het sociale netwerk een belangrijke rol. Het sociale netwerk kan bestaan uit de (extended) ‘family’, maar ook uit andere sociale netwerken zoals verenigingen en kerkgenootschappen.
7.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen verwezen naar de verklaringen van eiseres waaruit blijkt dat zij voor haar vertrek naar Engeland in Nigeria zelfstandige woonruimte had en werkzaam was in Nigeria en dat zij afkomstig is uit de [locatie] [plaats] te [provincie]. Ook heeft verweerder gewezen op de verklaring van eiseres dat zij haar moeder, die mede achter de besnijdenis zou zitten, in geen drie jaar heeft gezien en bovendien niet is gebleken dat zij vanwege de besnijdenis geen contact heeft gehad met haar moeder. Tenslotte heeft verweerder gewezen op de verklaring van eiseres dat zij de vader van haar dochter heeft verlaten toen zij zeven maanden oud was. Op basis van deze omstandigheden mag, aldus verweerder, in alle redelijkheid de conclusie worden getrokken dat eiseres en haar dochtertje zich aan een eventuele genitale verminking kunnen onttrekken.
7.3 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat de door verweerder getrokken conclusie niet terecht is. Het gegeven dat zij zelfstandige woonruimte en een baan had rechtvaardigt, aldus eiseres, niet de conclusie dat zij dit elders, buiten haar eigen leefgemeenschap, ook zou kunnen krijgen. Waar eiseres ook gaat wonen, zij zal moeten gaan wonen bij haar stamgenoten, omdat een alleenstaande vrouw buiten haar gemeenschap vragen oproept en het voor haar niet veilig is. Het lokt ongewenste reacties van mannen uit, die haar als een vrouw van lichte zeden zullen zien en al daarom zal eiseres buiten haar gemeenschap niet een normaal bestaan kunnen opbouwen. Bovendien kan eiseres buiten haar gemeenschap niet terugvallen op haar sociaal netwerk, waardoor zij niet in haar onderhoud zal kunnen voorzien.
7.4 De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waarop de conclusie van verweerder berust dat eiseres en haar dochtertje zich aan een eventuele genitale verminking kunnen onttrekken er weliswaar op duiden dat eiseres voor haar vertrek uit Nigeria is staat is gebleken zelfstandig met haar dochter in [plaats] te wonen en daar in hun onderhoud te voorzien. Echter, eiseres heeft onweersproken verklaard dat zij in [plaats] leefde in de buurt van haar familie en binnen haar eigen leefgemeenschap. Niet alleen haar moeder vindt dat haar dochter besneden moet worden, maar ook familieleden zoals ooms en tantes. Ook de vader van de dochter van eiseres, zo heeft eiseres verklaard tijdens het nader gehoor, heeft zich bij haar familie beklaagd over het feit dat zijn dochter nog niet besneden, waarna door haar familie uiteindelijk besloten is dat de dochter van eiseres de besnijdenis zal moeten ondergaan voor zij tien jaar oud is. Bij deze stand van zaken dient, gelet op het in C24/19.3.3 Vc vermelde beleid, door verweerder nog te worden beoordeeld of eiseres beschikt over een zodanig sociaal netwerk dat aangenomen mag worden dat zij in staat moet worden geacht om ook elders in Nigeria, buiten haar eigen leefgemeenschap, een nieuw bestaan op te bouwen.
8. Op grond van hetgeen hij hierboven heeft overwogen, concludeert de rechtbank dat er geen grond bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
10. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.